Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 20013 - Splitsing levensverzekeringspolissen Vlaamse Belastingdienst

VB 20013 - Splitsing levensverzekeringspolissen

Voorafgaande beslissing
Nummer
20013
Datum beslissing
11 mei 2020
Publicatiedatum
19 juni 2020

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.6. VCF
  • art. 2.7.3.2.8. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt ertoe enerzijds bevestiging te verkrijgen dat de verrichtingen in het geheel van de omstandigheden (met name het afsluiten van de verzekeringspolis op twee hoofden, gevolgd door een schenking (verzekeringsgift) door de langstlevende verzekeringnemer aan de begunstigden) geen aanleiding zullen geven tot de heffing van erfbelasting bij het overlijden op grond van de algemene antimisbruikbepaling opgenomen in artikel 3.17.0.0.2 VCF.

2. De aanvraag strekt ertoe om bevestiging te krijgen dat de overdracht van de rechten als verzekeringnemer bij het overlijden van de eerststervende verzekeringnemer naar de langstlevende verzekeringnemer niet onderworpen is aan artikel 2.7.1.0.6 VCF, aangezien de overdracht geen betrekking heeft op de geldelijke voordelen verbonden aan de verzekeringscontracten.

3. De aanvraag strekt ertoe zekerheid te verkrijgen of de splitsing van de huidige polissen in twee maal drie afzonderlijke verzekeringspolissen al dan niet zal beschouwd worden als een afkoop, waardoor erfbelasting conform artikel 2.7.1.0.6 VCF zal verschuldigd zijn in de nalatenschap van wijlen de heer X.

4. De aanvraag strekt er tot slot toe om bevestiging te krijgen dat de aftrekregeling ingevolge de verzekeringsgift (vervat in artikel 2.7.3.2.8, §2 VCF) kan worden toegepast in de nalatenschappen van beide verzekeringnemers bij het heffen van de erfbelasting conform artikel 2.7.1.0.6 VCF, dan wel in de nalatenschap van wijlen de heer X in de mate waarin u de mening bent toegedaan dat de splitsing van huidige polissen in drie afzonderlijke verzekeringspolissen zal beschouwd worden als een afkoop.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

5. De aanvraag wordt ingediend door […] namens:

  • mevrouw Y, van Belgische nationaliteit, met rijksregisternummer […], geboren te […] op xx.xx.1942, weduwe van de heer X, wonende te […];
  • mevrouw A, van Belgische nationaliteit, met rijksregisternummer […], ongehuwd, geboren te […] op xx.xx.1969, wonende te […];
  • de heer B, van Belgische nationaliteit, met rijksregisternummer […], geboren te […] op xx.xx.1972, echtgenoot van mevrouw […], wonend te […];
  • de heer C, van Belgische nationaliteit, met rijksregisternummer […], geboren te […] op xx.xx.1976, echtgenoot van mevrouw […], wonend te […].

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

6. Mevrouw Y, voornoemd, heeft in het verleden, samen met haar overleden echtgenoot, de heer X twee verzekeringspolissen[1] afgesloten, met name:

1) een verzekeringspolis afgesloten bij […], met nummer […], met als einddatum xx.xx.2044. De verzekering is afgesloten als volgt:

  • verzekeringnemers: de heer X en mevrouw Y;
  • verzekerden: de heer X en mevrouw Y;
  • begunstigde bij overlijden: de verzekeringnemer(s), bij gebreke: zijn (hun) echtgeno(o)t(e) of wettelijk samenwonende, bij gebreke: de kinderen van de verzekeringnemer(s), reeds en later geboren, bij gelijke delen, bij gebreke: de nalatenschap van de verzekeringnemer(s).

2) een verzekeringspolis afgesloten bij […], met nummer […]. De verzekering is afgesloten als volgt:

  • verzekeringnemers: de heer X en mevrouw Y;
  • verzekerden: de heer X en mevrouw Y;
  • begunstigde bij overlijden: de overlevende verzekerde, bij ontstentenis: de kinderen van de verzekerden, per gelijke delen, het deel van een vooroverledene komt toe aan zijn afstammelingen per gelijke delen. Bij ontstentenis: de nalatenschap van de verzekeringnemer.

7. Vervolgens is de heer X op xx.xx.2018 overleden.

8. Voornoemde verzekeringscontracten voorzien in een overdracht van de rechten tussen de verzekeringnemers bij het eerste overlijden van één van de verzekeringnemers, waardoor de verzekeringsprestatie nog niet werd uitgekeerd bij het eerste overlijden van één van de verzekeringnemers, met name van wijlen de heer X.

9. Bovendien zijn er sinds het overlijden van de heer X geen bijstortingen meer gebeurd in de respectieve polissen.

10. Tot slot was de laatste fiscale woonplaats van de heer X op het moment van zijn overlijden reeds meer dan vijf jaar gelegen in het Vlaams Gewest en heeft mevrouw Y op heden haar fiscale woonplaats reeds meer dan vijf jaar in het Vlaamse Gewest.

11. Mevrouw Y heeft na het overlijden van haar echtgenoot, wijlen de heer X, de rechten als verzekeringnemer van beide verzekeringscontracten geschonken aan haar drie kinderen: mevrouw A en de heren B en C, voornoemd, door middel van een notariële akte verleden voor het ambt van notaris […] (notaris met standplaats te […]) op xx.xx.2019 [2].

12. Het voorwerp van de schenking betrof aldus:

  • de volle eigendom van en alle rechten die de schenker kan laten gelden tegenover de verzekeraar […], te […] , ingevolge een levensverzekeringscontract genaamd "[…]", afgesloten door voornoemde mevrouw Y (verzekeringnemer), contractnummer […], en;
  • de volle eigendom van en alle rechten die de schenker kan laten gelden tegenover de verzekeraar […], te […], ingevolge een levensverzekeringscontract genaamd "[…]", afgesloten door voornoemde mevrouw Y, contractnummer […].

13. De notariële schenkingsakte werd vervolgens geregistreerd, waarna 3% schenkbelasting verschuldigd was en werd betaald.

14. Beide verzekeraars wensen echter, naar aanleiding van deze schenking van de verzekeringscontracten, drie polissen te onderschrijven, respectievelijk op naam van elk van de drie nieuwe verzekeringnemers, gezien het technisch niet mogelijk zou zijn om een polis op drie verzekeringnemers te coderen.

15. Wanneer één van de kinderen in de toekomst tot afkoop van de polis overgaat of wanneer de verzekeringsprestatie wordt uitgekeerd naar aanleiding van het overlijden van de verzekerde, mevrouw Y, wensen zij zekerheid te bekomen omtrent de wijze waarop de verschuldigde erfbelasting in de nalatenschap van wijlen de heer X enerzijds, en/of in de nalatenschap van mevrouw Y anderzijds zal worden geheven.

III. Motivering van de aanvraag

) Polis met twee verzekeringnemers - twee verzekerde hoofden:
overdracht van rechten tussen de verzekeringnemers

16. Vooreerst vindt op het ogenblik van het eerste overlijden van één van de verzekeringnemers een overdracht plaats van de rechten als verzekeringnemer ten voordele van de langstlevende verzekeringnemer. De overdracht van rechten tussen de verzekeringnemers heeft tot gevolg dat de langstlevende verzekeringnemer in alle rechten met betrekking tot het verzekeringscontract treedt conform artikel 184 van de verzekeringswet (het recht tot afkoop, reductie, in pandgeving, alsook het recht tot aanduiding van de begunstigde).

17. Hoewel deze overdracht als een aanwas zou kunnen bestempeld worden, werd reeds meermaals door Vlabel beargumenteerd dat de overdracht van de onlichamelijke rechten, geen aanwas van het vermogensvoordeel betreft.

18. In dat geval wordt er op de overdracht van de rechten als verzekeringnemer ten voordele van de langstlevende verzekeringnemer geen erfbelasting geheven op basis van artikel 2.7.1.0.6 VCF bij het eerste overlijden van één van de verzekeringnemers.

19. Evenwel zal de toepassing van artikel 2.7.1.0.6 VCF in de nalatenschap van de verzekeringnemer(s) worden uitgesteld naar een (latere) nieuwe gebeurtenis, zijnde het moment waarop het contract tot uitkering komt of wordt afgekocht.

2) Principe van de verzekeringsgift

20. Zoals bekend stelde de Vlaamse belastingdienst in zijn standpunten nummer 15133 en 15142 dat de heffing van de registratiebelasting op de schenking, door de verzekeringnemer, van zijn rechten, niet belet dat er daarna nog erfbelasting geheven wordt op de uitkeringen uit de polis. Dit principe werd inmiddels overgenomen in de Vlaamse Codex Fiscaliteit: de verzekeringsgift belet aldus in principe niet dat artikel 2.7.1.0.6. VCF nog zal toegepast worden in de nalatenschap van de verzekeringnemer(s) (op het ogenblik waarop de latere nieuwe gebeurtenis zich voordoet).

21. Voor overlijdens na 9 januari 2017 wordt evenwel voorzien in een decretale aftrekregeling. Deze werd opgenomen in artikel 2.7.3.2.8., §2 VCF.

22. De memorie van toelichting [3] van de bepaling luidt als volgt:

“Een zogenaamde verzekeringsgift, dat wil zeggen een schenking waarbij een door de schenker afgesloten levensverzekeringspolis wordt geschonken aan de begunstigde van de polis, valt onder de toepassing van de schenkbelasting indien deze schenking ter registratie wordt aangeboden.
De overdracht van de polis aan de begunstigde of een derde belet evenwel niet dat de begunstiging die in de polis voorkomt een door de erflater in het voordeel van de begunstigde gemaakt beding is, zoals bedoeld in artikel 2.7.1.0.6, §1, eerste en tweede lid, VCF, althans zolang de begiftigde deze begunstiging niet wijzigt.
Bijgevolg is er bij het overlijden van het verzekerd hoofd erfbelasting verschuldigd op hetgeen de begunstigde verkrijgt, indien deze verkrijging beantwoordt aan de voorwaarden gesteld door artikel 2.7.1.0.6, §1 VCF.
Door bepaalde auteurs in de rechtsleer wordt opgeworpen dat de overdracht van de polis tot gevolg heeft dat de begunstiging niet meer kosteloos zou zijn, zoals vereist door artikel 2.7.1.0.6, §2, eerste lid, VCF. Deze visie kan niet worden bijgetreden. De aanduiding van een begunstigde, die kosteloos verkrijgt, blijft een begunstiging onder kosteloze titel, ook al wordt de polis nadien overgedragen. Ook de bewering dat er ingevolge de schenking van de polis aan de begunstigde of een derde persoon geen sprake meer is van een beding uitgaande van de erflater kan niet worden bijgetreden. De schenking van de polis neemt niet weg dat het oorspronkelijke beding in voordeel van de begunstigde blijft uitgaan van de erflater/ verzekeringnemer zolang de begiftigde van de polis vervolgens de begunstiging niet zelf heeft gewijzigd ten gunste van een andere persoon.
Om een einde te stellen aan deze recent opgedoken discussies wordt voorgesteld een zin toe te voegen aan artikel 2.7.1.0.6, §2, tweede lid, VCF. Hoewel artikel 2.7.1.0.6, VCF in de praktijk quasi uitsluitend levensverzekeringscontracten vat (gezien het artikel een wettelijk vermoeden van belastbaarheid instelt bij uitkeringen op basis van een contract dat uitvoering krijgt bij of naar aanleiding van een overlijden), werd met de bemerking van de Raad van State rekening gehouden en wordt de generieke term ‘contract’ gehanteerd in het tekstvoorstel.
Als de schenking van de polis aan de schenkbelasting is onderworpen en er bij het overlijden van het verzekerd hoofd erfbelasting wordt geheven bij toepassing van artikel 2.7.1.0.6, §1, eerste of tweede lid, VCF, is er, economisch gezien, sprake van een dubbele belasting ofschoon het juridisch voorwerp van deze beide belastingen verschillend is.
Geen enkele bepaling uit de huidige VCF laat echter toe over te gaan tot een vermindering van de belastbare grondslag van hetgeen belast wordt met de erfbelasting bij toepassing van artikel 2.7.1.0.6, VCF.
Daarom wordt voorgesteld een tweede paragraaf toe te voegen aan artikel 2.7.3.2.8, VCF, waarin wordt gesteld dat de belastbare grondslag, waarop de schenkbelasting werd geheven (de afkoopwaarde van de polis), in mindering mag worden gebracht van de belastbare grondslag waarop de erfbelasting wordt geheven (de verzekeringsprestatie) bij toepassing van artikel 2.7.1.0.6, VCF.”

23. Bovenstaande heeft tot gevolg dat bij het overlijden van mevrouw Y:

  • de polis tot uitkering zal komen (aangezien mevrouw Y verzekerde is);
  • de uitkering ingevolge een verzekeringspolis belastbaar blijft, ook al werden de rechten uit de polis inmiddels geschonken aan de kinderen (en werd het AAB-contract omgevormd tot een BAB-contract);
  • de uitkering bij helften zal worden aangerekend in de nalatenschap van wijlen de heer X (via een bijvoeglijke aangifte) en voor de andere helft zal moeten worden aangerekend in de nalatenschap van mevrouw Y;
  • dat de belastbare grondslag, ingevolge de verzekeringsgift (en de daarop betaalde schenkbelasting) mag worden verminderd ten belope van de waarde die al belast werd in de schenkbelasting.

24. De belastbare grondslag in de erfbelasting (de verzekeringsprestatie) wordt aldus verminderd met het bedrag waarop schenkbelasting werd geheven (de afkoopwaarde van de polis op het ogenblik van de schenking). Concreet zal slechts op de meerwaarde van de polis tussen het ogenblik van de schenking en het ogenblik van de nieuwe gebeurtenis erfbelasting moeten worden betaald.

25. De geest van deze bepaling kan gevonden worden in het vermijden van dubbele taxatie: indien de rechten van een levensverzekeringscontract aan de eerder aangeduide begunstigde worden geschonken mét betaling van schenkbelasting, zal er derhalve op het bedrag waarop reeds schenkbelasting werd betaald, in de toekomst niet nog eens erfbelasting moeten worden betaald.

26. De aanvraag strekt er aldus eveneens toe bevestiging te verkrijgen dat er van de aftrekregeling zal kunnen worden genoten in het kader van het overlijden van moeder, mevrouw Y.

3) Combinatie tussen verzekering op twee hoofden en verzekeringsgift door de langstlevende verzekeringnemer

27. Wanneer de overdracht van rechten als verzekeringnemer ten voordele van de langstlevende verzekeringnemer, zoals vermeld onder 1), niet wordt gekwalificeerd als een aanwas van de vermogensvoordelen, impliceert dit dat artikel 2.7.1.0.6 VCF van toepassing is in de nalatenschap van beide verzekeringnemers. In de nalatenschap van de eerst overleden verzekeringnemer (zijnde wijlen de heer X) zal de taxatie worden uitgesteld naar de latere nieuwe gebeurtenis (met name de afkoop of de uitkering). Aan de hand van een bijvoeglijke aangifte zal de helft van de afkoopwaarde of uitkering worden belast op basis van artikel 2.7.1.0.6 VCF.

28. Vooreerst strekt deze aanvraag ertoe om duidelijkheid te bekomen of de splitsing van de huidige polissen in twee maal drie afzonderlijke verzekeringspolissen al dan niet zal beschouwd worden als een afkoop van de betrokken polissen. De kwalificatie van omvorming als afkoop strekt ertoe dat op heden een bijvoeglijke aangifte zal moeten worden ingediend in de nalatenschap van wijlen de heer X ten belope van de helft van de afkoopwaarde.

29. Vervolgens strekt deze aanvraag er toe om de bevestiging te bekomen dat de decretale aftrekregeling, opgenomen in artikel 2.7.3.2.8, §2 VCF, ook van toepassing is in de nalatenschap van de eerststervende verzekeringnemer (die de verzekeringsgift niet mee heeft kunnen initiëren). Zowel in de hypothese waarin de omvorming wordt gekwalificeerd als een afkoop, als in de hypothese waarin dit niet het geval is.

30. Artikel 2.7.3.2.8, § 2 VCF luidt immers als volgt: “In het geval van een levensverzekeringscontract wordt de belastbare grondslag van de sommen, renten of waarden, die aan de persoon, vermeld in artikel 2.7.1.0.6, kunnen toekomen, verminderd met het bedrag dat als belastbare grondslag heeft gediend voor de heffing van de schenkbelasting indien het contract door de erflater aan die persoon werd geschonken”.

31. In casu werd de polis immers niet door de erflater, doch wel door de langstlevende verzekeringnemer geschonken aan de begunstigde kinderen. Een strikte lezing van de decretale tekst zou in casu tot gevolg hebben dat er niet van enige aftrekregeling kan worden genoten.

32. Een dergelijke strikte interpretatie druist ons inziens in tegen de geest van de decretale bepaling, namelijk het vermijden van dubbele belasting. Gezien er bij de registratie van de verzekeringsgift reeds schenkbelasting (ten belope van drie procent) verschuldigd was en betaald werd op de volledige polis (en niet enkel op de initiële helft van de langstlevende verzekeringnemer), is het niet meer dan billijk dat de decretale aftrekregeling van toepassing zal zijn in de nalatenschappen van beide verzekeringnemers.

33. Bij gebrek hieraan zou er in de nalatenschap van de heer X immers sprake zijn van dubbele taxatie (met name de helft van de verzekeringspolis wordt belast in de schenkbelasting naar aanleiding van de verzekeringsgift en diezelfde helft wordt opnieuw volledig belast in de erfbelasting op het ogenblik van de nieuwe gebeurtenis). Net dit wilde de decreetgever duidelijk vermijden met de invoering van de decretale aftrekregeling.

34. Indien de kinderen niet tot afkoop overgaan, doch de verzekeringsprestatie zou worden uitgekeerd op het moment van het overlijden van mevrouw Y, zouden de kinderen (op grond van bovenstaande redenering en het feit dat iedere verzekeringnemer wordt geacht voor de helft bedongen te hebben):

  • een nieuwe aangifte moeten indienen voor de helft van deze uitkering in de nalatenschap van vader, de heer X;
  • de andere helft van de uitkering moeten aangeven via de aangifte in de nalatenschap van moeder, mevrouw Y.

35. De aanvraag strekt aldus toe om ook in dat scenario de bevestiging te verkrijgen dat de decretale aftrekregeling in de beide nalatenschappen mag worden toegepast, ook wanneer de eerst overleden verzekeringnemer niet zelf is overgegaan tot de verzekeringsgift.

IV. Beslissing

36. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

37. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht:

Artikel 2.7.1.0.6 VCF dat luidt als volgt:

Ҥ 1. De sommen, renten of waarden die kosteloos aan een persoon kunnen toekomen bij het overlijden van de erflater, ingevolge een contract dat een door de erflater of door een derde in het voordeel van die persoon gemaakt beding bevat, worden geacht als legaat te zijn verkregen door die persoon.
Ook de sommen, renten of waarden die kosteloos aan een persoon zijn toegekomen, binnen drie jaar vóór het overlijden van de erflater, ingevolge een contract dat een door de erflater in het voordeel van die persoon gemaakt beding bevat, worden geacht als legaat te zijn verkregen door die persoon.
Als de erflater een contract had afgesloten op grond waarvan er pas een uitkering kan gebeuren na het overlijden van de erflater, worden de sommen, renten of waarden geacht kosteloos te worden verkregen, en geacht als legaat te zijn verkregen, naar gelang van het geval:
1° door de persoon die het levensverzekeringscontract afkoopt na het overlijden van de erflater, op het tijdstip van de afkoop;
2° door de persoon die de sommen, renten of waarden effectief verkrijgt na het overlijden van de erflater, op het tijdstip dat er een uitkering gebeurt.
Wanneer een overledene gehuwd was onder een stelsel van gemeenschap, gelden de bepalingen van het eerste, het tweede en het derde lid ook voor de sommen, renten of waarden die kosteloos aan de langstlevende echtgenoot toekomen ingevolge een levensverzekeringscontract of een contract met vestiging van rente dat door die langstlevende echtgenoot is gesloten.
§ 2. Dit artikel is van toepassing op de sommen of waarden die kosteloos aan een persoon kunnen toekomen bij het overlijden van degene die een levensverzekering aan order of aan toonder is aangegaan.
De persoon, vermeld in dit artikel, wordt vermoed kosteloos te ontvangen, behoudens tegenbewijs. Dit tegenbewijs kan niet worden geleverd door aan te tonen dat het contract werd geschonken aan deze persoon.
Dit artikel is niet van toepassing op :
1° de sommen, renten of waarden die verkregen zijn ingevolge een beding dat aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen;
2° de renten en kapitalen die gevestigd zijn ter uitvoering van een wettelijke verplichting;
3° de renten en kapitalen die door tussenkomst van de werkgever van de erflater gevestigd zijn in het voordeel van de langstlevende echtgenoot van de erflater of zijn kinderen die de leeftijd van eenentwintig jaar niet hebben bereikt, tot uitvoering van hetzij een groepsverzekeringscontract, onderschreven ingevolge een bindend reglement van de onderneming dat beantwoordt aan de voorwaarden, gesteld door de reglementering betreffende de controle van dergelijke contracten, hetzij het bindend reglement van een voorzorgsfonds, opgericht in het voordeel van het personeel van de onderneming;
4° de sommen, renten of waarden die bij het overlijden van de erflater worden verkregen ingevolge een contract dat een door een derde in het voordeel van de verkrijger gemaakt beding bevat, als er bewezen wordt dat die derde kosteloos in het voordeel van de verkrijger heeft bedongen.”

Artikel 2.7.3.2.8 VCF dat luidt als volgt:

Ҥ 1. Als de erflater gehuwd was onder een stelsel van gemeenschap van goederen, worden de sommen, renten of waarden, vermeld in artikel 2.7.1.0.6, die aan de echtgenoot als legaat toevallen voor het volledige bedrag ervan, als legaat belast als ze zijn verkregen als tegenwaarde voor de eigen goederen van de erflater. Ze worden slechts voor de helft belast in alle andere gevallen. Het recht is niet verschuldigd als er bewezen wordt dat de sommen, renten of waarden verkregen zijn als tegenwaarde voor eigen goederen van de echtgenoot. De omstandigheid dat het beding wederkerig is, ontneemt de aard van bevoordeling niet daaraan.
De verkrijging wordt vermoed kosteloos te zijn ontvangen, behoudens tegenbewijs.
§ 2. In het geval van een levensverzekeringscontract wordt de belastbare grondslag van de sommen, renten of waarden, die aan de persoon, vermeld in artikel 2.7.1.0.6, kunnen toekomen, verminderd met het bedrag dat als belastbare grondslag heeft gediend voor de heffing van de schenkbelasting indien het contract door de erflater aan die persoon werd geschonken.

Artikel 3.17.0.0.2 VCF dat luidt als volgt:

“Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.
Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt :
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.
Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.”

38. Op het ogenblik van het overlijden van de heer X dd. xx.xx.2018 vindt er een overdracht plaats van zijn rechten als verzekeringnemer ten voordele van de langstlevende verzekeringnemer, mevrouw Y. Aangezien de polis op dat ogenblik niet tot uitkering komt, wordt er geen erfbelasting geheven op basis van artikel 2.7.1.0.6 VCF bij zijn overlijden. De toepassing van artikel 2.7.1.0.6 VCF wordt uitgesteld tot op het ogenblik dat het voordeel van de levensverzekering wordt verkregen, hetzij door afkoop van de polis, hetzij door uitkering van de polis.

39. Het feit dat de verzekeringspolissen door mevrouw Y aan de drie kinderen werden geschonken, belet niet dat artikel 2.7.1.0.6 VCF van toepassing is als de polissen tot uitkering zouden komen bij haar overlijden.

Aangezien de schenking van de polissen ter registratie werd aangeboden, is op deze schenking schenkbelasting geheven op een belastbare grondslag die gelijk is aan de waarde van de polissen (afkoopwaarde) op het moment van de schenking.

De belastbare grondslag die heeft gediend voor de heffing van de schenkbelasting mag in dat geval overeenkomstig artikel 2.7.3.2.8, §2 VCF in mindering worden gebracht van de belastbare grondslag van artikel 2.7.1.0.6 VCF.

40. Als de nieuwe verzekeringnemers vóór de vervaldag van de polissen de volledige reserve van de bestaande polissen “overbrengen” naar nieuwe polissen, zelfs bij dezelfde verzekeraar, wordt de afkoopwaarde beschouwd als verkregen. De splitsing van de huidige polissen in twee maal drie afzonderlijke verzekeringspolissen dient dus te worden beschouwd als een afkoop van de huidige twee polissen.

41. Concreet betekent dit voor de heffing van de erfbelasting het volgende:

  • Ingevolge de kwalificatie als afkoop ontstaat er een verplichting tot indiening van een nieuwe aangifte in de nalatenschap van de heer X, waar toepassing zal worden gemaakt van art. 2.7.1.0.6 VCF voor wat betreft de helft van de afkoopwaarde.

De aftrekregeling van artikel 2.7.3.2.8, §2 VCF kan geen toepassing vinden in de nalatenschap van X, aangezien de polis niet door de heer X, doch wel door mevrouw Y werd geschonken aan de begunstigde kinderen.

  • Aangezien de twee bestaande polissen worden afgekocht vóór het overlijden van mevrouw Y, bestaan de geschonken polissen niet meer bij haar overlijden. Bijgevolg zal er geen uitkering meer gebeuren op basis van deze polis en kan artikel 2.7.1.0.6 VCF niet meer worden toegepast in haar nalatenschap.
  • De antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF wordt niet aangewend op de voorgenomen verrichtingen.

42. Deze beslissing heeft alleen betrekking op erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen. Overeenkomstig artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF spreekt deze beslissing zich niet uit over de mogelijke toepassing van niet door de aanvrager opgeworpen artikelen van de VCF.