Afkoop levensverzekeringscontract
- Nummer
2024/AR/22
- Datum beslissing
29 april 2025
- Publicatiedatum
17 juni 2025
- Rechtbank
Hof van Beroep te Gent
- Status
Definitief
Heffing
- Erfbelasting
Wettelijke basis
- art. 2.7.1.0.6, §1 VCF
Samenvatting
Belastingplichtige heeft op 27 februari 2015 een polis ‘Zorgplan’ afgesloten bij X, waarbij ze zowel de verzekeringsnemer als de verzekerde is; haar man was de begunstigde en bij ontstentenis haar (enige) dochter.
Het X-Zorgplan combineert een tak 21-levensverzekering met een aanvullende verzekering zorgbehoevendheid.
In de polisvoorwaarden is bedongen dat de premiebetaling voor de aanvullende waarborg zorgbehoevendheid jaarlijks gebeurt aan de hand van een opname (zijnde afkoop) uit de reserve van de tak 21 levensverzekering.
De tak 21-levensverzekering heeft een looptijd van onbepaalde duur en eindigt bij overlijden van de verzekerde (of volledige afkoop).
Bij overlijden wordt (het niet-opgevraagde) deel van de reserve van de tak 21-levensverzekering uitgekeerd aan de begunstigde.
Voordien kan de reserve van de tak 21-levensverzekering ook worden afgekocht. Dit kan evenwel slechts kosteloos gebeuren nadat de verzekeraar een permanente zorgbehoevendheid heeft erkend. In dat geval doet de gehele of gedeeltelijke afkoop van de reserve ook geen afbreuk aan de uitkering waarop de verzekerde aanspraak kan maken in het kader van de aanvullende verzekering zorgbehoevendheid.
Vóór de erkenning van een permanente zorgbehoevendheid door de verzekeraar is een gedeeltelijke afkoop door de verzekeringsnemer van de reserve van de tak 21- levensverzekering uitgesloten. Wel mogelijk is een gedeeltelijke afkoop met het oog op de betaling van de premies in het kader van de aanvullende verzekering zorgbehoevendheid.
Een volledige afkoop van de resterende reserve door de verzekeringsnemer vóór de erkenning van een permanente zorgbehoevendheid is in principe wel mogelijk, maar in dat geval is wel een afkoopvergoeding van 50% verschuldigd en wordt tevens de aanvullende verzekering zorgbehoevendheid automatisch beëindigd.
Wat de ‘overdracht recht van afkoop’ betreft met het oog op de betaling van de premie, staat in de polis meer bepaald het volgende bedongen:
‘De premie voor de aanvullende verzekering zorgbehoevendheid wordt opgevraagd uit de reserve. Als op die opvraging roerende voorheffing of een andere fiscale heffing verschuldigd is, zal deze mee worden opgevraagd uit de reserve. U verleent X het recht om die opvraging uit te voeren.’
Belastingplichtige heeft bij het aangaan van het X-Zorgplan een storting van 55.500,00 euro gedaan. Daarbij werd rekening gehouden met de maandelijkse vergoeding uit de aanvullende verzekering zorgbehoevendheid waarop belastingplichtige recht zou hebben ingeval van een permanente zorgbehoevendheid, zijnde 1.500,00 euro.
Na het overlijden op 7 februari 2018 van de echtgenote van belastingplichtige wordt in mei 2018 de aangifte van nalatenschap ingediend. De erfbelasting werd aanvankelijk overeenkomstig die aangifte gevestigd.
Vlabel stuurt op 9 februari 2021 een verzoek tot inlichtingen aan X die meldt op 24 februari 2021 dat er drie afkopen zijn gebeurd in het kader van het zorgplan.
Op basis van deze info schrijft Vlabel belastingplichtige op 4 maart 2021 aan met de melding dat deze drie afkopen voor de helft belastbaar zijn (gezien huwelijkscontract) en dat er een belastingverhoging zou geheven worden van 20% wegens onvolledige aangifte.
Het aanslagbiljet in die zin volgt op 1 oktober 2021 waartegen belastingplichtige bezwaar indiende dat niet ingewilligd werd en zo een zaak werd aangespannen voor de rechtbank.
Na een positief vonnis voor Vlabel trok belastingplichtige naar het hof van beroep.
Dit hof van beroep stelt thans dat belastingplichtige aan X het recht verleend heeft om in naam en voor rekening van belastingplichtige de reserve uit de levensverzekering aan te wenden om de jaarlijkse premies te betalen.
Dat opvragen van die reserve is niets anders dan een (gedeeltelijke) afkoop in de zin van artikel 2.7.1.0.6, § 1, derde lid, 1° VCF. Aangezien het belastingplichtige was die de schuldenaar was van de jaarlijkse premies, moest zij die premies met haar vermogen dragen. De overdracht/afkoop is bedoeld om het betreffende deel van de reserve van de levensverzekering aan te wenden om de premieschuld van belastingplichtige te voldoen. Dat veronderstelt dat de betaling door het patrimonium van belastingplichtige gebeurt; het beding kan dus slechts tot doel hebben om met het vermogen van belastingplichtige haar premieschuld te voldoen. De afkoop komt dus ten goede aan het patrimonium van belastingplichtige om er over te kunnen beschikken met het doel de premie te betalen. Ze heeft de beschikking zelfs uitdrukkelijk in de polisvoorwaarden vastgelegd: zij heeft de opdracht (tegelijk een aspect van het mandaat) gegeven aan X om met het bedrag haar premieschuld te vereffenen.
Die premieschuld is een autonome, jaarlijkse schuld van één van de twee verzekeringspolissen, namelijk deze voor ‘aanvullende verzekering zorgbehoevendheid’.
Die overdracht/afkoop ten gunste van (het vermogen van) belastingplichtige gebeurde trouwens wel degelijk ‘kosteloos’: belastingplichtige was noch aan X, noch aan iemand anders in ruil voor de afkoop enige vergoeding verschuldigd.
Overigens valt niet in te zien hoe in het kader van de levensverzekering X een recht op afkoop zou hebben. Zij is uit hoofde van de levensverzekering zelf niet gerechtigd op een deel van de reserve; de uitbetaling heeft een oorzaak die buiten die levensverzekeringspolis ligt, namelijk in de polis aanvullende verzekering zorgbehoevendheid, die een ander risico dekt dan de levensverzekering.
De betreffende overdracht/afkoop heeft wel degelijk een ‘som’ als voorwerp, namelijk het bedrag van de premie voor de aanvullende verzekering zorgbehoevendheid.
Dat de afkopen werd uitgevoerd door X belet in die omstandigheden niet dat het afkopen zijn die namens belastingplichtige zelf (in het voordeel van haar patrimonium) gebeurden. X trad hier slechts op als mandataris. Het beding hield in dat belastingplichtige haar vrije beschikkingsrecht over de afgekochte sommen (meteen) bestemde, met name om er de jaarlijkse premies mee te betalen.
Er is dan ook geen sprake van een overdracht in de zin van artikel 183 Verzekeringswet; de daar bedoelde overdracht impliceert dat de overnemer in de rechten treedt van de verzekeringsnemer, wat betekent dat hij er op zijn beurt de titularis van is en er dus (vrij) over kan beschikken; hier heeft de ‘overdracht’ geen andere bedoeling dan om de premieschuld van belastingplichtige te vereffenen.
Het feit dat in de polisvoorwaarden ook staat dat het systeem waarbij de premie van de aanvullende verzekering zorgbehoevendheid geregeld wordt via opvraging van een bedrag van de reserve van de levensverzekering, ‘geen afbreuk doet aan het recht van de verzekerde om de resterende reserve conform de algemene voorwaarden op te vragen’, kan ook niet tot een ander oordeel doen besluiten. Dat betekent niets meer dan dat er naast de afkoop met het oog op premiebetaling ook nog de gewone afkoop mogelijk is. Dat belastingplichtige nooit gebruik gemaakt heeft van die andere mogelijkheid tot afkoop (uit de resterende reserve), is zonder relevantie; de bestreden aanslag heeft enkel betrekking op de afkopen die voor de premiebetaling werden aangewend.
Anders dan wat belastingplichtige wil doen aannemen, beroept Vlabel zich geenszins op simulatie (en ook niet op ‘herkwalificatie’). Het gaat om niets anders dan om de uitlegging van het betreffende beding in de overeenkomst tussen de partijen en dus van hun werkelijke, gemeenschappelijke bedoeling.
De bovenstaande vaststellingen en analyse doen besluiten dat Vlabel terecht heeft aangenomen dat er sprake is van afkopen in de zin van artikel 2.7.1.0.6, § 1, derde lid, 1° VCF.
Wat betreft het middel dat betrekking heeft op de ‘vermeende fiscale ongelijkheid’.
De eerste rechter heeft, na te hebben vastgesteld dat BP aan X mandaat gegeven heeft om in haar naam en voor haar rekening het bedrag dat overeenkomt met de jaarlijkse premie voor de aanvullende verzekering zorgbehoevendheid op te vragen uit de reserve van de levensverzekering en vervolgens met dat geld de premie te voldoen, slechts het volgende overwogen:
Enkel op die manier is er een gelijke behandeling ten aanzien van de belastingplichtige die een deel van de reserve van een levensverzekering opvraagt (met de daarbij horende taxatie) en hiermee vervolgens zelf de premie van een andere verzekering betaalt.
BP hekelt ten onrechte dat de eerste rechter daarmee de taxatie zou gesteund hebben op een ‘vermeende fiscale ongelijkheid’.
Het hof heeft hoger vastgesteld dat de overeenkomst zelf inhoudt dat er sprake is van een mandaat en dat dit inhoudt dat Vlabel terecht artikel 2.7.1.0.6, § 1, 3de lid, 1° VCF heeft toegepast.