Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 21061 - Verwerpingen gevolgd door schenking Vlaamse Belastingdienst

VB 21061 - Verwerpingen gevolgd door schenking

Voorafgaande beslissing
Nummer
21061
Datum beslissing
22 november 2021
Publicatiedatum
14 december 2021

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.4.1.1. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt ertoe de bevestiging te krijgen dat de hierna uiteengezette voorgenomen rechtshandelingen niet kunnen aanzien worden als fiscaal misbruik zoals bedoeld in artikel 3.17.0.0.2 VCF en dienvolgens bevestiging te krijgen dat de voorgenomen rechtshandelingen niet kunnen worden beschouwd als:

  • rechtshandelingen waarmee de belastingplichtige zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van de VCF of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst,
  • rechtshandelingen waarmee aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel voorzien door een bepaling van de VCF of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

2. De beoogde verrichtingen zijn als volgt:

Stap 1

Gelet op de hoge belastingdruk die de Heer A op het legaat dient te ondergaan, als neef van de erflater, (tarief tussen anderen) wordt overwogen om de Heer A de nalatenschap te laten verwerpen, waardoor de activa van de nalatenschap zouden toekomen aan de wettelijke erfgenamen.

Evenwel wordt in voorkomend geval om dezelfde fiscale redenen ook door de Heer Z, als broer van de erflater, overwogen om de nalatenschap te verwerpen (tarief broers en zussen).

Na deze beide verwerpingen van de nalatenschap, zouden de activa van de nalatenschap dan in hun totaliteit toekomen aan X en Mevrouw Y, zijnde de ouders van de erflater (tarief rechte lijn).

Stap 2

In de tweede stap zouden de ouders van de erflater dan overwegen om de volledige geërfde activa te schenken aan de heer A, hun kleinzoon, via een geregistreerde schenking in volle eigendom.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

3. De aanvraag wordt ingediend door […] in naam van:

3.1. De Heer X, NN […] en diens echtgenote Mevrouw Y, NN […], met woonplaats te […];

3.2. De Heer Z, NN […], met woonplaats te […], in eigen naam en in zijn hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger over de persoon van zijn minderjarige zoon de Heer A, NN […], eveneens met woonplaats te […].

Samen worden zij hierna de “Aanvragers” genoemd.

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

4. Het huidig verzoek tot voorafgaande beslissing houdt verband met de nalatenschap van wijlen de Heer B, overleden te […] op xx.xx.2020, en met laatste woonplaats gelegen te […]. De Heer B is de zoon van X en Mevrouw Y en de broer van de Heer Z.

Gelet op het feit dat de Heer B is overleden zonder nakomelingen, worden zijn ouders en zijn broer bij wet als wettelijke erfgenamen aangeduid cfr. art. 731 ev BW. Het blijkt evenwel dat de Heer B bij eigenhandig testament dd xx.xx.2020 de totaliteit van zijn nalatenschap heeft gelegateerd aan zijn enige neef, de Heer A. De nalatenschap omvat 3820,49 EUR aan roerend vermogen en 350.000 EUR aan onroerend vermogen.

Stap 1

Gelet op de hoge belastingdruk die de Heer A op het legaat dient te ondergaan, als neef van de erflater, (tarief tussen anderen) wordt overwogen om de Heer A de nalatenschap te laten verwerpen, waardoor de activa van de nalatenschap zouden toekomen aan de wettelijke erfgenamen.

Evenwel wordt in voorkomend geval om dezelfde fiscale redenen ook door de Heer Z, als broer van de erflater, overwogen om de nalatenschap te verwerpen (tarief broers en zussen).

Na deze beide verwerpingen van de nalatenschap, zouden de activa van de nalatenschap dan in hun totaliteit toekomen aan X en Mevrouw Y, zijnde de ouders van de erflater (tarief rechte lijn).

Stap 2

In de tweede stap zouden de ouders van de erflater dan overwegen om de volledige geërfde activa te schenken aan de heer A, hun kleinzoon, via een geregistreerde schenking in volle eigendom.

III. Motivering van de aanvraag

5. Voor de eerste stap werd er reeds dd. 19 juli 2021 een voorafgaande beslissing ontvangen (gekend onder nummer VB 21040).

In bovenstaande beslissing werd de eerste stap bevestigend beantwoord, in die zin dat de erfbelasting verschuldigd zal zijn in hoofde van de werkelijke verkrijgers na de verwerping ervan door de heer A. Wat betreft de tweede stap meende het besluitvormingsorgaan dat deze niet voldoende specifiek werd uiteengezet:

“15. Nadien volgt mogelijks een tweede stap, die al dan niet de geheelheid of een deel van de geërfde activa betreft en waarbij het zou gaan om een geregistreerde schenking hetzij in volle, dan wel blote eigendom, hetzij een schenking in één keer, dan wel een zogenaamde “salamischenking”.

16. Om over te kunnen gaan tot een effectieve aftoetsing aan art. 3.17.0.0.2 VCF is, op grond van artikel 3.22.0.0.1, §2 VCF, vereist dat de aanvraag een nauwkeurige omschrijving van een bijzondere situatie of verrichting bevat die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. Men dient bijgevolg de situatie/verrichting nauwkeurig uiteen te zetten, met verwijzing naar een concreet project waarvan de realisatie ernstig overwogen wordt.”

6. Onderhavige vraag heeft als doel de modaliteiten die worden voorzien voor het uitvoeren van de tweede stap te verduidelijken, en meer bepaald de modaliteiten van de schenking die verzoekers voor ogen hebben.

In de tweede stap wordt voorzien dat de ouders van de erflater de geërfde goederen, in het bijzonder het onroerend goed, in volle eigendom of in naakte eigendom zullen doorschenken aan hun kleinzoon, dewelke middels testament van wijlen de heer B werd gelegateerd voor de totaliteit van de nalatenschap. Deze schenking zal middels een geregistreerde schenking in volle eigendom gebeuren.

Specifiek wat schenkingen betreft voorziet de Omzendbrief 2015/1 van 16 februari 2015, dat schenkingen, voor zover ze geen deel uitmaken van een gecombineerde constructie, op zich niet als fiscaal misbruik worden beschouwd, in het bijzonder een gefaseerde schenking van onroerende goederen met tussenperiode van meer dan drie jaar, een schenking door grootouders aan kind(eren) en/of kleinkind(eren) en een schenking met voorbehoud van vruchtgebruik of ander levenslang recht.

De voorgenomen schenking van de ouders van de erflater aan hun kleinkind kan dan ook op zich ook niet als fiscaal misbruik worden beschouwd.

7. De enige vraag die zich derhalve nog stelt is de vraag of de combinatie van stap 1 en van stap 2 in casu als geheel als fiscaal misbruik zou kunnen worden aanzien. Dit lijkt o.i. moeilijk het geval te zijn, aangezien beide rechtshandelingen afzonderlijk hetzij door de Vlaamse Decreetgever, hetzij door de Vlaamse Belastingdienst als valabele en rechtsgeldige rechtshandelingen werden bestempeld. De combinatie van beide volstrekt geoorloofde technieken kan dan ook moeilijk op zich als fiscaal misbruik worden bestempeld.

Bovendien moet ook rekening worden gehouden met het feit dat een volstrekt geoorloofde verwerping van de nalatenschap als planningstechniek, de facto tot gevolg heeft dat de persoon die het voordeel van de verwerping geniet, in casu de ouders van de erflater, het volstrekte beschikkingsrecht krijgt over de goederen van de nalatenschap. Indien de ouders van de erflater vervolgens tot hun overlijden eigenaar blijven van de geërfde goederen, zullen deze goederen vervolgens de iure overgaan naar hun rechtelijns erfgenamen. In casu zijn dit de begunstigden van de toekomstige schenking die de grootouders voornemens zijn om uit te voeren. Dit betekent dan ook dat de kleinzoon na de – volstrekt geoorloofde – verwerping van de huidige nalatenschap uiteindelijk eigenaar zullen worden van de activa van B. Of deze uiteindelijke eigendomsverkrijging hetzij bij schenking, dan wel bij een latere wettelijke devolutie geschiedt kan bezwaarlijk anders beoordeeld worden in het licht van het begrip fiscaal misbruik.

8. In naam van verzoekers zijn wij dan ook de mening toegedaan dat de voormelde rechtshandelingen in casu niet kunnen worden beschouwd als fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.1 VCF, en wij verzoeken u dit te willen bevestigen.

IV. Beslissing

9. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing.

10. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerrechtelijk vlak.

Aangaande de verwerpingen werd bij bericht van 25 oktober 2021 door de aanvrager bevestigd dat deze nog niet hadden plaatsgevonden.

Op 25 oktober 2021 werd tevens bevestigd dat de Vrederechter had beslist dat hij in principe de verwerping in hoofde van A zou goedkeuren en met het oog hierop had verzocht dat een notaris een ontwerp van akte zou opstellen. De zaak werd dan ook gesteld op de zitting van 29 oktober 2021 teneinde het ontwerp van notariële akte voor te leggen, dat aan de machtiging zou worden gehecht. Gelet op voorgaande informatie werd op 29 oktober 2021 om de machtiging van de Vrederechter gevraagd, alsook om de bevestiging dat de voorafgaande beslissing zou worden afgewacht alvorens de verwerping zal plaatsvinden. Als de verwerping immers voor de voorafgaande beslissing zou plaatsvinden, zou er geen voorafgaandheid meer zijn. Ondanks een herinnering op 16 november, kwam er geen reactie op de gestelde vragen. Gelet op de wettelijke termijn waarbinnen de voorafgaande beslissing moet worden afgeleverd, kon het antwoord niet meer afgewacht worden.

Onderstaande beslissing wordt derhalve afgeleverd ervan uitgaande dat de verwerpingen nog niet hebben plaatsgevonden.

11. Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan.

De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt. Er kan niet worden ingegaan op een vraag tot toepassing van de erfbelasting in het algemeen.

12. Volgend artikel uit de VCF wordt onderzocht: artikel 3.17.0.0.2 VCF, dat luidt als volgt:

Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt :

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.

13. De beoogde (en te beoordelen) verrichtingen zijn

Verwerpingen door de neef en de broer van de overledene, gevolgd door een schenking door de grootouders aan het kleinkind van de volledige geërfde activa (waaronder het onroerend goed) via een geregistreerde schenking in volle of blote eigendom.

Beoordeling.

14. Elke rechtshandeling/geheel van rechtshandelingen, gesteld vanaf 1 juni 2012, kan afgetoetst worden aan de algemene antimisbruikbepaling, thans vervat in artikel 3.17.0.0.2 VCF. De verrichting maakt geen fiscaal misbruik uit indien er ook niet-fiscale motieven aan ten grondslag liggen. Herkwalificatie is mogelijk indien de belastingplichtige niet kan aantonen dat de geviseerde verrichting(en) ook niet-fiscale doelstellingen hebben, en dat deze niet-fiscale doelstellingen voldoende opwegen tegen de fiscale motieven.

15. De artikelen van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting) van de VCF vormen de rechtsgrond voor de heffing van de erfbelasting. Bij deze bepalingen wordt er geen onderscheid gemaakt tussen specifieke en algemene bepalingen. Evenwel is het zo dat de bepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF voorkomt dat men zich door gebruik van bepaalde rechtshandelingen buiten het toepassingsgebied van een heffingsbepaling stelt enkel en alleen vanwege fiscale motieven.

16. In casu legt de aanvrager twee stappen voor ter beoordeling.

De eerste stap betreft de verwerping van de nalatenschap van wijlen de Heer B door de Heer A, gevolgd door de verwerping van dezelfde nalatenschap door de Heer Z, als broer van de erflater, waardoor de activa van de nalatenschap in hun totaliteit toekomen aan X en Mevrouw Y, zijnde de ouders van de erflater. Zoals hoger aangehaald onder randnummer 10, wordt onderhavige beslissing genomen, ervan uitgaande dat de verwerpingen nog niet hebben plaatsgevonden.

Nadien volgt een tweede stap, die de geheelheid van de geërfde activa betreft en waarbij het zou gaan om een geregistreerde schenking hetzij in volle, dan wel blote eigendom, door de grootouders aan het kleinkind.

17. Op de voorgenomen verrichtingen zal de antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF worden toegepast daar eenheid van opzet wordt vermoed gelet op de samenhang tussen de verwerpingen en de geplande schenking en de aanvragers bovendien niet aantonen dat de voorgenomen verrichtingen ingegeven zijn door andere dan fiscale motieven, integendeel, aanvragers geven zelf aan dat enkel fiscale motieven aan de grondslag liggen van de voorgenomen verrichtingen (zie randnummer 4 onder stap 1). De keuze voor de voorgenomen rechtshandelingen is dus niet door andere motieven verantwoord dan het ontwijken van de belastingen. Met andere woorden: bij afwezigheid van het fiscale motief, zouden de voorgenomen rechtshandelingen niet gesteld worden.

18. Een verwerping is weliswaar een volledig eerbare en fiscaal geoorloofde handeling maar de verwerpingen die hier worden overwogen zijn van een totaal andere orde:

  • Een verwerping is een handeling waarbij een erfopvolger zuiver en eenvoudig afstand doet van zijn legaat/erfdeel. De bedoeling van een verwerper is dat de goederen die deel uitmaken van het legaat/erfdeel nooit in zijn vermogen terechtkomen[1]. In de voorgenomen constructie is de bedoeling echter dat de goederen die deel uitmaken van het legaat/erfdeel in een volgende stap toch opnieuw in het vermogen van de verwerper terechtkomen, maar dan wel via een minder belaste weg. Het is dus duidelijk niet de bedoeling van de verwerper om definitief te verzaken aan de betrokken goederen en de verwerping is enkel ingegeven door fiscale overwegingen[2].
  • Ofschoon de verwerping reëel is in theorie, is het niet de bedoeling dat de verwerper de civiele gevolgen ervan draagt: het is van meet af aan de bedoeling dat de betrokken goederen in een volgende stap opnieuw aan de kleinzoon worden overgedragen door de uiteindelijke voordeelhouders van de verwerping. De bewering in randnummer 7 dat de persoon die het voordeel van de verwerping geniet, in casu de ouders van de erflater, het volstrekte beschikkingsrecht krijgt over de goederen van de nalatenschap en de verdere opbouw van de redenering hierrond, is niet correct. Als men de redenering van het volstrekte beschikkingsrecht tot de grootouders zou doortrekken, en zij zouden tot aan hun overlijden eigenaar blijven van de geërfde goederen, dan zouden deze goederen op basis van de wettelijke devolutie naar hun rechtelijns erfgenamen overgaan en dat is vooreerst toch de ouder, niet het kleinkind (enkel bij vooroverlijden van de ouder(s)). Hierover werd in VB 21040, randnummer 19 het volgende gesteld: “Aangezien het niet zeker is dat de betrokken goederen zich bij overlijden van de (groot)ouders nog in hun vermogen zouden bevinden, en het evenmin vaststaat aan wie diezelfde goederen bij hun overlijden zouden toekomen, kan er bij een verwerping an sich geen sprake zijn van eenheid van opzet, en wordt hier geen fiscaal misbruik weerhouden.”

19. Het is een belastingplichtige toegestaan om de minste belaste weg te volgen, maar die vrijheid wordt wel ingeperkt, onder meer door de antimisbruikbepaling, vermeld in artikel 3.17.0.0.2 VCF.

20. Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen een verrichting tot stand brengt waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van de Vlaamse Codex Fiscaliteit of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst. De verrichting(en) moet(en) derhalve tot gevolg hebben dat aan de belasting wordt ontsnapt, hetzij door een belastingvoordeel te genieten, hetzij door zich buiten het toepassingsgebied van de belastingbepaling te plaatsen. Dit gevolg moet dan weer in strijd zijn met de doelstelling die met de betrokken fiscale bepaling wordt nagestreefd[3].

21. In casu wordt door een combinatie van de gestelde rechtshandelingen, die eigenlijk een volstrekt kunstmatige constructie vormen, gepoogd om zich buiten de toepassing te stellen van artikel 2.7.4.1.1, §1, tabel II VCF, m.n. de (progressieve) tarieven in de erfbelasting zoals van toepassing tussen “anderen”. Er kan worden vermoed dat de verwerpingen gevolgd door de schenking enkel gebeuren om de progressieve tarieven van de erfbelasting tussen oom en neefje/tussen broers te ontwijken, en dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing door toepassing van de tarieven in rechte lijn inzake erfbelasting, gevolgd door de schenking met toepassing van de tarieven in rechte lijn in schenkbelasting, de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandelingen. Aanvrager geeft in elk geval zelf aan dat stap 1 om fiscale redenen wordt gezet (zie randnummer 4 onder stap 1).

22. De opeenvolgende handelingen vormen in casu een reeks handelingen, die van meet af aan zijn opgevat als behorend tot een ondeelbare keten (Parl.St. Kamer 2011-12, nr. 53-2081/001, 113 en Parl.St. Kamer 1992-93, nr. 1072/8, 102). Eenheid van bedoeling is geen kwestie van formele deelname aan alle rechtshandelingen als partij. Het volstaat dat de rechtshandelingen op voorhand op elkaar worden afgestemd, wie er formeel ook partij bij is[4]. Het is duidelijk dat het geheel van rechtshandelingen op voorhand tussen alle betrokkenen is afgesproken, hetgeen al blijkt uit het feit dat de aanvraag wordt ingediend door alle betrokken partijen (grootouders, zoon en kleinzoon).

23. Bovendien is het zo dat burgerrechtelijk de goederen (volledig) terug zullen toekomen aan de (minderjarige) neef, zoals dit oorspronkelijk reeds het geval was ingevolge het algemeen legaat. De voorgenomen constructie draagt burgerrechtelijk niets bij en is dus volkomen kunstmatig opgezet met het oog op het behalen van een fiscaal voordeel en dit tegen de doelstelling van de regelgeving in.

24. Het tarief in de erfbelasting wordt vooreerst in categorieën opgedeeld, op basis van de verwantschap tussen de overledene en de erfgenaam. Hoe verder de erfgenaam in de stamboom van de familie staat, hoe hoger de taxatie.

Dit principe werd onder meer (maar niet voor het eerst) opgenomen in de wet van 27 december 1817, waar een recht van successie en een recht van overgang werd geheven over wat uit de nalatenschap werd verkregen, maar waar een vrijstelling werd voorzien voor al hetgeen verkregen werd door erfgenamen in rechte lijn. Hoewel nadien (bij wet van 17 december 1851 en 11 oktober 1919) ook overdrachten in rechte lijn werden belast, waren die tarieven steeds lager dan in zijlijn[5].

Dit principe is ook behouden na de regionalisering van de erfbelasting[6].

Verder is de tariefstructuur ingedeeld in schijven, de zogenaamde progressiviteit. Hoe meer een erfgenaam uit een erfenis opstrijkt, hoe hoger de tariefschijf waarin hij terechtkomt, en hoe zwaarder de heffing. Ook dit principe dateert van de wet van 1919[7].

Via de erfbelasting wordt bij het overlijden een deel van het vermogen naar de overheid overgeheveld, die die middelen dan kan gebruiken voor doelstellingen van algemeen belang[8].

25. De doelstelling van de invoering van de vereenvoudigde tarieven, welke aanvankelijk plaatsvond bij decreet van 15 april 1997 (B.S. 25 april 1997), is ook terug te vinden in de memorie van toelichting[9]: “1. De doelstelling van de hervorming is in de eerste plaats de vereenvoudiging, met globaal zo weinig mogelijk budgettair effect.

De Vlaamse regering gaat ervan uit dat door de vereenvoudiging de fraude wellicht zal afnemen : indien de erfgenamen precies weten welke hun verplichtingen zijn, zullen zij eerder geneigd zijn zich eraan te conformeren dan wanneer hierover onduidelijkheid bestaat.

6. De tarieven in de zijlijn en tussen vreemden worden samengevoegd tot één vlak tarief, één bij vererving naar broers of zusters (30%), één tussen alle andere personen (40%).

De bedoeling van een progressief tarief is immers om rekening te houden met de draagkracht van de betrokkenen. Vroeger kreeg men zijn vermogen voor een groot deel via vererving ; eventueel ook van ooms of tantes. Thans is dit veel minder het geval. Bij vererving in de zijlijn is het erfdeel dat de betrokkene ontvangt dan ook niet of nauwelijks meer gerelateerd aan zijn draagkracht. De patrimonia die men bezit, zijn nu dikwijls in één generatie opgebouwd, en niet langer familiebezit. Ook gaat het in de zijlijn dikwijls om kleinere erfdelen, vermits er meer erfgenamen zijn. Tenslotte zou men rekening moeten houden met wat de erfgenaam reeds bezit, wat praktische moeilijkheden stelt.

Om die reden werd één vlak tarief ingesteld, dat lager is bij broers en zusters, gelet op de nauwere familieband. De successierechten worden hier dus eerder gezien als een heffing op het vermogen van de erflater.

Door deze wijziging is het ook mogelijk om de tarieven tussen vreemden aanzienlijk lager te stellen, met behoud van de budgettaire vereisten, dan wat zonder deze wijziging het geval zou zijn.”

26. Een verdere verlaging van de tarieven vond plaats bij decreet van 6 juli 2018 tot modernisering van de erf- en schenkbelasting, aangepast aan het nieuwe erfrecht[10]. Ongeacht de mildering voor de zijlijn[11], is steeds het principe behouden dat hoe nauwer de (bloed)band met de erflater is, hoe lager de tarieven inzake erfbelasting. Hiervan werd tijdens alle voorgaande hervormingen door de decreetgever nooit afgestapt, zoals blijkt uit het feit dat de tarieven in zijlijn nog steeds hoger zijn dan die in de rechte lijn.

27. Uiteindelijk heeft de erflater in casu er, door een eigenhandig testament op te stellen, zelf voor gekozen om zijn erfenis te laten vererven aan iemand anders dan zijn wettelijke erfgenaam. Hij wenste immers dat zijn neef zijn volledige vermogen zou verwerven. Dit heeft evenwel als consequentie dat die neef, omwille van zijn verdere verwantschap met de erflater, de nalatenschap verkrijgt aan de hoogste tarieven inzake erfbelasting.

28. Door de opeenvolgende rechtshandelingen beoogt men de vererfde goederen via het tarief rechte lijn (zowel in erf- als in schenkbelasting) te laten toekomen aan een verwante in zijlijn, goederen die op basis van het gemaakt legaat ook aan diezelfde verwante toekwamen, zij het aan tarief “anderen”. Door de voorgenomen constructie wordt de bedoeling van de decreetgever dus duidelijk ondermijnd: de erfbelasting zou worden berekend volgens het tarief dat geldt voor de schijnbare verkrijgers van de erfelijke goederen, terwijl de goederen via een omweg wel degelijk zullen terechtkomen bij de “echte” erfopvolgers.

29. Bijgevolg zullen de rechtshandelingen niet tegenstelbaar zijn.

30. Deze beslissing heeft alleen betrekking op erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.

Voetnoten

[1] ]. Tielemans, “Afstand in favorem: rechtstreekse of onrechtstreekse schenking?”, Noot onder Hof van Cassatie, 5 november 1976, R.W. 1977-1978, 440 e.v.:

“5. (…) De erfgenaam verwerpt met de bedoeling zijn recht in de nalatenschap te doen vervallen, ervoor te zorgen dat het erfdeel waartoe hij geroepen is, niet in zijn patrimonium komt. In de gegeven omstandigheden is dit zijn enige bekommernis. Het laat hem volkomen koud te weten aan wie zijn erfdeel uiteindelijk zal worden toebedeeld. Hij beseft wel dat zijn afstand iemand anders ten goede zal komen doch dit is niet de drijfveer van zijn optreden. (…)”.

[2] Mogelijk was dit ook een van de beweegredenen waarom de Vrederechter met de verwerping heeft ingestemd aangezien de Vrederechter zijn oordeel vormt door de (financiële/morele) belangen van de minderjarige te laten primeren (naar analogie bijvoorbeeld met een uitspraak van het Vredegerecht van Gent dd. 18 augustus 2010, RW 2010-11, 1493, waar ook fiscale beweegredenen primeerden). Zelfs mits betaling van erfbelasting ontving A immers omvangrijke activa en was de nalatenschap niet deficitair. Vermits de machtiging niet werd bezorgd, konden de effectieve beweegredenen van de Vrederechter niet worden ingekeken.

[3] GwH 30 oktober 2013, nr 141/2013, overweging B.2.1.

[4] VAN CROMBRUGGE, S., “Moet ‘geheel’ van rechtshandelingen van belastingplichtige zelf uitgaan?”, Fiscoloog 2021, nr. 1700; zie ook M. DELANOTE en D.-E. PHILIPPE “Les doubles structures et l’article 344, § 1 du CIR1992 : quels sont les actes susceptibles d’abus posés par le contribuable ?”, TFR 2018, 121 e.v.

[5] DECUYPER J., RUYSSEVELDT J., Successierechten 2018-2019, Mechelen, Kluwer, 2019, 5.

[6] Vl.Parl. stuk 1520 (2017-2018) – Nr. 1 van 14 maart 2018: Verslag van de hoorzittingen

namens de Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën en Begroting over de impact

van de federale hervorming van het erfrecht op het Vlaams beleid:

“Met betrekking tot de tarieven in de zijlijn geeft de spreker nog mee dat het

verschil tussen rechte lijn, zijlijn, ascendenten, verdere zijverwanten historisch is en al bestaat van in de frimaire wet uit 1798. Dat is alleen maar geaccentueerd.

Het bestaat bovendien in verschillende Europese landen en wordt derhalve geacht aan een zeker rechtsgevoel te beantwoorden.”

[7] Door artikel 19 van de Wet van 11 oktober 1919 (B.S. 13 november 1919, 6025) brengende wijzigingen in de wetten op de successie-, registratie- en overschrijvingsrechten werd een progressief successierecht per schijf ingevoerd. Het schenkingsrecht bleef gewoon evenredig.

In de memorie van toelichting (Kamer, 1918/19, 109;) is het volgende te lezen:

“Bij art. 19 wordt de nieuwe bepaling der tarieven vastgesteld.

Hierin het voorbeeld van het merendeel der Europeesche landen en, inzonderheid, dat onzer Noorder- en Zuiderburen volgende, wordt door het ontwerp eene belasting gevestigd, die bij schijven klimt te gelijkertijd als de hoegrootheid van het aan elken erfgenaam of legataris opgekomen aandeel.

Indiener eene belasting is, die zich leent aan trapsgewijze verhooging volgens het vermogen van den belastingplichtige, zoo is dat onmiskenbaar wel het successierecht, omdat deze belasting volgens de bewoordingen van de Heer Raymond Poinearé “atteint le redevable au moment où il s’enrichit, sans effort, sans travail, souvent d’une manière inesperée”.…”.

[8] Zie onder meer Vl. Parl. Stuk 1520 (2017-2018) – Nr. 1 van 14 maart 2018: Verslag van de hoorzittingen namens de Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën en Begroting over de impact van de federale hervorming van het erfrecht op het Vlaams beleid:

“De overheid heeft middelen nodig om haar taken te vervullen. Daarom is het belangrijk dat ze die middelen op een zo efficiënt mogelijke manier kan bekomen.

Indien de opbrengst van een efficiënte belasting daalt, dan moet men een andere, minder efficiënte belasting verhogen of de uitgaven doen verminderen. Zo niet zal

de openbare schuld toenemen.”

https://www.vlaamsparlement.be/parlementaire-documenten/parlementaire-initiatieven/1240330

[9] https://docs.vlaamsparlement.be/pfile?id=1022318

[10] https://www.vlaamsparlement.be/parlementaire-documenten/parlementaire-initiatieven/1253240

[11] Zie recent nog de zogenaamde vriendenerfenis.