Gedaan met laden. U bevindt zich op: Verkoop van woning door erflater - al dan niet 3 jaar voor het overlijden (art. 2.7.3.2.5 VCF) - datum authentieke akte bepalend - nieuwjaarscadeau versus schenking (art. 2.7.1.0.5 VCF) Vlaamse Belastingdienst

Verkoop van woning door erflater - al dan niet 3 jaar voor het overlijden (art. 2.7.3.2.5 VCF) - datum authentieke akte bepalend - nieuwjaarscadeau versus schenking (art. 2.7.1.0.5 VCF)

Rechtspraak
Rolnummer
18/860/A - 18/708/A - 2021/AR/515
Datum beslissing
22 maart 2022
Publicatiedatum
22 maart 2022
Rechtbank
Hof van Beroep te Gent
Status
Definitief

Beschrijving

Rechtbank of Hof

Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen

Hof van Beroep

Plaats

Afdeling Gent

Gent

Rolnummer

18/860/A - 18/708/A

2021/AR/515

Datum uitspraak

14 december 2020

22 maart 2022

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.5. VCF
  • art. 2.7.3.2.5. VCF

Samenvatting

Erflater verkoopt op 5 juni 2012 bij authentieke akte een woning. Erflater overlijdt op 10 mei 2015.

Erfgenamen zijn de zoon en dochter van erflater. In de aangifte van nalatenschap werd geen melding gemaakt van de verkoop van de woning. Op basis van artikel 2.7.3.2.5 VCF werd de opbrengst van de verkoop nog geacht aanwezig te zijn in het actief van de nalatenschap van erflater. De zoon meldt dat een groot deel van de verkoopsom zich niet meer bevond in het actief en stelt dat:

  • erflater in de periode van drie jaar voor het overlijden schenkingen had gedaan aan hem en zijn zus t.b.v. 50.000 EUR in totaal (elk 25.000 EUR).
  • erflater ook telkens 5.000 EUR gaf als nieuwjaar aan de kinderen. Voor de laatste drie jaar (zijnde 2013,2014, 2015)
  • De schoonkinderen kregen die laatste drie jaar ook telkens 2.500 EUR.
  • De kleinkinderen kregen in die periode ook telkens 1.000 EUR per kind, hun respectievelijke partners 500 EUR.
  • De achterkleinkinderen kregen ook elk 100 EUR per jaar
  • De kinderen kregen in mei 2015 elk 20.000 EUR.

Vlabel weerhield uit deze verantwoording dat voormelde schenkingen aan de kinderen en de schoonkinderen van de overledene alsnog dienden belast te worden, aangezien het schenkingen betroffen die gebeurden met de opbrengst van de verkoop van de woning en aldus binnen de drie jaar voor het overlijden van de erflater gebeurden.

De schenkingen waren niet aangegeven in de nalatenschap zodat ook een belastingverhoging op deze schenkingen werd aangerekend in hoofde van de kinderen en schoonzoon en schoondochter.

In fase bezwaar vroeg de zoon om het standpunt van Vlabel te herzien voor de belastbaarheid van de nieuwjaarsgeschenken van de kinderen en schoonkinderen.

Gezien Vlabel hier niet op inging werden verzoekschriften ingediend bij de rechtbank door enerzijds dochter en schoonzoon en zoon en schoondochter anderzijds.

Er werd door hen geen betwisting meer gevoerd over de ontvangen schenkingen van elk 25.000 EUR en over een ‘verdeling’ van 20.000 EUR.

Wel betwisten belastingplichtigen de ‘occasionele’ nieuwjaarscadeaus (in 2013,2014 en 2015) én het feit dat de opbrengst van de verkoop van het onroerend goed moet aangegeven worden in de nalatenschap van erflater vermits de ‘compromis’ dateert van 9 maart 2012.

De rechtbank is van oordeel dat de opbrengst van de verkoop van het onroerend goed wel degelijk moest aangegeven worden in de nalatenschap van erflater vermits de verkoopakte verleden werd op 5 juni 2012 en geregistreerd op 12 juni 2012 dus binnen de periode van drie jaar vóór het overlijden.

De rechtbank stelt vast dat belastingplichtigen niet betwisten dat de hierboven genoemde bedragen schenkingen zijn. Zij beschrijven deze schenkingen als ‘cadeaus’. De rechtbank merkt op dat de schenkingen, hoe ze ook worden omschreven door de belastingplichtigen, binnen een periode van drie jaar van het overlijden van de erflater deel uitmaken van de nalatenschap van de erflater. Vlabel heeft deze bedragen terecht opgenomen in het belastbaar actief én aldus belast.

Belastingplichtigen leggen immers geen bewijzen voor dat er schenkbelasting zou zijn betaald.

Het gemaakte onderscheid dat belastingplichtigen maken tussen zogenaamde ‘juridische’ schenkingen die dienen te worden belast én bedragen die worden ontvangen als ‘cadeaus’ en vrijgesteld zijn, is niet terug te vinden in de VCF. Artikel 2.7.3.2.5 VCF is duidelijk én dient dus niet te worden geïnterpreteerd.

De zoon en schoondochter konden zich niet vinden in deze uitspraak en dienen verzoekschrift hoger beroep in.

Het Hof stelt inzake de nieuwjaarscadeaus:

  • De belastbaarheid van de nieuwjaarscadeaus is gebaseerd op artikel 2.7.1.0.5 VCF en niet op artikel 2.7.3.2.5 VCF. Het aannemen van een bevoordeling aan de kinderen (artikel 2.7.1.0.5 VCF) sluit uit dat deze goederen zich nog in het patrimonium van de erflater bevinden (artikel 2.7.3.2.5 VCF).
  • Gelet op de omvang van het vermogen van de erflater, zoals dit blijkt uit de bijlage bij het aanslagbiljet, alsook uit de beperkte inkomsten van de erflater, kan een cadeau van 5000 EUR per jaar aan de eigen kinderen dan wel 2500 EUR per jaar aan de schoonkinderen bezwaarlijk als een gebruikelijk cadeau met nieuwjaar worden beschouwd.
  • Belastingplichtigen bevestigen het niet gebruikelijke karakter van deze cadeaus overigens zelf waar zij stellen dat de erflater pas in de laatste jaren voor haar overlijden vrijgeviger werd. Ook waar zij stellen dat de erflater op het ogenblik van de cadeaus niet meer afhankelijk was van de gelden die zijn aan haar familieleden als nieuwsjaarscadeau heeft gegeven, wijst dit er op dat het eerder ging om een verdeling van vermogen bij leven dan om een gebruikelijke uitgave.
  • Er is evenmin reden om het belastbaar bedrag te beperken tot het bedrag dat een gebruikelijk cadeau te boven gaat, wat in de stelling van de belastingplichtigen de helft van de nieuwjaarscadeaus betreft. Ze bewijzen niet dat dit, gelet op de concrete situatie, in hun hoofde een gebruikelijk cadeau betreft. Gegevens over vroegere nieuwjaarscadeaus worden niet voorgelegd.
  • Vlabel heeft terecht toepassing gemaakt van het wettelijk vermoeden opgenomen in art 2.7.1.0.5 VCF. Belastingplichtigen weerleggen dit vermoeden niet.

Het Hof bevestigt het bestreden vonnis, weliswaar met een meer accurate motivering.