Gedaan met laden. U bevindt zich op: Derdenverzet - schenking onder last - last van schenking als passiefpost - in hoofde van erfgenamen die worden geroepen tot dezelfde nalatenschap kan een andere belastbare grondslag in aanmerking worden genomen Vlaamse Belastingdienst

Derdenverzet - schenking onder last - last van schenking als passiefpost - in hoofde van erfgenamen die worden geroepen tot dezelfde nalatenschap kan een andere belastbare grondslag in aanmerking worden genomen

Rechtspraak
Nummer

2023/AR/402

Datum beslissing

10 juni 2025

Publicatiedatum

16 juli 2025

Rechtbank

Hof van Beroep te Gent

Status

Definitief

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 1130 Gerechtelijk Wetboek

Samenvatting

A en B VT, zus en broer, zijn de (enige) wettelijke erfgenamen van mevrouw JW, hun moeder, die is overleden op 30 oktober 2015.

In een akte van 13 november 2013 heeft mevrouw MS (grootmoeder van de erfgenamen in moederlijke lijn) ten voordele van mevrouw JW een schenking gedaan, namelijk de volle eigendom van het nettobedrag van de schuldvordering die mevrouw MS nog had op de niet-betaalde verkoopprijs van een onroerend goed in D. Hierover werden schenkrechten voldaan. De schenking had als last dat de geschonken gelden gebruikt moesten worden voor de betaling van de successierechten die A en B VT dienden te betalen in het kader van de nalatenschap van hun vader, overleden op 17 januari 2012. Meer bepaald werden volgende uitdrukkelijke lasten hen opgelegd:

“ (…)

  1. het recht tot kapitalisatie en omzetting van het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenote, Mevrouw JW, op gezegde nalatenschap uitdrukkelijk te verzaken binnen de maand te rekenen vanaf de betaling van de verkoopprijs.
  2. het verbod om een hypothecaire inschrijving te laten nemen op de goederen die hen in onverdeeldheid of in verhouding bloot eigendom/vruchtgebruik toebehoren ingevolge het overlijden van hun vader, noch hypotheek te vestigen.

3.- De kosten, rechten en erelonen van deze akte-schenking vallen ten laste van de schenker.”

Het eigenlijke nettobedrag van het geschonken bedrag bleek uiteindelijk 345.968,55 EUR te zijn en bedroeg aldus 172.984,27 EUR per (klein-)kind. De verkoopakte waarbij de verkoopprijs werd ontvangen, werd verleden op 2 januari 2014.

Op 13 januari 2014 werd A gevraagd om een schriftelijke verklaring af te leggen ter bevestiging van de uitvoering van de voorwaarden/lasten opgenomen in de schenkingsakte. A heeft hieraan gevolg gegeven door op 16 januari 2014 een verklaring te ondertekenen, waarna zij de terugbetaling ontving van de successierechten die reeds door haar werden voldaan.

Op 18 december 2013 werd B gevraagd om een schriftelijke verklaring af te leggen ter bevestiging van de uitvoering van de voorwaarden/lasten opgenomen in de schenkingsakte. Een herinnering werd verstuurd op 14 januari 2014. B heeft hierop niet gereageerd. Bij dagvaarding betekend op 17 maart 2014 heeft B de omzetting gevorderd van het vruchtgebruik van zijn moeder op de nalatenschap van zijn vader.

Op het ogenblik van overlijden van mevrouw JW had B het geschonken bedrag van 172.984,27 EUR (nog) niet ontvangen. Dit bedrag maakte deel uit van de nalatenschap van mevrouw JW.

In het kader van de gerechtelijke verdeling van de huwgemeenschap van vader en moeder VT-W en de nalatenschappen van zijn vader en zijn moeder, heeft B de uitvoering van de schenking en dus de betaling van het bedrag van 172.984,27 EUR gevorderd. Hij stelt dat de onverdeeldheid aan hem het bedrag van 178.248,21 EUR is verschuldigd. A betwist de aanspraken van B. Deze betwisting is nog steeds hangende bij de notaris W die door de familierechtbank werd aangesteld.

In de aangifte van de nalatenschap van mevrouw JW ingediend door B werd o.m. het bedrag van 172.984,27 EUR aangegeven als passief van haar nalatenschap, met vermelding dat deze schenking nog niet zou zijn uitgevoerd.

Met een verzoekschrift neergelegd op 15 januari 2019 stelde B fiscale vordering in voor de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent. In het vonnis van 9 december 2020 heeft de zesde kamer van de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent als volgt uitspraak gedaan:

“Verklaart de vordering van de eiser ontvankelijk en in volgende mate gegrond;

Zegt voor recht dat de som van 172.984,27 euro een passiefpost van de nalatenschap JW uitmaakt.

Beveelt de herrekening van de bestreden aanslag, rekening houdend met het hierboven gestelde en verleent dienovereenkomstig een ontheffing.

(…)”

Tegen dit vonnis heeft VLABEL hoger beroep ingesteld middels verzoekschrift neergelegd ter griffie van dit hof op 1 april 2021. Bij arrest van dit hof en deze kamer van 19 april 2022 werd het vonnis bevestigd.

Op 5 augustus 2022 werd door B ten laste van A uitvoerend beslag onder derden gelegd in handen van de notaris W, o.m. verwijzende naar het arrest van dit hof van 19 april 2022 en het vonnis van 9 december 2020. Op 26 augustus 2022 tekende A verzet aan tegen dit beslag.

Het is tegen het arrest van 19 april 2022 dat A derdenverzet heeft ingesteld bij dagvaarding betekend op 3 maart 2023 tegen haar broer B als eerste verweerder op verzet en tegen VLABEL als tweede verweerder op verzet. Dit is het voorwerp van huidige procedure.

Bij vonnis van 20 maart 2023 van de beslagrechter te Hoei werd het verzet van A tegen het beslag onder derden ontvankelijk en deels gegrond verklaard en werd de gedwongen uitvoeringsprocedure zoals geïnitieerd door B geschorst tot er een uitspraak op derdenverzet door dit hof zou zijn tussengekomen.

Tussenarrest van 24 december 2024

In het tussenarrest van 24 december 2024 stelt het hof van beroep dat de betwisting in wezen de vraag betreft hoe voor doeleinden van aangifte in de erfbelasting moe(s)t worden gehandeld bij het overlijden van mevrouw JW met betrekking tot de schuld die haar nalatenschap volgens B nog heeft ten opzichte van hem wegens niet-uitvoering van de schenking.

Het hof wenst in het tussenarrest reeds op te merken dat het geen uitspraak doet over de burgerrechtelijke/erfrechtelijke kwestie die tussen de erfgenamen A en B VT wordt gevoerd. Alle opmerkingen van de partijen op dit punt zijn naast de kwestie en worden niet ontmoet. Dit geschil betreft enkel de vraag hoe de erfgenamen dienden te handelen voor doeleinden van de erfbelasting.

De schuld die B als passief in de nalatenschap van zijn moeder, JW, wenst opgenomen te zien, is een betwiste schuld. Gelet op de (burgerrechtelijke) betwisting die gevoerd wordt tussen de erfgenamen van mevrouw JW, zijnde A en B, in het kader van de vereffening-verdeling van de nalatenschap van JW, in het bijzonder over de vraag of B nog aanspraak kan maken op het geschonken bedrag, kan niet ernstig betwist worden dat het bestaan van de schuld die beweerdelijk voortvloeit uit de niet-uitvoering van de schenking, zelf wordt betwist. Zolang het bestaan van deze schuld niet wordt vastgesteld in rechte of in der minne, kan deze schuld niet in aftrek worden genomen als passief in de nalatenschap van mevrouw W want staat niet vast dat de erflater er zeker en definitief toe gehouden was.

Het hof besluit dat de betwiste schuld die B opgenomen wenst te zien als passief in de nalatenschap van mevrouw JW, (vooralsnog) niet aanvaard kan worden. Wanneer het bestaan van de schuld wordt vastgesteld, bestaat er desgevallend aanleiding tot teruggave van wat teveel werd geheven op grond van artikel 3.6.0.0.4 VCF.

Het derdenverzet is gegrond. Het bestreden arrest van 19 april 2022 wordt integraal vernietigd ten aanzien van A.

Omtrent de werking van het derdenverzet stelt het hof vast dat ook het Vlaams Gewest de vernietiging vordert van het bestreden arrest van 19 april 2022.

In principe geldt de vernietiging van de bestreden beslissing slechts ten aanzien van de derde, zijnde A, tenzij de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing onverenigbaar is met de tenuitvoerlegging van de vernietigde beslissing in welk geval de vernietiging geldt ten aanzien van alle partijen (artikel 1130 Ger.W.).

Het hof stelt vast dat noch het Vlaams Gewest noch B over de toepassing en werking van artikel 1130 Ger.W. hebben geconcludeerd, en heropent ambtshalve het debat teneinde deze twee partijen toe te laten dit alsnog te doen.

Arrest van 10 juni 2025

Artikel 1130 Ger.W. bepaalt het volgende:

“Het gerecht dat het derdenverzet toewijst, vernietigt de bestreden beslissing geheel of ten dele doch alleen ten aanzien van de derde.

De vernietiging geldt ten aanzien van alle partijen in zover de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing onverenigbaar is met de tenuitvoerlegging van de vernietigende beslissing.”

Als uitzondering op de algemene regel van relatieve werking van het derdenverzet moet de in artikel 1130, tweede lid Ger.W. voorziene uitzondering strikt worden geïnterpreteerd, aldus het hof. Uitsluitend de materiële onmogelijkheid tot gezamenlijke tenuitvoerlegging van de onderscheiden beslissingen wordt in aanmerking genomen, en niet de louter logische onmogelijkheid om tegenstrijdige beslissingen uit te voeren.

De betwisting tussen de partijen die werd beslecht bij voormelde beslissingen betreft in wezen de vraag hoe voor doeleinden van de aangifte in de erfbelasting door B moe(s)t worden gehandeld bij het overlijden van mevrouw JW met betrekking tot de schuld die haar nalatenschap volgens B nog heeft ten opzichte van hem wegens niet-uitvoering van de schenking. Over deze fiscale betwisting werd als volgt geoordeeld:

  • Bij beslissing van de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent van 9 december 2020, bevestigd bij arrest van dit hof van 19 april 2022, werd geoordeeld dat deze schuld (172.984,27 euro) als passiefpost in de nalatenschap van mevrouw JW kan worden opgenomen voor doeleinden van de berekening van de erfbelasting verschuldigd door B. Dit is de bestreden beslissing waarnaar in artikel 1130 Ger. W. wordt verwezen.
  • Bij beslissing van dit hof van 24 december 2024 werd geoordeeld dat deze schuld (172.984,27 euro) (vooralsnog) niet als passiefpost in de nalatenschap van mevrouw JW kan worden opgenomen aangezien deze schuld betwist is. Dit is de vernietigende beslissing waarnaar in artikel 1130 Ger. W. wordt verwezen.

De argumenten van het Vlaamse Gewest ten spijt, kunnen deze beslissingen volgens het hof van beroep wel degelijk gelijktijdig worden uitgevoerd. De beslissing van 9 december 2020, bevestigd bij arrest van dit hof van 19 april 2022, heeft enkel en alleen betrekking op de bepaling van de belastbare grondslag waarop de erfbelasting verschuldigd door B aan het Vlaams Gewest wordt berekend. De beslissing van dit hof van 24 december 2024 heeft betrekking op de implicaties van de bestreden beslissing van 9 december 2020 op de rechtsverhouding tussen A en haar broer. Niets staat eraan in de weg dat de bestreden beslissing en de vernietigende beslissing samen worden uitgevoerd. De tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing van 9 december 2020 in de rechtsverhouding tussen B en het Vlaamse Gewest verhindert in geen enkel opzicht de tenuitvoerlegging van de vernietigende beslissing van 24 december 2024 in de rechtsverhouding tussen A en B.

Waar het Vlaamse Gewest verwijst naar de gelijke fiscale behandeling van erfgenamen die worden geroepen tot dezelfde nalatenschap, is dit geen reden om te oordelen dat de beide beslissingen onmogelijk samen kunnen worden uitgevoerd. In hoofde van twee erfgenamen die worden geroepen tot dezelfde nalatenschap kan een andere belastbare grondslag in aanmerking worden genomen. Dit leidt niet tot een materiële onmogelijkheid tot gezamenlijke tenuitvoerlegging van onderscheiden beslissingen.

Het hof ziet geen reden om aan het derdenverzet ingesteld door A haar relatieve werking te ontnemen. Er is geen rechtsgrond om de vernietiging van het arrest van 19 april 2022 uit te spreken ten aanzien van de oorspronkelijke procespartijen, zijnde in de rechtsverhouding tussen B en het Vlaamse Gewest.

De vordering van het Vlaamse Gewest wordt om die reden afgewezen.