Vraag en antwoord bouw en mobiliteit
Woningbouw
Het Stikstofdecreet is niet van toepassing indien het aangevraagde project geen IIOA bevat en er na de aanlegfase geen extra verkeer wordt gegenereerd.
Indien in eenzelfde aanvraag wordt aangevraagd dat een woning wordt gesloopt en een nieuwe woning wordt gebouwd én het aantal wooneenheden gelijk blijft, dan wordt er geen extra verkeer na de aanlegfase gegenereerd. Dit is dus geen mobiliteitsgerelateerd project.
In dit geval is het Stikstofdecreet niet van toepassing. Er is geen impactscoreberekening of passende beoordeling vereist.
Een woning verbouwen (waarbij de mobiliteit na de aanlegfase dezelfde blijft als voor de verbouwing) is geen mobiliteitsgerelateerd project waardoor geen van de beoordelingskaders van het Stikstofdecreet van toepassing is.
Het bouwen van een woning valt wel onder het toepassingsgebied vanwege de bijkomende mobiliteit na de aanlegfase. Het bouwen van een woning staat onder de daar vermelde voorwaarden op de lijst van projecten met impactscore lager dan of gelijk aan 1% (voor projecten op die lijst is het Stikstofdecreet wel van toepassing).
Wat betreft het verbouwen van een woning kan op het Omgevingsloket bij de vraag of er stikstofemissies vrijkomen die beoordeeld moeten worden volgens het Stikstofdecreet dus inderdaad “nee, omdat het project niet valt onder het toepassingsgebied van de beoordelingskaders” aangeduid worden.
In de linkerkolom klikt u op ‘effecten op de omgeving’. Rechts verschijnt volgende vraag:
Heeft de aanvraag mogelijke effecten op biodiversiteit of kan de aanvraag een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone veroorzaken, zodat een voortoets, impactscoreberekening of een passende beoordeling nodig is?
Daarop antwoordt u ‘ja’.
Op de vraag: Komen er door het project stikstofemissies vrij, die een beoordeling vergen volgens het decreet over de PAS, antwoordt u nee, zijnde het derde antwoord:
Met de totale stikstofuitstoot wordt de uitstoot van zowel mobiliteit als de stationaire bron(nen) bedoeld. Ook wanneer afgetoetst moet worden aan het kader van mobiliteit dient de totale stikstofuitstoot geëvalueerd te worden. Onder de huidige voorwaarden is er geen verschil tussen beide beoordelingskaders.
Artikel 26 van het stikstofdecreet dient samen met artikel 25 gelezen te worden. Op basis van artikel 26 wordt bepaald in welke fase de stationaire bron dominant is. Bij de aftoetsing aan hetzij het kader voor stationaire bronnen, hetzij het kader voor mobiliteit, wordt er geen onderscheid gemaakt tussen aanleg- of exploitatiefase.
Neen, de Vlaamse Regering heeft deze lijst nog niet opgesteld. Daarbij zal ook een MER moeten opgemaakt worden. Momenteel is er geen timing bekend.
De Vlaamse overheid publiceerde in oktober 2024 wel een overzicht van vergunningsplichtige handelingen (eengezinswoningen en verkavelingen) waarbij kan gesteld worden dat bij worst case benadering de impactscore kleiner is dan of gelijk is aan 1%. De afstand tot habitatrichtlijngebied speelt hierbij wel een rol.
Wat verstaan moet worden onder een vergunningsplichtig verkeersgenererend project, is gedefinieerd in art. 2, 41° van het Stikstofdecreet: een vergunningsplichtig project dat geen verkeersdragend infrastructuurproject is en dat stikstofemissiegenererende vervoersbewegingen veroorzaakt, of de wijziging van een dergelijk project.
Een verkeersdragend infrastructuurproject is dan weer gedefinieerd in art. 2, 40°: vergunningsplichtig verkeersdragend infrastructuurproject: een vergunningsplichtig project met als hoofddoel de mobiliteit wijzigen, waarbij verkeersdragende infrastructuur wordt aangelegd of gewijzigd, waarbij de capaciteit van het verkeer door de wijziging wordt verhoogd.
De bouw van woningen bv. is vergunningsplichtig en heeft niet als hoofddoel de mobiliteit te wijzigen maar zal wel stikstofemissiegenererende vervoersbewegingen veroorzaken. Dergelijk project is dan ook een verkeersgenererend project.
Voor eengezinswoningen en verkavelingen kan deze lijst geraadpleegd worden van vergunningsplichtige handelingen waarbij kan gesteld worden dat bij worst case benadering de impactscore kleiner is of gelijk is aan 1%.
Volledige vraag:
Als de impactscore van een woonontwikkelingsproject of lokaal bedrijventerrein hoger is dan 1%, dient een passende beoordeling opgesteld met een adviesvraag aan het Agentschap Natuur en Bos en opnieuw een openbaar onderzoek.
Is voor dergelijke projecten en passende beoordeling op basis van de decretale voorwaarden voldoende (zogenaamde passende beoordeling light) of zal dit een passende beoordeling zijn op basis van het aftoetsen van de neerwaartse trend?
Antwoord:
Als de impactscore > 1% is, moet er een passende beoordeling worden opgemaakt.
Overeenkomstig artikel 34 van het Stikstofdecreet(opent in nieuw venster) of artikel 30 van het Stikstofdecreet (afhankelijk van het beoordelingskader dat van toepassing is) zal de passende beoordeling positief zijn als:
- het project geen bijkomende stikstofdepositie veroorzaakt ten opzichte van de bestaande situatie EN het project de gebiedsspecifieke neerwaartse depositietrend van NOx in het betrokken SBZ-H niet hypothekeert
- het project tot een stijging van de stikstofdepositie ten opzichte van de bestaande situatie leidt MAAR het project de gebiedsspecifieke neerwaartse depositietrend van NOx in het betrokken SBZ-H niet hypothekeert
De gebiedsspecifieke neerwaartse depositietrend wordt bepaald door de vermindering van de depositie van stikstofoxiden, die beoogd wordt door de realisatie van de doelstelling (een reductie van 45% NOx), systematisch in aanmerking te nemen voor een specifiek SBZ-H. Dus in geen enkel geval mag de dalende trend worden gehypothekeerd.
Om te bepalen of de gebiedsspecifieke neerwaartse depositietrend van NOx in het betrokken SBZ-H al dan niet gehypothekeerd wordt, werd de depositietrendtool(opent in nieuw venster) ontwikkeld.
Het toepassingsgebied van het beoordelingskader voor stationaire bronnen is bepaald in artikel 27 van het Stikstofdecreet(opent in nieuw venster). Het moet gaan om een vergunningsprocedure voor de exploitatie van een IIOA met een of meer stationaire bronnen van stikstofoxiden.
Particuliere nieuwbouwwoningen zullen onder toepassing van het stikstofdecreet komen doordat zij onder het beoordelingskader voor mobiliteitsgerelateerde projecten vallen, maar geen exploitatie van een IIOA met een of meer stationaire bronnen van stikstofoxiden inhouden. De impactscore van de stookinstallaties van deze woningprojecten hoeft dus niet berekend te worden.
De tabellen zijn inderdaad gelimiteerd tot 2 km. Dat wil echter niet zeggen dat er boven de 2 km verwacht wordt dat de impactscore altijd lager zal zijn dan 1%.
De tabel voor lichte voertuigen geeft aan dat op een afstand van 2 km tot een habitat met KDW 6 (meest gevoelige) er bijkomend meer dan 9 miljoen vervoersbewegingen per jaar moeten gegenereerd worden om de 1% drempel te overschrijden.
In de Praktische Wegwijzer(PDF bestand opent in nieuw venster) staan enkele voorbeelden.
Voor eengezinswoningen en verkavelingen kan deze lijst geraadpleegd worden van vergunningsplichtige handelingen waarbij kan gesteld worden dat bij worst case benadering de impactscore kleiner is of gelijk is aan 1%.
De Vlaamse overheid publiceerde een lijst van vergunningsplichtige handelingen (eengezinswoningen en verkavelingen) waarbij kan gesteld worden dat bij worst case benadering de impactscore kleiner is dan of gelijk is aan 1%.
Voor een ééngezinswoning op meer dan 150 meter van een Habitatrichtlijngebied is er een berekening en motivering zowel voor de aanlegfase als de fase na aanleg.
Indien het zou gaan om de nieuwbouw van een ééngezinswoning op minder dan 150 meter van Habitatrichtlijngebied, kan verwezen worden naar het stappenplan en de info uit de praktische wegwijzer(PDF bestand opent in nieuw venster).
Uitleg omtrent de KDW kan je terugvinden in de praktische wegwijzer stikstofdepositie(PDF bestand opent in nieuw venster).
Indien je voor het gebruik van de tabellen in de VITO-studie volgend stappenplan volgt, zal u slechts bij zeer grote verkeersgenererende projecten en/of projecten dicht bij SBZ de KDW moeten bepalen.
- Stap 1: Per project dient er eerst bepaald te worden hoeveel verkeersbewegingen dit zal genereren en of dit enkel licht of ook zwaar verkeer betreft.
- Stap 2: Toets deze verkeersbewegingen eerst af aan afstand = 0 en KDW = 6 (= absolute worst case aannames, alsof het project op het meest gevoelige habitat uitgevoerd wordt). Indien er aangetoond kan worden dat de vervoersbewegingen van het project lager zijn dan de waarde uit de VITO-tabellen kan met absolute zekerheid gesteld worden dat de impactscore van het project nooit meer dan 1% zal bedragen.
- Stap 3: Indien de vervoersbewegingen van het project toch hoger zijn dan de waarde uit de VITO-tabel bekomen in stap 1, kan vervolgens rekening gehouden worden met de afstand tussen SBZ en het dichtsbij gelegen wegsegment dat door het project gebruikt wordt. Hierbij wordt enkel afstand aangepast, KDW behoud je op 6. Op die manier sluit je uit dat je de verkeerde KDW gebruikt, want je rekent met worst case voor wat de KDW van de habitats betreft.
Indien de aanleg- en exploitatiefase in tijd gescheiden zijn, dan kunnen de emissies van beide fases begroot worden en 2 aparte impactscores bepaald worden per fase. Indien een van de 2 fases duidelijk meer emissies veroorzaakt, is het ook mogelijk om enkel van deze fase (met de grootste emissies = worst case fase) de impactscore te bepalen. In de vergunningsaanvraag wordt dit dan wel best gemotiveerd, dat de ene fase beduidend meer emissies heeft en omwille daarvan enkel die fase gemodelleerd werd.
Indien de aanleg- en exploitatiefase gelijktijdig zijn, dan dient er een impactscore bepaald te worden met het totaal van deze emissies. Het klopt dat de procentuele aandelen van deze fases alle samen dan onder 100% (van de VITO-tabellen) moeten blijven.
Andere bouwprojecten
Valt het uitbreiden/verbouwen van een stedenbouwkundig project waarbij op het perceel 20 bijkomende parkeerplaatsen worden aangelegd onder het stikstofdecreet wat het aspect mobiliteit betreft? Moet er gekeken worden naar de vervoersbewegingen van de voertuigen tijdens de uitvoering van de werken en de bijkomende mobiliteit die gegenereerd wordt op het perceel? Is het stikstofdecreet enkel van toepassing op exploitanten of ook op zuiver stedenbouwkundige handelingen?
Het Stikstofdecreet kan van toepassing zijn op zuiver stedenbouwkundige handelingen.
Als het project (of de wijziging van een louter stedenbouwkundig project) louter stedenbouwkundige handelingen omvat, is enkel het beoordelingskader voor stikstofoxiden veroorzaakt door mobiliteitsgerelateerde projecten(opent in nieuw venster) relevant.
Voor een vergunningsplichtig verkeersgenererend project, moet de stikstofdepositie ten gevolge van de vervoersbewegingen van het project beoordeeld worden.
Er moet daarbij zowel rekening gehouden worden met de emissies in de aanlegfase (mobiliteit aanlegfase: verkeer voor bijvoorbeeld aanvoeren materiaal, puntbronnen aanlegfase: machines die stiktofemissies veroorzaken) als met de emissies na de aanleg van het project (het verkeer van de parking).
Het Stikstofdecreet is niet van toepassing indien stikstofemissies enkel vrijkomen door verkeer tijdens de aanlegfase of door het inzetten van niet-stationaire bronnen tijdens de aanlegfase. Zie ook volgend schema.
Als stikstofemissies daarentegen vrijkomen door extra verkeer na de aanlegfase en de aanvraag uitsluitend een stedenbouwkundige handeling betreft, dan is het beoordelingskader mobiliteits-gerelateerde projecten van toepassing. De stikstofemissies van alle verkeer worden in rekening gebracht en getoetst aan de drempelwaarde van 1%. Voor het bepalen van de impactscore voor mobiliteit is een drietrapsbenadering uitgewerkt in de praktische wegwijzer.(opent in nieuw venster)
De bouw van een loods is normaal gezien een verkeersgenererend project omdat deze meer stikstofemissiegenererende vervoersbewegingen zal veroorzaken, aangezien er meer aan- en afvoer naar de loods komt.
Als de aanvraag evenwel ook betrekking heeft op een vergunningsplichtige IIOA en de IIOA omvat een stationaire bron met stikstofoxiden die is ingedeeld (vergunnings- of meldingsplichtig), dan is het beoordelingskader voor stationaire bronnen van toepassing. Dit geldt ook als de stationaire bron geen voorwerp uitmaakt van de aanvraag. Overeenkomstig artikel 22 van het Stikstofdecreet(opent in nieuw venster) moet het geheel van de stikstofdeposities (verkeer + stationaire bronnen in aanlegfase en exploitatiefase), van het project in kaart worden gebracht.
Als stationaire bronnen van stikstofoxiden worden enkel beschouwd de ingedeelde inrichtingen of activiteiten (cf. bijlage 1 van VLAREM II) die stikstofoxiden emitteren.
Stationaire motoren en andere stookinstallaties zijn ingedeeld vanaf een nominaal thermisch ingangsvermogen van 300 kW. Werfmachines zoals graafmachines, bouwkranen, bulldozers e.d. zijn niet ingedeeld.
Niet-stationaire motoren en motoren die opgesteld zijn op een bouwplaats voor de uitvoering van eigenlijke bouw-, sloop- of wegenwerken zijn (conform de uitzonderingen in rubrieken 12.1 en 31.1) eveneens niet ingedeeld. Deze worden bijgevolg niet beschouwd als stationaire bronnen die stikstofoxiden emitteren.
Zie artikel 25 van het Stikstofdecreet(opent in nieuw venster).
Daarin wordt een onderscheid gemaakt tussen:
Een verkeersdragend infrastructuurproject.
Hierbij dient de stikstofdepositie in beeld te worden gebracht die het gevolg is van het bijkomend verkeer ten opzichte van de bestaande situatie.
Een verandering aan een verkeersdragend infrastructuurproject, dat een capaciteitsverhoging inhoudt.
Hierbij dient de stikstofdepositie in beeld te worden gebracht die het gevolg is van het bijkomend verkeer ten gevolge van de verandering.
Een verkeersgenererend project of de verandering ervan.
Hierbij dient de stikstofdepositie in beeld te worden gebracht die wordt veroorzaakt door vervoersbewegingen van het totale project.
De definitie van verkeersdragend en verkeersgenererend (infrastructuur)project zijn opgenomen in artikel 2 van het Stikstofdecreet(opent in nieuw venster).
Neen, de Vlaamse Regering heeft deze lijst nog niet opgesteld. Daarbij zal ook een MER moeten opgemaakt worden. Momenteel is er geen timing bekend.
De Vlaamse overheid publiceerde in oktober 2024 wel een overzicht van vergunningsplichtige handelingen (eengezinswoningen en verkavelingen) waarbij kan gesteld worden dat bij worst case benadering de impactscore kleiner is dan of gelijk is aan 1%. De afstand tot habitatrichtlijngebied speelt hierbij wel een rol.
Volledige vraag: voor de bouw van een nieuwe waterzuiveringsinstallatie hebben wij zowel stationaire bronnen (kranen, wielladers, stroomgroep,…) als mobiliteitsgerelateerde bronnen transporten (afvoer overtollige gronden) in de aanlegfase. In de latere exploitatiefase hebben wij enkel nog mobiliteitsgerelateerde bronnen (afvoer slib, groenonderhoud,…) . Het lijkt erop dat ik beide niet tegelijkertijd kan aanduiden in de omgevingsvergunningsaanvraag, niettegenstaande ze beide deel uitmaken van de aanvraag. Hoe moet ik hier mee omgaan? Welk beoordelingskader dient ik te selecteren?
Per dossier kan maar 1 beoordelingskader van toepassing zijn. Welk beoordelingskader dat is, hangt af van het dossier en de toepassing van artikel 26 van het Stikstofdecreet, namelijk:
Als een mobiliteitsgerelateerd project ook een exploitatie van een IIOA omvat met een of meer stationaire bronnen van stikstofoxiden wordt de totale stikstofdepositie beoordeeld conform het beoordelingskader stikstofoxiden stationaire bronnen in de volgende gevallen:
- de exploitatie van de IIOA met stationaire bronnen vindt plaats na de aanlegfase van het mobiliteit gerelateerd project; of
- de exploitatie van de IIOA met stationaire bronnen vindt enkel plaats tijdens de aanlegfase van het mobiliteit gerelateerd project en de gemiddelde equivalente jaaremissie van NOx van de aanlegfase in totaliteit (inclusief exploitatie van de IIOA) > gemiddelde jaaremissie van NOx van het mobiliteit gerelateerd project na de aanlegfase.
In de andere gevallen gebeurt de beoordeling van de totale stikstofdepositie van het project conform het beoordelingskader stikstofoxiden mobiliteit
Voor uw project moeten dus de totale emissies van de aanlegfase en de totale emissies na de aanlegfase begroot worden. Indien de emissies in de aanlegfase groter zijn, dan is het beoordelingskader stationaire bronnen van toepassing. Indien de emissies na de aanlegfase het grootste zijn, dan is het beoordelingskader van mobiliteit van toepassing.
Volledige vraag:
Als de impactscore van een woonontwikkelingsproject of lokaal bedrijventerrein hoger is dan 1%, dient een passende beoordeling opgesteld met een adviesvraag aan het Agentschap Natuur en Bos en opnieuw een openbaar onderzoek.
Is voor dergelijke projecten en passende beoordeling op basis van de decretale voorwaarden voldoende (zogenaamde passende beoordeling light) of zal dit een passende beoordeling zijn op basis van het aftoetsen van de neerwaartse trend?
Antwoord:
Als de impactscore > 1% is, moet er een passende beoordeling worden opgemaakt.
Overeenkomstig artikel 34 van het Stikstofdecreet(opent in nieuw venster) of artikel 30 van het Stikstofdecreet (afhankelijk van het beoordelingskader dat van toepassing is) zal de passende beoordeling positief zijn als:
- het project geen bijkomende stikstofdepositie veroorzaakt ten opzichte van de bestaande situatie EN het project de gebiedsspecifieke neerwaartse depositietrend van NOx in het betrokken SBZ-H niet hypothekeert
- het project tot een stijging van de stikstofdepositie ten opzichte van de bestaande situatie leidt MAAR het project de gebiedsspecifieke neerwaartse depositietrend van NOx in het betrokken SBZ-H niet hypothekeert
De gebiedsspecifieke neerwaartse depositietrend wordt bepaald door de vermindering van de depositie van stikstofoxiden, die beoogd wordt door de realisatie van de doelstelling (een reductie van 45% NOx), systematisch in aanmerking te nemen voor een specifiek SBZ-H. Dus in geen enkel geval mag de dalende trend worden gehypothekeerd.
Om te bepalen of de gebiedsspecifieke neerwaartse depositietrend van NOx in het betrokken SBZ-H al dan niet gehypothekeerd wordt, werd de depositietrendtool(opent in nieuw venster) ontwikkeld.
Volledige vraag:
Bij de rioleringsprojecten hoort vaak ook een IIOA voor de bemalingsvergunning. Om de bemaling uit te voeren is er vaak een stroomgenerator nodig. Het is ons niet geheel duidelijk of we de stroomgenerator/bemalingspomp als een ingedeelde en dus stationaire bron moeten aanzien? Of horen die toestellen tot ‘andere dan stationaire bronnen’ waardoor weg- en rioleringswerken in bestaande straten zonder extra verkeersgeneratie buiten het stikstofdecreet vallen, zowel zonder als met noodzakelijke bemaling?
Antwoord:
Indien de bronbemaling enkel ingezet wordt in functie van de aanlegfase van een project, zijn de bijhorende generatoren conform de uitzondering in rubriek 31.1 (en rubriek 12.1) niet ingedeeld. Weg- en rioleringswerken vallen tevens onder die uitzondering. Die generatoren zijn bijgevolg niet te beschouwen als “stationaire bronnen van stikstofoxiden”. Indien er geen andere stikstofemissies vrijkomen dan door verkeer tijdens de aanlegfase of door het inzetten van “andere dan stationaire” bronnen (inclusief dus de generatoren van de bronbemaling), is het antwoord op vraag II “ja” en is conform het schema het Stikstofdecreet niet van toepassing. Bijgevolg dient voor deze aanvragen geen impactscore bepaald te worden.
Voor het bepalen van de impactscore voor mobiliteit werd een drietrapsbenadering uitgewerkt. Op die manier hoeft u voor mobiliteit niet onmiddellijk in de impactscoretool te werken.
- In eerste instantie kan er gebruik gemaakt worden van de VITO-studie ‘Voertuigemissies en de minimis-normen: een analytische benadering voor wegverkeer(PDF bestand opent in nieuw venster)’ en bijhorende tabellen. Aan de hand van een stappenplan wordt geduid hoe de impact van mobiliteit ten gevolge van een project dient beoordeeld te worden. Aan de hand van een voorbeeld wordt ook geïllustreerd welke werkwijze dient gevolgd te worden bij projecten met gecombineerde stikstofbronnen (bv. mobiliteit en stookinstallaties)
- Indien op basis daarvan niet met zekerheid kan aangetoond worden dat de impactscore van het project lager is dan 1% drempelwaarde kan in de impactscoretool wegenis ingetekend worden. De emissies voor deze lijnbron kunnen berekend worden aan de hand van een rekenblad(Excel bestand opent in nieuw venster) opgemaakt door VITO. In de impactscoretool kunnen zowel wegenis als stookinstallaties, puntbronnen uit de aanlegfase of andere stikstofbronnen gecombineerd worden.
- Indien het resultaat van de impactscoretool voor mobiliteit boven de 1% drempelwaarde uitkomt of bij MER-plichtige projecten waarbij lucht een sleuteldiscipline is, moet gemodelleerd worden in IMPACT. Deze tool is enkel toegankelijk voor experten inzake luchtkwaliteitsmodellering.
Als de impactscore > 1% is, moet er een passende beoordeling worden opgemaakt.
Overeenkomstig artikel 34 van het Stikstofdecreet(opent in nieuw venster) zal de passende beoordeling positief zijn indien:
- het project geen bijkomende stikstofdepositie veroorzaakt ten opzichte van de bestaande situatie EN het project de gebiedsspecifieke neerwaartse depositietrend van NOx in het betrokken SBZ-H niet hypothekeert
- het project tot een stijging van de stikstofdepositie ten opzichte van de bestaande situatie leidt MAAR het project de gebiedsspecifieke neerwaartse depositietrend van NOx in het betrokken SBZ-H niet hypothekeert
De gebiedsspecifieke neerwaartse depositietrend wordt bepaald door de vermindering van de depositie van stikstofoxiden, die beoogd wordt door de realisatie van de doelstelling (een reductie van 45% NOx), systematisch in aanmerking te nemen voor een specifiek SBZ-H. Dus in geen enkel geval mag de dalende trend worden gehypothekeerd.
Om te bepalen of de gebiedsspecifieke neerwaartse depositietrend van NOx in het betrokken SBZ-H al dan niet gehypothekeerd wordt, werd de depositietrendtool(opent in nieuw venster) ontwikkeld.
De tabellen zijn inderdaad gelimiteerd tot 2 km. Dat wil echter niet zeggen dat er boven de 2 km verwacht wordt dat de impactscore altijd lager zal zijn dan 1%.
De tabel voor lichte voertuigen geeft aan dat op een afstand van 2 km tot een habitat met KDW 6 (meest gevoelige) er bijkomend meer dan 9 miljoen vervoersbewegingen per jaar moeten gegenereerd worden om de 1% drempel te overschrijden.
In de Praktische Wegwijzer(PDF bestand opent in nieuw venster) staan enkele voorbeelden.
Voor eengezinswoningen en verkavelingen kan deze lijst geraadpleegd worden van vergunningsplichtige handelingen waarbij kan gesteld worden dat bij worst case benadering de impactscore kleiner is of gelijk is aan 1%.
Indien de aanleg- en exploitatiefase in tijd gescheiden zijn, dan kunnen de emissies van beide fases begroot worden en 2 aparte impactscores bepaald worden per fase. Indien een van de 2 fases duidelijk meer emissies veroorzaakt, is het ook mogelijk om enkel van deze fase (met de grootste emissies = worst case fase) de impactscore te bepalen. In de vergunningsaanvraag wordt dit dan wel best gemotiveerd, dat de ene fase beduidend meer emissies heeft en omwille daarvan enkel die fase gemodelleerd werd.
Indien de aanleg- en exploitatiefase gelijktijdig zijn, dan dient er een impactscore bepaald te worden met het totaal van deze emissies. Het klopt dat de procentuele aandelen van deze fases alle samen dan onder 100% (van de VITO-tabellen) moeten blijven.
Als er enkel een stationaire bron is tijdens de aanlegfase en de stikstofuitstoot tijdens de aanlegfase groter is dan tijdens de exploitatiefase, is overeenkomstig artikel 26, 2°, van het Stikstofdecreet(opent in nieuw venster) het beoordelingskader voor stationaire bronnen van toepassing voor het geheel. Er is steeds maar één beoordelingskader van toepassing.
Bij de vragen vult u de hoogste impactscore in van één van beide fasen als deze niet overlappen. In de motivering kunt u meer uitleg geven over de berekening van de twee fasen. Aangezien men steeds de totale stikstofdepositie moet beoordelen, moet men alles samen nemen en dus niet opsplitsen voor stedenbouwkundige handelingen en IIOA.
Opmerking: als stationaire bronnen van stikstofoxiden worden enkel beschouwd de inrichtingen of activiteiten zoals opgenomen op de indelingslijst (bijlage 1 van VLAREM II) die stikstofoxiden emitteren. Werfmachines zoals graafmachines, bouwkranen, bulldozers e.d. zijn niet ingedeeld. Motoren die opgesteld zijn op een bouwplaats voor de uitvoering van eigenlijke bouw-, sloop- of wegenwerken zijn (conform de uitzonderingen in rubrieken 12.1 en 31.1) eveneens niet ingedeeld. Enkel als de aanvraag een vergunningsplichtige IIOA bevat met een stationaire bron met stikstofoxiden die is ingedeeld (vergunnings- of meldingsplichtig) dan is het beoordelingskader voor stationaire bronnen mogelijk van toepassing (zie hiervoor art. 26 van het Stikstofdecreet).