VB 25047 - Geruisloze partiële splitsing
- Nummer
25047
- Datum beslissing
19 mei 2025
- Publicatiedatum
20 juni 2025
Heffing
- Verkooprecht
Wettelijke basis
- art. 2.9.1.0.3. VCF
- art. 2.9.1.0.5. VCF
I. Voorwerp van de aanvraag
1. Namens de vennootschappen X, Y en NV Z wensen wij door middel van deze aanvraag de bevestiging te krijgen dat de partiële moeder-dochtersplitsing, uitsluitend onderworpen zal zijn aan het inbrengrecht als voorzien in artikel 115bis W. Reg en niet valt onder de heffing van het Vlaams verkooprecht in de zin van nagenoemde heffingsbepalingen uit de Vlaamse Codex Fiscaliteit (hierna afgekort als ‘VCF’):
- Artikel 2.9.1.0.3 VCF (gemengde inbreng)
- Artikel 2.9.1.0.5. VCF (uitbrengrecht)
II. Omschrijving van de verrichting(en)
II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen
2. De aanvraag wordt ingediend namens de volgende vennootschappen en hun aandeelhouders:
2.1. NV X met zetel te […], afdeling […], ingeschreven in de Kruispuntbank der Ondernemingen onder het nummer […];
2.2. NV Y met zetel te […], afdeling […], ingeschreven in de Kruispuntbank der Ondernemingen onder het nummer […];
2.3. NV Z met zetel te […], afdeling Antwerpen, ingeschreven in de Kruispuntbank der Ondernemingen onder het nummer […];
2.4. De heer B, geboren te […] op xx.xx.1959, ingeschreven in het rijksregister onder nummer […], wonende te […];
2.5. Mevrouw C, geboren te […] op xx.xx.1961, ingeschreven in het rijksregister onder nummer […], wonende te […];
2.6. De heer D, geboren te […] op xx.xx.1985, ingeschreven in het rijksregister onder nummer […], wonende te […];
2.7. De heer E, geboren te […] op xx.xx.1983, ingeschreven in het rijksregister onder nummer […], wonende te […].
3. Een kopie van de fiscale volmacht aan […] is ingesloten in bijlage bij de aanvraag (bijlage 1 bij de aanvraag).
II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)
4. Beschrijving van de huidige situatie
De vennootschap X is een actieve holdingvennootschap boven de groep van […], gevormd door de dochtervennootschappen NV Y, NV Z en BV A.
De groep exploiteert […]).
De vennootschap X is voor 100% aandeelhouder van de vennootschap Y en de vennootschap Z. De vennootschap X is tevens voor 100% aandeelhouder van de vennootschap BV A. (Bijlage 2 bij de aanvraag).
De vennootschap X is eigenaar van de volgende onroerende goederen (bijlage 3 bij de aanvraag):
a. Het opstalrecht met betrekking tot overdekte parkeerplaats gelegen te […], ten kadaster gekend te […], 1ste afdeling, sectie B, perceelsnummer […];
b. Een hoeve gelegen te […], ten kadaster gekend te […], 1ste afdeling, sectie B, perceelsnummer […];
c. Een bouwgrond gelegen te […], ten kadaster gekend te […], 1ste afdeling sectie B, perceelsnummer […], momenteel dienstdoende als tuin van de hoeve;
d. Een perceel bouwgrond gelegen te […], ten kadaster gekend te […], 1ste afdeling sectie B, perceelsnummer […], momenteel dienstdoende als tuin van de hoeve;
e. Een onverdeeld deel (98%) van een perceel bouwgrond gelegen te […], ten kadaster gekend te […], 1ste afdeling sectie B, perceelsnummer […];
f. Een onverdeeld deel (98%) van een landbouwgrond gelegen te […], ten kadaster gekend te […], 1ste afdeling sectie A, perceelsnummer […];
g. Een onverdeeld deel (98%) van een projectgrond gelegen te […], ten kadaster gekend te […], 1ste afdeling sectie B, perceelsnummer […];
h. Een onverdeeld deel (98%) van een projectgrond gelegen te […], ten kadaster gekend te […], 1ste afdeling sectie B, perceelsnummer […];
i. Een onverdeeld deel (98%) van een project grond gelegen te […], ten kadaster gekend te […], 1ste afdeling sectie B, perceelsnummer […];
j. Een onverdeeld deel (98%) van een projectgrond gelegen te […], ten kadaster gekend te […], 1ste afdeling sectie B, perceelsnummer […].
De vennootschap Y is op haar beurt ook eigenaar van verschillende onroerende goederen, te weten (bijlage 4 bij de aanvraag):
a. Een onverdeeld deel (98%) van een magazijn gelegen te […], ten kadaster gekend te […], 5de afdeling, sectie B, perceelsnummer […];
b. Een onverdeeld deel (93%) van een magazijn gelegen te […], ten kadaster gekend te […], 1ste afdeling, sectie C, perceelsnummer […];
c. Een onverdeeld deel (90%) van een perceel bos gelegen te […], ten kadaster gekend te […], 1ste afdeling, sectie B, perceelsnummer […];
d. Een onverdeeld deel (90%) van een perceel bos gelegen te […], ten kadaster gekend te […], 1ste afdeling, sectie B, perceelsnummer […];
e. Een perceel landbouwgrond gelegen te […], ten kadaster gekend te […], 1ste afdeling, sectie C, perceelsnummer […];
f. Een perceel landbouwgrond […], ten kadaster gekend te […], 1ste afdeling, sectie C, perceelsnummer […];
g. Een perceel landbouwgrond gelegen te […], ten kadaster gekend te […], 1ste afdeling, sectie C, perceelsnummer […];
h. Een perceel grond met gebouw gelegen te […], ten kadaster gekend te […], 1ste afdeling, sectie C, perceelsnummer […];
i. Een perceel landbouwgrond gelegen te […], ten kadaster gekend te […], 1ste afdeling, sectie C, perceelsnummer […];
j. Een magazijn gelegen te […], ten kadaster gekend te […], 5de afdeling, sectie B, perceelsnummer […];
k. Een nijverheidsgebouw(Magazijn) gelegen te […], ten kadaster gekend te […], 5de afdeling, sectie B, perceelsnummer […];
l. De onverdeelde helft van een parking gelegen te […], ten kadaster gekend te […], 5de afdeling, sectie A, perceelsnummer […];
m. De onverdeelde helft van een parking gelegen te […], ten kadaster gekend te […], 5de afdeling, sectie A, perceelsnummer […];
n. De onverdeelde helft van een parking gelegen te […], ten kadaster gekend te […], 5de afdeling, sectie A, perceelsnummer […];
o. Een handelshuis gelegen te […], ten kadaster gekend te […], 5de afdeling, sectie A, perceelsnummer […];
p. Een handelshuis gelegen te […], ten kadaster gekend te […], 5de afdeling, sectie A, perceelsnummer […];
q. Een nijverheidsgrond gelegen te […], ten kadaster gekend te […], 5de afdeling, sectie A, perceelsnummer […];
r. Een perceel grond gelegen te […], ten kadaster gekend te […], 5de afdeling, sectie A, perceelsnummer […].
De vennootschap Z is eigenaar van een onverdeeld deel (1/20ste) van het kantoorgebouw te […]. (Bijlage 5 bij de aanvraag).
De vennootschap BV A houdt geen onroerende activa aan.
De heer B en mevrouw C zijn eigenaar van 1/25ste van de tréfonds overdekte parkeerplaats gelegen te […], ten kadaster gekend te […], 1ste afdeling, sectie B, perceelsnummer […]. De heer E en D zijn elk eigenaar van 12/25ste van deze tréfonds.
De onroerende goederen, toebehorende aan NV Y, opgesomd onder e t.e.m. i vormen samen het […] gelegen te […]. De waarde wordt geraamd op 2.185.000 EUR overeenkomstig het schattingsverslag dd. xx.xx.2024 (bijlage 6 bij de aanvraag).
De onroerende goederen, toebehorende aan NV Y, opgesomd onder o. t.e.m. r vormen samen het […] gelegen te […]. De waarde hiervan wordt geraamd op 6.100.000 EUR overeenkomstig het schattingsverslag dd. xx.xx.2024 (bijlage 7 bij de aanvraag).
De gronden, toebehorende aan NV Y, opgenomen onder c. en d. hebben een waarde van 57.000 EUR overeenkomstig het schattingsverslag dd. xx.xx.2024 (bijlage 8 bij de aanvraag).
Het magazijn, toebehorende aan NV Y, gelegen te […], heeft een waarde van 1.340.000 EUR overeenkomstig het schattingsverslag van xx.xx.2024 (bijlage 9 bij de aanvraag).
5. Beschrijving van de voorgenomen verrichting
Het is de bedoeling om het vastgoed, dat thans in handen is van NV Y en Z, onder te brengen in de moedervennootschap X, opdat beide dochtervennootschappen enkel nog de operationele activiteit van de […] zouden omvatten.
Op het niveau van NV Y en Z zijn er geen openstaande schulden met betrekking tot haar onroerende activa. Er worden derhalve geen schulden overgenomen door X.
Partijen beogen door de overdracht het beheer van de onroerende activa te centraliseren op het niveau van de moedervennootschap X, die op heden al instaat de centrale dienstverlening in het kader van de administratie, boekhouding, HR, marketing en advertising. De centralisatie van het vastgoedbeheer vormt dan ook een logische stap in de rationalisering van de groepsstructuur.
Partijen wensen door middel van de afzondering van het vastgoed tevens een beter zicht krijgen op de financiële resultaten van de onderscheiden […], waardoor de evolutie van de respectievelijke activiteiten beter op te volgen is en er betere investeringsbeslissingen kunnen worden genomen op basis van de rendabiliteit van de onderscheiden activiteiten.
De voorgenomen overdracht zal gebeuren bij wijze van geruisloze partiële splitsing zoals bedoeld in artikel 12:8, 2° van het Wetboek Vennootschappen en Verenigingen (hierna afgekort als ‘WVV’).
In het verlengde hiervan, zal er ook een inbreng gebeuren van de tréfonds met betrekking tot overdekte parkeerplaats gelegen te […], ten kadaster gekend te […], 1ste afdeling, sectie B, perceelsnummer […]. Deze inbreng zal geschiedden namens de aandeelhouders van X:
- De heer E (voor 12/25ste)
- De heer D (voor 12/25ste)
- Mevrouw C en de heer B (voor 1/25ste)
Dit betreft een zuivere inbrengverrichting die vergoed zal worden door de bijkomende uitgifte van aandelen in de vennootschap X.
III. Motivering van de aanvraag
5. De overdracht van onroerende goederen in een vennootschap bij wijze van inbreng wordt in principe onderworpen aan het federaal inbrengrecht (0%) als voorzien in artikel 115bis W.Reg.
Opdat er sprake is van een ‘inbreng’ in de zin van artikel 115bis W.Reg. wordt er verondersteld dat de overdracht van de betrokken onroerende goederen plaatsvindt tegen de uitgifte van nieuwe aandelen van de inbreng genietende vennootschap.
Als gevolg van het bijzonder stelsel van de geruisloze partiële splitsing in de zin van artikel 12:8, 2° WVV, zullen echter geen nieuwe aandelen worden toegekend in ruil voor de overdracht van de onroerende goederen van de dochtervennootschappen NV Y en Z, daar de aandelen van voormelde vennootschappen thans reeds voor 100% in handen zijn van de moedervennootschap, X. (artikel 12:71, § 2, 1° WVV).
In de mate dat een inbreng anders wordt vergoed dan tegen de uitgifte van aandelen, begeeft men zich in de werkingssfeer van het verkooprecht, hetzij omwille van een zogenaamde ‘gemengde inbreng’ (artikel 2.9.1.0.3. VCF), hetzij omwille van de uitbrengfictie (artikel 2.9.1.0.5. VCF). De verkrijging van het onroerend patrimonium geschiedt in deze immers ten voordele van de enige aandeelhouder van de overdragende vennootschap.
Opdat het verkooprecht toepassing zou kunnen vinden op grond van de kwalificatie als gemengde inbreng, dient er evenwel sprake te zijn van een toekenning van een voordeel anders dan de toekenning van aandelen (F. WERDEFROY, Registratierechten, deel IV, nr. IV/1483, p 729.) In casu heeft de overdracht exclusief betrekking op de hogervermelde onroerende activa, zonder dat hierbij verdere (financiële) verplichtingen ten aanzien van deze onroerende activa worden overgenomen door de moedervennootschap X. Derhalve kan er bezwaarlijk sprake zijn van een ‘gemengde inbreng’ in de zin van artikel 2.9.1.0.3 VCF.
Bijgevolg stelt zich de vraag of de overdracht van de onroerende activa in deze aanzien moeten worden als een uitbreng in de zin van artikel 2.9.1.0.5. VCF.
De toepassing van artikel 2.9.1.0.5. VCF wordt uitdrukkelijk uitgesloten voor een verkrijging door een vennoot dewelke het gevolg is van een inbreng.
Zoals hierboven aangehaald, kan er strictu sensu op het vlak van het registratierecht enkel sprake zijn van een inbreng in die mate dat de overdracht vergoed wordt door toekenning van aandelen.
Per analogie moet er echter teruggrepen worden naar de rechtspraak van het Hof van Cassatie dd. 9 maart 2006, waarbij het Hof geoordeeld heeft dat de overdracht ter gelegenheid van een geruisloze fusie op het vlak van de registratierechten eveneens aanzien moet worden als een inbrengverrichting, zelfs zonder de uitgifte van aandelen, gelet op de vennootschapsrechtelijke gelijkstelling ervan met een ‘reguliere’ fusie. (Cass. dd. 09.03.2006, C.04.0095.N, monkey.wolterskluwer.com).
De geruisloze partiële splitsing wordt tevens gelijkgesteld met een ‘reguliere’ splitsing gelet op artikel 12:8, 2° WVV. In het licht van de voormelde Cassatierechtspraak, kan men aldus besluiten dat een geruisloze partiële splitsing, die niet gepaard gaat met de overdracht van schulden, aanzien moet worden als een inbreng in de zin van artikel 115bis W.Reg.
De voormelde zienswijze is bovendien ook recentelijk bevestigd door de federale rulingdienst in twee voorafgaande beslissingen: Voorafgaande Beslissing nr. 2024.0345, 18 juni 2024 en Voorafgaande Beslissing nr. 2024.0393, 25 juni 2024.
Uitgaande van de vennootschapsrechtelijke gelijkstelling van een partiële moeder-dochtersplitsing met een ‘reguliere’ splitsingsverrichting, en uitgaande van het hogervermeld Cassatie-arrest dd. 9 maart 2006, dient de overdracht vanwege de dochtervennootschappen ten behoeve van de moedervennootschap dan ook gelijkgesteld te worden met een inbrengverrichting in de zin van artikel 115bis W.Reg.
Rekening houdende met het feit dat de zuivere inbreng uitgesloten wordt van de heffing van het Vlaams verkooprecht (cf. artikel 2.9.1.0.5. VCF en artikel 5, § 2, 6° Bijzondere Financieringswet), valt de inbreng o.i. dan ook niet onder het toepassingsgebied van de uitbrengfictie (artikel 2.9.1.0.5. VCF).
De inbreng vanwege de aandeelhouders van de tréfonds met betrekking tot de overdekte parkeerplaats gelegen te […], ten kadaster gekend te […], 1ste afdeling, sectie B, perceelsnummer […], zal o.i. kwalificeren als een zuivere inbrengverrichting dewelke onderworpen is aan het federaal inbrengrecht als voorzien door artikel 115bis W.Reg.
IV. Beslissing
Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:
6. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad.
7. De Vlaamse Belastingdienst doet geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerlijk vlak.
8. Volgende artikelen en enkel deze artikelen uit de VCF wordt onderzocht:
- Artikel 2.9.1.0.3 VCF, dat luidt als volgt:
“Met behoud van de toepassing van artikel 2.9.1.0.1, wordt, behoudens vestiging van de belasting, vermeld in hoofdstuk 10 en 11, het verkooprecht gevestigd op een inbreng van onroerende goederen als vermeld in artikel 115bis van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten in een Belgische vennootschap naarmate die inbreng anders vergoed wordt dan bij toekenning van maatschappelijke rechten.
Als een inbreng als vermeld in het eerste lid meteen onroerende goederen als vermeld in artikel 115bis van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten en goederen van een andere aard omvat, worden, niettegenstaande elk strijdig beding, de maatschappelijke rechten en de andere lasten die de vergoeding van de vermelde inbreng uitmaken, geacht evenredig verdeeld te zijn tussen de waarde die aan de onroerende goederen is toegekend en de waarde die aan de andere goederen is toegekend, bij de overeenkomst. De te vervallen huurprijzen van de huurcontracten waarvan de rechten worden ingebracht, worden evenwel geacht alleen op de laatstvermelde rechten betrekking te hebben.
Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing op de inbreng van de universaliteit van de goederen of van een bedrijfstak, vermeld in artikel 117, § 1 en § 2, van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten.
Dit artikel is ook van toepassing op de oprichting van nieuwe vennootschappen, als vermeld in artikel 118 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten.”;
- Artikel 2.9.1.0.5 VCF, dat luidt als volgt:
“Het verkooprecht wordt ook gevestigd op de verkrijging, op welke wijze ook, door een of meer vennoten van onroerende goederen die in België liggen en die voortkomen van een naamloze vennootschap, van een Europese vennootschap of van een Europese coöperatieve vennootschap.
Het eerste lid is niet van toepassing bij een verkrijging bij wijze van inbreng in een vennootschap.”.
9. Er moet worden onderzocht of op de hoger beschreven verrichting(en) het artikel 2.9.1.0.3, eerste lid, VCF van toepassing is en aldus bij de partiële splitsing van NV Y en NV Z met inbreng van het vastgoed in de moedervennootschap X het Vlaamse verkooprecht niet zal worden geheven.
Het Wet van Vennootschappen en Verenigingen (WVV) definieert als splitsing (art. 12:4 WVV): “Splitsing door overneming is de rechtshandeling waarbij het gehele vermogen van een vennootschap, zowel de rechten als de verplichtingen, als gevolg van haar ontbinding zonder vereffening, op verscheidene vennootschappen overgaat tegen uitreiking aan de vennoten of aandeelhouders van de ontbonden vennootschap, van aandelen van de verkrijgende vennootschappen die delen in het gesplitste vermogen, eventueel met een opleg in geld die niet meer mag bedragen dan een tiende van de nominale waarde of, bij gebrek aan een nominale waarde, van de fractiewaarde van de uitgereikte aandelen…”.
Met de splitsing wordt volgens het WVV gelijkgesteld (art. 12:8, 2°): “de rechtshandeling waarbij een deel van het vermogen van een vennootschap, zowel de rechten als de verplichtingen, zonder ontbinding overgaat op een andere vennootschap die reeds al haar aandelen en andere stemrechtverlenende effecten bezit”.
Aangezien er geen andere vergoeding wordt overeengekomen en de partiële splitsing plaatsvindt volgens artikel 12:8 WVV zal artikel 2.9.1.0.3 VCF en dus de heffing van het verkooprecht niet van toepassing zijn.
10. Artikel 2.9.1.0.5 VCF zal evenmin van toepassing zijn gelet op het tweede lid van dit artikel dat de toepassing uitsluit bij een verkrijging bij wijze van inbreng in een vennootschap.
11. Volgens artikel 3, eerste lid, 6° van de Bijzondere financieringswet van 1989 is het Vlaamse Gewest niet bevoegd voor de inbreng van onroerende goederen niet bestemd tot bewoning in een Belgische vennootschap.
12. Deze beslissing is gebaseerd op de elementen zoals deze door de aanvragers werden vermeld. De Vlaamse Belastingdienst doet enkel uitspraak over de fiscale aspecten met betrekking tot de Vlaamse registratiebelasting.
Deze beslissing heeft alleen betrekking op de registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.