Gedaan met laden. U bevindt zich op: Proportionele vermindering ingevolge improductiviteit - koelcellen - geen ‘gedeelte van een kadastraal perceel’ Vlaamse Belastingdienst

Proportionele vermindering ingevolge improductiviteit - koelcellen - geen ‘gedeelte van een kadastraal perceel’

Rechtspraak
Rolnummer
2021/AR/1233 – 2021/AR1232
Datum beslissing
18 oktober 2022
Publicatiedatum
4 januari 2023
Rechtbank
Hof van Beroep te Gent
Status
Definitief

Heffing

  • Onroerende voorheffing

Wettelijke basis

  • art. 2.1.5.0.2. VCF

Samenvatting

De belastingplichtige benadrukt dat de koelcellen individueel identificeerbaar (en individueel genummerd) zijn, ieder apart kunnen werken en worden uitgeschakeld indien zij niet gebruikt worden. De belastingplichtige stelt daarom dat die cellen wel degelijk te beschouwen zijn als een ‘afdeling die zelfstandig kan werken of afzonderlijk kan worden beschouwd’ in de zin van artikel 15, §2 WIB92.

Aangezien hun werking afhankelijk is van het gebruik van een centrale installatie, kunnen de cellen niet afzonderlijk werken. Het mag dan wel waar zijn dat de koelcellen apart toegankelijk zijn en zelfs apart kunnen uitgeschakeld worden, toch staat vast dat ze op zich niet afzonderlijk kunnen werken. Om voor hun specifieke doel te kunnen gebruikt worden, zijn ze immers afhankelijk van een centrale aansturing. Daarnaast hebben de koelcellen een gemeenschappelijke overdekte laadplaats. Bovendien is het feit dat het gebouw zelf waarin zich die koelcellen bevinden door de diensten van de FOD Financiën een kadastraal inkomen kreeg toegewezen dat geacht wordt het jaarlijks gemiddeld huurvermogen van dat gebouw te weerspiegelen. Bij het bepalen van dat kadastraal inkomen is dus rekening gehouden met het feit dat het gedeelte waarin zich koelcellen bevinden, nooit een volledige, hoe dan ook wisselende bezetting hebben waarbij seizoensinvloed een rol kunnen spelen. VLABEL maakt dus de pertinente opmerking dat dit alvast belet om een vermindering toe te staan die cijfermatig berekend is door de effectieve bezettingsgraad in de betreffende jaren te vergelijken met een volledige bezetting.


Uit wat voorgaat, blijkt dat de betrokken onroerende goederen waarvoor de onroerende voorheffing in de bestreden aanslagen werd gevestigd in hun geheel moeten worden beschouwd in de zin dat de betreffende koelcellen niet afzonderlijk als een gedeelte van een onroerend goed kunnen worden beschouwd. Aangezien elk van die belaste percelen, gedurende het gehele jaar huur hebben opgebracht en dus productief zijn geweest, is de vordering van de belastingplichtige tot vermindering van de onroerende voorheffing ongegrond.