Gedaan met laden. U bevindt zich op: Waardering aandelen kmo - verkoopwaarde dag overlijden is bepalend, niet de latere datum van verkoop - latere kapitaalvermindering/aanzuivering rekening-courant/latente belastingen spelen geen rol Vlaamse Belastingdienst

Waardering aandelen kmo - verkoopwaarde dag overlijden is bepalend, niet de latere datum van verkoop - latere kapitaalvermindering/aanzuivering rekening-courant/latente belastingen spelen geen rol

Rechtspraak
Rolnummer
2022/AR/1170
Datum beslissing
19 december 2023
Publicatiedatum
29 januari 2024
Rechtbank
Hof van Beroep te Gent
Status
Definitief

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.3.4.1. VCF
  • art. 2.7.3.3.1, eerste lid VCF
  • art. 3.3.1.0.8, §1, 8° VCF
  • art. 807 Ger. W.

Voorwerp betwisting

Waardering aandelen kmo - verkoopwaarde dag overlijden is bepalend, niet de latere datum van verkoop - latere kapitaalvermindering/aanzuivering rekening-courant/latente belastingen spelen geen rol - proratering winst is een objectieve en controleerbare methode - rekening-courant is actiefbestanddeel van de vennootschap - intrinsieke waarderingsmethode is aanvaardbaar maar houdt onvoldoende rekening met afhankelijkheidsrisico overleden zaakvoerder en liquiditeitsrisico - rendementswaarde is ook relevant - tijdens gerechtelijke procedure kan vergeten passief alsnog worden ingebracht (art. 807 Ger. W.)

Samenvatting

De heer V overleed op 7 december 2017. In de aangifte van nalatenschap werd 100% van de aandelen in de BV A aangegeven geschat op 129.000 euro nl. de prijs waarvoor de erfgenamen de aandelen hebben verkocht op 19 juli 2018.

De aandelen werden door VLABEL gewaardeerd op 370.425,67 euro zijnde een meerwaarde van 241.425,67 euro. De erfgenamen verklaarden niet akkoord te zijn met de herwaardering van de aandelen. Men wees erop dat de aandelen verkocht werden voor de prijs van 129.000 euro. Men stelde dat het eigen vermogen door de administratie werd gewaardeerd op de balans van 31 december 2017 terwijl er op 29 maart 2018 nog een kapitaalvermindering werd doorgevoerd van 144.000 euro ter terugbetaling van de negatieve rekening-courant in BV A van de erflater.

Wat de waardering van de aandelen betreft.

Het Hof oordeelt dat op grond van art. 2.7.3.3.1, eerste lid VCF de belastbare waarde van de goederen die het actief van de nalatenschap van een rijksinwoner uitmaken de door de aangevers te schatten verkoopwaarde is op de dag van het overlijden. Hieruit volgt dat de aandelen in BV A die deel uitmaken van de nalatenschap van de erflater hierin moeten worden opgenomen voor hun waarde op het ogenblik van zijn overlijden, dit is op 7 december 2017. Bij de waardebepaling voor doeleinden van de erfbelasting mag in de regel geen rekening worden gehouden met feiten die zich na het tijdstip van het overlijden (kunnen) voordoen, ongeacht of deze de waarde in positieve of negatieve zin beïnvloeden. Het kan niet zomaar aangenomen worden dat de waarde waartegen de aandelen uiteindelijk in juli 2018 werden verkocht aan een derde de waarde van de aandelen op het ogenblik van overlijden vertegenwoordigt, gelet op het tijdsverloop en de omstandigheden die zich tussen 7 december 2017 en 19 juli 2018 hebben voorgedaan. Zo kan, gelet op het ogenblik waarop de aandelen moeten worden gewaardeerd, geen rekening worden gehouden met de kapitaalvermindering die pas werd doorgevoerd op 29 maart 2018, dit is een feit na het overlijden. Dat deze kapitaalvermindering ertoe strekte de rekening-courant van de erflater/bestuurder aan te zuiveren doet niet ter zake. Evenmin is het relevant dat de erfgenamen deze rekening-courant ten bedrage van 65.131,20 euro niet hebben aangegeven in het passief van de nalatenschap. Het komt niet toe aan de erfgenamen om zelf compensatie door te voeren met bepaalde passiefbestanddelen eigen aan de erflater en een actiefbestanddeel slechts aan te geven voor de nettowaarde (zie ook art. 3.3.1.0.8, §1, 8° VCF dat de aangifte van elk goed afzonderlijk vereist).

De waarde waartegen de aandelen in BV A werden aangegeven kan aldus niet worden aangenomen.

De administratie heeft de aandelen gewaardeerd tegen hun intrinsieke waarde per 31 maart 2017 vermeerderd met de geprorateerde winst van het boekjaar tot op het ogenblik van het overlijden. De erfgenamen stellen ten onrechte dat de administratie hierbij geen rekening heeft gehouden met de latente belastingen en de rekening-courant in debet van de erflater. Op het ogenblik van het overlijden was de vennootschap in going concern en waren de belastingen die desgevallend verschuldigd zouden worden bij de ontbinding van de vennootschap (roerende voorheffing en vennootschapsbelasting op de belastingvrije reserves) niet zeker en vaststaand. Deze schulden waren niet opgenomen in de rekeningen van BV A en er was geen enkele reden om deze schulden op het ogenblik van overlijden als schulden van de vennootschap op te nemen. De rekening-courant betrof een schuldvordering van de vennootschap ten opzichte van haar zaakvoerder/aandeelhouder, de erflater. Dit is een actief bestanddeel van de vennootschap op het ogenblik van overlijden waarmee rekening moet worden gehouden. Dat dit actiefbestanddeel van de vennootschap overeenstemde met een passiefbestanddeel in hoofde van de erflater is geen reden om deze voor doeleinden van de erfbelasting te compenseren.

Het Hof stelt vast dat de administratie in het kader van de intrinsieke waardebepaling de winst van het boekjaar 2018 heeft geprorateerd over de duur van het boekjaar 2018 (21 maanden) tot op het ogenblik van het overlijden (d.i. 8 maanden). Deze proratering is een objectieve en controleerbare methode om tot de winst op het ogenblik van het overlijden te komen, en is geenszins willekeurig. De erfgenamen maken niet aannemelijk dat deze winstbepaling niet overeenstemt met de werkelijkheid.

De erfgenamen stellen dat bij de waardering van de aandelen op het ogenblik van het overlijden rekening moet gehouden worden met een afhankelijkheidsrisico, m.n. de afhankelijkheid van de onderneming van haar zaakvoerder, en met een liquiditeitsrisico op de aandelen. Zij bepalen de waarde van de onderneming in conclusies aan de hand van een rendementswaarde op basis van de EBITDA van de vennootschap met multiple 5 en komen tot een waarde van 237.310,65 euro.

Het Hof erkent de moeilijkheden om een kmo te waarderen, in het bijzonder gelet op de afhankelijkheid van de onderneming op haar enige zaakvoerder en gelet op de beperkte verhandelbaarheid van de aandelen. De intrinsieke waarde van een onderneming houdt geen rekening met haar toekomstige rentabiliteit, wat in het geval van een kmo geleid door een enige zaakvoerder (de erflater) die actief is in een traditionele sector (elektriciteitswerken) een vertekend beeld kan geven van de waarde van de aandelen.

Gelet op bovenstaande overwegingen aanvaardt het Hof dat de door de Vlaamse Belastingdienst gehanteerde waarderingsmethode op basis van de intrinsieke waarde van de vennootschap niet volledig met de economische realiteit overeenstemt. Bij een waardebepaling dient rekening gehouden te worden met de economische en feitelijke omstandigheden waarin de betrokken onderneming zich bevindt, hetgeen met zich meebrengt dat met voormelde risico’s rekening moet worden gehouden. In dat kader dient opgemerkt te worden dat waardebepaling geen exacte wetenschap is. Verschillende waarderingsmethodes kunnen leiden tot een verschillend resultaat. Bij het bepalen van de verkoopwaarde kan om die reden gebruik gemaakt worden van een aantal waarderingsmethodes waarvan een gemiddelde wordt genomen. Teneinde een oplossing te geven aan dit geschil en aangezien de beide door partijen gehanteerde methodes redelijke en aanvaardbare methodes zijn maar het gebruik van een unieke waarderingsmethode in dit concrete geval een vertekend beeld van de waarde van BV A geeft, hanteert het Hof een gemiddelde van de door partijen aangereikte waarderingsmethodes om de verkoopwaarde van de aandelen op het ogenblik van het overlijden te bepalen.

Wat het passief betreft.

De erflater had een schuld (de rekening-courant in debet) aan zijn vennootschap. Zoals hierboven geoordeeld, komt het niet toe aan de erfgenamen om zelf compensatie door te voeren met bepaalde passiefbestanddelen eigen aan de erflater en een actiefbestanddeel slechts aan te geven voor de nettowaarde (zie ook art. 3.3.1.0.8, §1, 8° VCF). Luidens art. 2.7.3.4.1 VCF gelden als passief van de nalatenschap, naast de begrafeniskosten, de op de dag van het overlijden bestaande schulden van de erflater. Het wordt niet betwist dat de rekening-courant een bestaande schuld was van de erflater op de dag van zijn overlijden. Dit passief werd evenwel niet aangegeven in de nalatenschap van de erflater. De erfgenamen hebben, volgend op het voorstel tot ambtshalve aanslag, melding gemaakt van de bewuste rekening-courant. In deze email, die als bezwaar werd beschouwd door de Vlaamse Belastingdienst, werd niet gevraagd om deze rekening-courant als passiefschuld in de nalatenschap op te nemen. Volgend op de bezwaarprocedure hebben de erfgenamen hun fiscale vordering aanhangig gemaakt voor de rechtbank. Bij conclusies neergelegd op de rechtbank hebben zij in ondergeschikte orde gevorderd om de rekening-courant als passiefschuld in de nalatenschap op te nemen. Tijdens deze procedure die volgt op een beslissing na bezwaar is het de belastingplichtige toegelaten om bijkomende middelen op te werpen tegen de aanslag die ertoe strekken een vergeten passief als schuld in de nalatenschap te doen opnemen. Het Hof ziet geen reden om de rekening-courant, die een bestaande schuld was op het ogenblik van overlijden van de erflater, niet als passiefschuld in zijn nalatenschap te aanvaarden.