Gedaan met laden. U bevindt zich op: Burgerrechtelijke verdeling van de huwelijksgemeenschap naar Nederlands recht tussen echtgenoten werkt fiscaal door voor de heffing van de Vlaamse erfbelasting - notariële schenkingen met schuldigerkenning naar Nederlands recht Vlaamse Belastingdienst

Burgerrechtelijke verdeling van de huwelijksgemeenschap naar Nederlands recht tussen echtgenoten werkt fiscaal door voor de heffing van de Vlaamse erfbelasting - notariële schenkingen met schuldigerkenning naar Nederlands recht

Rechtspraak
Nummer

2023/AR/1773

Datum beslissing

3 juni 2025

Publicatiedatum

22 september 2025

Rechtbank

Hof van Beroep te Gent

Status

Definitief

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.3, 3° VCF
  • art. 2.7.3.1.1. VCF

Samenvatting

De eerste belastingplichtige en wijlen haar echtgenoot, de heer DJB, (hierna, de echtgenoten B-T), zijn op xx.xx.1964 gehuwd onder het Nederlandse wettelijk stelsel van algehele gemeenschap. De heer DJB (hierna, de heer B) is overleden op xx.xx.2019 in Nederland. Uit hun huwelijk zijn twee kinderen geboren, m.n. de tweede en derde belastingplichtige. De echtgenoten B-T woonden van 2010 tot op datum van overlijden van de heer B in het Vlaamse Gewest.

In de periode 2006-2010 verklaarden de echtgenoten B-T tegenover een Nederlandse notaris in vijf afzonderlijke akten aan elk van hun twee kinderen een bedrag van telkens 100.000,00 euro schuldig te erkennen uit vrijgevigheid. De echtgenoten B-T waren op de schuldig verklaarde bedragen een jaarlijkse rente verschuldigd en deze schuld was onmiddellijk opeisbaar bij overlijden van de langstlevende van de schuldenaren.

De heer B had de volgende testamenten:

  • een testament naar Nederlands recht opgesteld op 14 juni 2011, aangevuld op 21 december 2015, waarin uitdrukkelijk rechtskeuze voor het Nederlands recht werd gemaakt voor de erfopvolging en afwikkeling van zijn nalatenschap;
  • een testament naar Spaans recht opgesteld op 24 mei 2018, zonder herroeping van de voorgaande wilsbeschikkingen, waarin de eerste belastingplichtige werd aangewezen als enige verkrijger van de in Spanje gelegen woning en van een Spaanse bankrekening.

Op 10 december 2019 werd overgegaan tot verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap bij akte verleden voor Nederlandse notaris. Ingevolge deze akte werd de huwelijksgemeenschap in waarde bij helften verdeeld, m.n. in twee kavels van gelijke waarde. In de kavel van de eerste belastingplichtige werden o.m. alle aandelen van bv ‘Y’ opgenomen (ter waarde van 4.915.109,00 euro) alsook de verplichting tot uitbetaling van alle bedragen die ingevolge de schenkingen met schulderkenning aan de kinderen waren verschuldigd (ter waarde van in totaal 1.000.000,00 euro). Voor hetgeen de eerste belastingplichtige had verkregen bovenop haar helft van de gemeenschap (de zgn. overbedeling), was zij een opleg verschuldigd (nl. 417.967,00 euro). In de kavel van de nalatenschap werden de overige goederen opgenomen, waaronder de volledige gezinswoning te K (ter waarde van 1.050.000,00 euro), de helft van het huis in Spanje (ter waarde van 128.000,00 euro) en de gelden op diverse bankrekeningen. Ook werd een zgn. onderbedelingsvordering opgenomen ten gunste van de nalatenschap (ter waarde van 417.967,00 euro).

Op diezelfde datum werd de nalatenschap verdeeld en toegewezen conform het testament van de erflater, m.n. aan de eerste belastingplichtige werd de gezinswoning toegewezen en het aandeel in de woning in Spanje en aan de tweede en derde belastingplichtigen werden de gelden op diverse bankrekeningen toegewezen alsook het bedrag van de opleg verschuldigd door de eerste belastingplichtige (elk 206.894,00 euro).

Op 22 december 2019 werd de gezamenlijke aangifte in de nalatenschap van de heer B ingediend. Als gemeenschappelijk actief werden roerende goederen ten belope van 5.738.575,00 euro aangegeven (waaronder de aandelen in ‘Y’ bv ter waarde van 4.915.109,00 euro) en onroerende goederen ten belope van 1.306.000,00 euro (waaronder het woonhuis te K ter waarde van 1.050.000,00 euro en het woonhuis in Spanje ter waarde van 256.000,00 euro). Onder het gemeenschappelijk passief werd o.m. een schuld aan de tweede en de derde belastingplichtigen opgenomen ten belope van 1.000.000,00 euro. De aangifte vermeldde dat zich onder het actief van de nalatenschap de bankrekeningen bevonden alsook een overbedelingsvordering naar aanleiding van de verdeling van de huwgemeenschap ten belope van 417.967,00 euro. Als onroerende goederen in de nalatenschap werd het volledige woonhuis te K aangegeven alsook de helft van de waarde van het woonhuis in Spanje. Voor het woonhuis te K werd de vrijstelling voor de partner aangevraagd. Er werd tevens melding gemaakt van een aantal bankgiften aan de tweede en de derde BP en van een aantal legaten aan de kleinkinderen.

Bij e-mail van 26 oktober 2020 gaf de Vlaamse Belastingdienst te kennen dat bij de berekening van de Vlaamse erfbelasting geen rekening zou worden gehouden met de voorafgaande verdeling van de huwelijksgemeenschap, aangezien deze verdelingsverrichting achteraf werd geacht plaats te vinden en geen invloed kon hebben op de heffing van de erfbelasting. De Vlaamse Belastingdienst stelde dat voor de verdeling van de nalatenschap, na verdeling bij helften van de gemeenschap, de testamentaire devolutie zou worden gevolgd en dat (de helft van) de bedragen die ingevolge schenkingen met schulderkenning aan de tweede en derde belastingplichtigen verschuldigd waren, niet als aftrekbaar passiefpost zou worden aanvaard aangezien hierop de fictiebepaling van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF van toepassing was.

Op 6 november 2020 werden aanslagen in de erfbelasting voor aanslagjaar 2019 gevestigd in hoofde van de eerste belastingplichtige voor een bedrag van 20.801,16 euro en in hoofde van de tweede en derde belastingplichtige telkens voor een bedrag van 321.004,93 euro. Het handgeschreven detail van de berekening werd door de dossierbeheerder van de Vlaamse Belastingdienst op 26 november 2020 aan de belastingplichtigen bezorgd.

De belastingplichtigen tekenden bij brief van 12 februari 2021 bezwaar aan tegen deze aanslagen. Dit bezwaar werd afgewezen bij beslissing van 1 juni 2021, waarin de Vlaamse Belastingdienst haar standpunt bevestigde dat “met de Nederlandse akte van verdeling van gemeenschappelijk vermogen geen rekening gehouden kan worden bij de berekening van de Vlaamse erfbelasting: het betreft een verdelingsverrichting achteraf, die burgerrechtelijk wel geldt tussen de partijen, maar die geen invloed kan hebben op de heffing van erfbelasting.” Voor wat betreft de aftrekbaarheid van de schuld ingevolge de schenkingen met schuldigerkenning oordeelde de Vlaamse Belastingdienst dat “de schulderkenningen door de ouders jegens hun kinderen onder de fictiebepaling vallen van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF en te belasten zijn als legaten in hoofde van de kinderen (zij het uitgesteld tot bij het overlijden van de langstlevende). Het gaat zeker niet om aftrekbare passiefposten.”

Bij verzoekschrift neergelegd op 30 augustus 2021 maakten de belastingplichtigen hun vordering aanhangig voor de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent. In het vonnis van 12 oktober 2023 oordeelde de zesde kamer van deze rechtbank om:

  • de vordering van eisers ontvankelijk en gedeeltelijk gegrond te verklaren in volgende mate;
  • een herberekening te bevelen van de aanslagen in de erfbelasting door rekening te houden met de hierboven genoemde schenkingen onder schuldigerkenning en deze ten belope van de helft als passief in mindering te brengen van het belastbaar actief;
  • een passende ontheffing te verlenen inzake de 3 aanslagen in de erfbelasting;
  • de terugbetaling te bevelen van alle op grond van vermelde aanslagen in de erfbelasting ten onrechte geïnde sommen in hoofde van BP, vermeerderd met de moratoriumintrest;

Tegen dat vonnis werd door VLABEL hoger beroep ingesteld. De belastingplichtigen hebben incidenteel hoger beroep aangetekend.

Arrest van het hof van beroep van 3 juni 2025

De erfbelasting is in principe verschuldigd over de algemeenheid van de aan de overledene toebehorende goederen (met bepaalde uitzonderingen). Om uit te maken of bepaalde goederen al dan niet tot het patrimonium van de overledene behoren, moet men zich voegen naar de regels van het burgerlijk recht, desgevallend rekening houdende met het gekozen huwelijksvermogensstelsel en het huwelijkscontract. De omvang en samenstelling van de nalatenschap van een gehuwde erflater kan slechts warden bepaald na afhandeling van de huwelijksvermogensrechtelijke aanspraken van de echtgenoten. Daarenboven kan krachtens artikel 2.7.3.1.1 VCF de erfbelasting slechts geheven worden op de goederen die ingevolge erfenis overgaan op de erfopvolgers (behoudens toepassing van de fictieartikelen), aldus het hof van beroep.

De echtgenoten B-T waren gehuwd onder het Nederlandse wettelijk stelsel van algehele gemeenschap. Tussen de echtgenoten bestond er op het ogenblik van overlijden van de erflater uitsluitend een gemeenschappelijk vermogen, dat op het ogenblik van overlijden van de erflater werd ontbonden. Conform hun huwelijksvermogensrecht hadden beide echtgenoten gelijke aanspraken op het gemeenschappelijk vermogen. De huwgemeenschap tussen de echtgenoten B-T werd volgend op de ontbinding van het huwelijk in natura verdeeld tussen de langstlevende, enerzijds, en de nalatenschap van de erflater, anderzijds. Aangezien aan de langstlevende, de eerste belastingplichtige, bij de verdeling van de huwgemeenschap meer werd toegewezen dan de helft van de huwgemeenschap, was zij een opleg verschuldigd aan de nalatenschap.

Het hof ziet geen enkele reden waarom met deze (aan de devolutie voorafgaande) verdeling van de huwgemeenschap in deze zaak geen rekening zou kunnen/moeten worden gehouden voor doeleinden van de Vlaamse erfbelasting. De Vlaamse Codex Fiscaliteit bevat geen bepaling krachtens dewelke een huwgemeenschap voor doeleinden van de erfbelasting in twee gelijke delen wordt geacht verdeeld te zijn. De Vlaamse erfbelasting volgt op dit punt het burgerlijk recht, met dien verstande dat desgevallend fictiebepalingen van toepassing kunnen zijn (zoals artikel 2.7.1.0.4 VCF) of afwijkende regels (zoals artikel 2.7.3.2.7 VCF).

De stelling van de Vlaamse Belastingdienst dat de verdeling van de huwgemeenschap een ‘verdelingsverrichting achteraf’ zou zijn die burgerrechtelijk geldt maar geen invloed kan hebben op de heffing van de erfbelasting, kan in deze zaak niet worden gevolgd. De belastingplichtigen wijzen er terecht op dat op de vereffening en verdeling van de huwgemeenschap van het echtpaar B-T het Nederlands recht van toepassing is. Zoals blijkt uit een arrest van de Hoge Raad van 9 februari 1995 (BNB 1995/105), moet de verdeling van de huwgemeenschap onderscheiden worden van de verdeling van de nalatenschap. Dit principe hebben de belastingplichtigen ook gevolgd door op 10 december 2019 eerst een akte verdeling huwgemeenschap te laten verlijden, gevolgd door een akte verdeling nalatenschap. De verdeling van de huwgemeenschap gaat in deze zaak de bepaling van de omvang en samenstelling van de nalatenschap vooraf. De toebedeling aan de langstlevende gebeurt krachtens huwelijksvermogensrecht. Dit volgt uit voormeld arrest van de Hoge Raad van 9 februari 1995 en wordt bevestigd door dr. ‘X’ in haar opinie van 5 februari 2021, wat VLABEL niet tegenspreekt. De partijen bij de akte verdeling huwgemeenschap hebben goederen toegedeeld aan de eerste belastingplichtige, enerzijds, en aan de nalatenschap van de erflater, anderzijds, en het hof ziet geen reden om met deze toedeling volgend op de ontbinding van de huwgemeenschap en voorafgaand aan de bepaling van de omvang en samenstelling van de nalatenschap geen rekening te houden voor doeleinden van de Vlaamse erfbelasting.

De akte ongedaan making van de wettelijke verdeling verleden op 28 augustus 2019 doet aan dit alles geen afbreuk. De ongedaan making werkt immers terug tot op datum van het overlijden en wijzigt de omvang van de (civielrechtelijke) erfdelen van de erfgenamen niet, zoals bevestigd door dr. ‘X’ in haar opinie van 7 december 2022.

De belastingplichtigen stellen terecht dat de verdeling van de huwelijksgemeenschap naar Nederlands recht tussen het echtpaar B-T fiscaal moet doorwerken voor de heffing van de Vlaamse erfbelasting.

Het incidenteel beroep van de belastingplichtige is gegrond. Het bestreden vonnis wordt hervormd.

Gelet op voormeld oordeel dient de in ondergeschikte orde gestelde vordering tot aftrek van de schenkingen met schuldigerkenning en het daarmee samenhangende principaal hoger beroep niet te worden ontmoet, aldus het hof van beroep.