VB 25056 - Inbreng eigen goed in huwgemeenschap gevolgd door asymmetrische uitbreng
- Nummer
25056
- Datum beslissing
11 augustus 2025
- Publicatiedatum
15 september 2025
Heffing
- Erfbelasting
- Schenkbelasting
- Verdeelrecht
- Verkooprecht
Wettelijke basis
- art. 2.10.1.0.1. VCF
- art. 2.7.1.0.4. VCF
- art. 2.8.1.0.1. VCF
- art. 2.9.1.0.1. VCF
- art. 3.17.0.0.2. VCF
I. Voorwerp van de aanvraag
1. Deze aanvraag strekt ertoe bevestiging te krijgen dat de inbreng op xx.xx.2025 van een eigen goed door X in het gemeenschappelijk vermogen bestaande tussen hem en mevrouw Y gevolgd door de asymmetrische uitbreng naar het eigen vermogen van mevrouw Y, niet wordt geviseerd door de antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF, art. 2.7.1.0.4 VCF en de asymmetrische uitbreng niet zal belast worden als zijnde een schenking (Art. 2.8.4.1.1 VCF) of verkoop (Art. 2.9.4.2.11 VCF) door de heer X aan mevrouw Y.
De aanvragers vragen bevestiging dat in casu enkel het verdeelrecht van 2,5% volgens art 2.10.4.1 op de geschatte waarde van de volledige woning (groot 420000 euro) oftewel 10500 euro zal bedragen en verschuldigd zal zijn door het ophouden bestaan onverdeeldheid. Art. 2.10.1.0.1 VCF.
II. Omschrijving van de verrichting(en)
II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen
2. De aanvraag wordt ingediend namens en door
2.1. De heer X, geboren te […] op xx.xx.1976, rijksregisternummer […], ID nr. […] en zijn echtgenote;
2.2. Mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1986, rijksregisternummer […], ID nr. […].
Gehuwd en samenwonende te […]
Hierna samen aangeduid als aanvragers en partijen.
II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)
3. Het betrokken onroerend goed = gezinswoning:
STAD […] - eerste kadastrale afdeling Een woonhuis en een garage, staande en gelegen […], gekadastreerd volgens recent kadastraal uittreksel sectie B nummers […] en […], voor een totale oppervlakte van driehonderd vierenzestig vierkante meter (364 m²). Niet-geïndexeerd kadastraal inkomen: vierhonderd drieënzeventig euro (Є 473,00).
4. De echtgenoten X en Y waren oorspronkelijk gehuwd op xx.xx.2022 onder het wettelijk stelsel bij gebrek aan huwelijkscontract.
Hun huwelijkscontract werd opgesteld voor de inbreng van de gezinswoning in de huwgemeenschap, doch met behoud van voormeld stelsel, blijkens de bepalingen van de akte verleden voor notaris […], te […], op xx.xx.2025 (als bijlage bij de aanvraag).
5. Het onder sub 3) vermelde onroerend goed hoorde oorspronkelijk toe aan de heer X voor zestig procent (60 %) in volle eigendom en mevrouw […] voor veertig procent (40 %) in volle eigendom om er in die verhouding de aankoop van gedaan te hebben jegens mevrouw […] te […], blijkens akte verleden voor notaris […] te […], met tussenkomst van notaris […] te […] op xx.xx.2003, overgeschreven op het tweede hypotheekkantoor te […] op xx.xx.2003, onder formaliteitnummer […]. Bij proces-verbaal van definitieve staat van vereffening verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.2022, overgeschreven op het kantoor Rechtszekerheid te […] op xx.xx.2022, onder formaliteitnummer […], werd voorschreven eigendom toebedeeld aan de heer X.
6. De heer X heeft het onroerend goed sub 3) ingebracht in de huwgemeenschap blijkens akte verleden voor notaris […], te […], op xx.xx.2025 (als bijlage bij de aanvraag).
7. De echtgenoten hebben het voornemen de integrale volle eigendom van de onder sub 3) vermelde gezinswoning vanaf heden asymmetrisch uit te brengen van de huwgemeenschap naar het eigen vermogen van mevrouw Y, gebruik makende van hun huwelijksvoordeel en rechtshandelingen onder bezwarende titel.
III. Motivering van de aanvraag
8. Aanvragers verklaren dat dit het enige onroerende goed is dat zij bezitten en dan nog gaat om hun gezinswoning. De huwgemeenschap bevat enkel deze gezinswoning.
9. Aanvragers verklaren volledig leek te zijn in de materie van het huwelijksvermogens- en erfrecht. Alle informatie/kennis werd onlangs online verworven doch vonden geen identiek precedent (enkel F.20.0128.N/1 dd 06/01/2023) en VB 24097.
10. Aanvragers zien geen verschil/onderscheid tussen het heden stellen van deze rechtshandeling en het stellen van diezelfde rechtshandeling twee jaar na inbreng.
11. Om een grotere bescherming te bieden aan echtgenote en gezamenlijke jonge zoon, werd begin dit jaar de gezinswoning via huwelijkscontract ingebracht in de huwgemeenschap als huwelijksvoordeel. Tot voor kort waren echtgenoten nog niet op de hoogte dat een ongelijke uitbreng volledig op naam van echtgenote evenzeer mogelijk was als huwelijksvoordeel. Gezien het leeftijdsverschil, onzekere gezondheid, slecht nieuws uit de familie, vermijden ingewikkelde onverdeeldheid met kinderen uit een vorige relatie waarmee geen contact meer is bij eventueel overlijden, continuïteit voor jong kind, dankbaarheid, enz is dit voor de echtgenoten de perfecte oplossing als maximale bescherming. Echtgenoten zijn er zich van bewust en toe bereid om de 2,5% verdeelrecht op de waarde van de volledige woning te betalen voor deze rechtshandeling. De notaris maakte er echtgenoten enkel op attent dat de belastingdienst zich misschien vragen zou kunnen stellen bij de korte tijdspanne (minder dan 2j) tussen de in- en uitbreng en deze rechtshandeling anders zou kunnen kwalificeren.
12. Aanvragers vinden nergens bepalingen terug omtrent termijnen tussen rechtshandelingen inbreng en asymmetrische uitbreng huwgemeenschap.
13. Het ledigen van de gemeenschap middels rechtshandelingen gesteld tijdens het leven van de echtgenoten en met uitwerking bij leven frustreert de doelstellingen van artikel 2.7.1.0.4 VCF niet cfr. F.20.0128.N/1 dd 06/01/2023.
14. Aanvragers zijn van oordeel het verdeelrecht in meer te betalen voor deze rechtshandeling bij leven dan door de huidige situatie te laten voortbestaan gezien de vererving van de gezinswoning tussen echtgenoten vrijgesteld is van successierechten.
15. Aanvragers zijn van oordeel geen financieel voordeel te halen uit deze rechtshandeling.
IV. Beslissing
Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:
16. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad.
17. De Vlaamse Belastingdienst doet geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerlijk vlak.
18. Het besluitvormingsorgaan doet geen feitenbeoordeling en kan zich niet uitspreken over de waardering van de uit te brengen goederen.
19. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht:
- Artikel 2.7.1.0.4 VCF dat luidt als volgt
“De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.”
- Artikel 2.8.4.1.1 VCF dat luidt als volgt
“§ 1. De schenkbelasting voor de schenkingen van onroerende goederen wordt berekend volgens het tarief, vermeld in de onderstaande tabellen :
TABEL I
verkrijging in rechte lijn en tussen partners | |||
gedeelte van de schenking |
| ||
A | tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in % | totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro | |
Vanaf | tot en met |
|
|
0,01 | 150.000 | 3 | - |
150.000,01 | 250.000 | 9 | 4500 |
250.000,01 | 450.000 | 18 | 13.500 |
450.000,01 | 27 | 49.500 | |
TABEL II
tarief tussen alle andere personen | |||
gedeelte van de schenking |
| ||
A schijf in euro | tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in % | totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro | |
Vanaf | tot en met |
|
|
0,01 | 150.000 | 10 | - |
150.000,01 | 250.000 | 20 | 15.000 |
250.000,01 | 450.000 | 30 | 35.000 |
450.000,01 | 40 | 95.000 | |
§ 2. Het tarief van de schenkbelasting voor de schenkingen van roerende goederen bedraagt :
1° 3% voor een verkrijging in de rechte lijn en tussen partners;
2° 7% voor een verkrijging door alle andere personen.
Dat tarief is niet van toepassing op de schenkingen onder de levenden van roerende goederen die met legaten worden gelijkgesteld met toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3°.
§ 3. In afwijking van paragraaf 1 en 2 bedraagt het tarief van de schenkbelasting 0 % voor schenkingen, inclusief inbrengen om niet, aan :
1° het Vlaamse Gewest en de Vlaamse Gemeenschap;
2° de Vlaamse, de Franse en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;
3° de Franse en de Duitstalige Gemeenschap en aan het Waalse en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest;
4° een staat van de Europese Economische Ruimte;
5° provincies en gemeenten in het Vlaamse Gewest;
6° de openbare instellingen van de publiekrechtelijke rechtspersonen, vermeld in de punt 1° tot en met 5° ;
7° erkende woonmaatschappijen als vermeld in artikel 4.36 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
8° het Vlaams Woningfonds;
9° dienstverlenende en opdrachthoudende verenigingen als vermeld in artikel 12, § 2, 2° en 3°, van het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking;
10° verenigingen zonder winstoogmerk, ziekenfondsen en landsbonden van ziekenfondsen, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen van openbaar nut;
11° openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
In afwijking van paragraaf 1 en 2 bedraagt het tarief van de schenkbelasting 5,5% voor schenkingen, inclusief inbrengen om niet, aan beroepsverenigingen en private stichtingen.
In afwijking van het tweede lid wordt de schenkbelasting, vermeld in paragraaf 1 en 2, gebracht op 100 euro voor de schenkingen, inclusief inbrengen om niet, gedaan aan rechtspersonen als vermeld in het tweede lid, als de schenker zelf een rechtspersoon als vermeld in het eerste lid, 10°, of het tweede lid, is.
Het tarief, vermeld in het eerste, tweede en derde lid, is ook van toepassing op gelijksoortige rechtspersonen die opgericht zijn volgens en onderworpen zijn aan de wetgeving van een andere staat van de Europese Economische Ruimte, en die bovendien hun zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging binnen de Europese Economische Ruimte hebben.”.
- Artikel 2.9.4.2.11 VCF dat luidt als volgt
§ 1. In afwijking van artikel 2.9.4.1.1 bedraagt het verkooprecht 2 % voor overeenkomsten houdende zuivere aankoop, waarbij door een of meer natuurlijke personen samen en gelijktijdig de geheelheid volle eigendom van een woning wordt verkregen om er hun hoofdverblijfplaats te vestigen.
In afwijking van het eerste lid bedraagt het tarief 6% voor overeenkomsten houdende zuivere aankoop waarvan de authentieke akte uiterlijk op 31 december 2023 is verleden, als de verkrijger opteert voor de vermindering, vermeld in artikel 2.9.5.0.1, of de ontheffing, vermeld in artikel 3.6.0.0.6, § 3.
§ 2. Om het verlaagde tarief, vermeld in paragraaf 1, te kunnen toepassen, moeten alle volgende voorwaarden vervuld zijn:
1° de verkrijger is op de datum van de authentieke aankoopakte niet voor de geheelheid volle eigenaar van een andere woning of bouwgrond. Als er verschillende verkrijgers zijn, zijn ze op de vermelde datum niet samen voor de geheelheid volle eigenaar van een andere woning of bouwgrond;
2° de verkrijger verbindt zich ertoe zijn inschrijving in het bevolkingsregister of het vreemdelingenregister te nemen op het adres van de aangekochte woning binnen drie jaar na de datum van de authentieke aankoopakte;
3° de verplichting, vermeld in artikel 3.12.3.0.1, § 1, is nageleefd.
De koper die de voorwaarde, vermeld in het eerste lid, 2°, niet is nagekomen, is aanvullende rechten verschuldigd.
§ 3. In afwijking van paragraaf 2, 1°, wordt geen rekening gehouden met de woning of de bouwgrond als:
1° de verkrijger zich ertoe verbindt om dit onroerend goed uiterlijk twee jaar na de datum van de authentieke akte volledig en ten bezwarende titel te vervreemden en aantoont dat er een causaal verband bestaat tussen die vervreemding en de verkrijging tegen het verlaagd tarief, vermeld in paragraaf 1, en als de verkrijger voldoet aan de verplichting, vermeld in artikel 3.12.3.0.1, § 3, vijfde lid;
2° het onroerend goed uiterlijk een jaar na de datum van de authentieke akte van verkrijging, al dan niet gedwongen, wordt onteigend en als de verkrijger voldoet aan de verplichting, vermeld in artikel 3.12.3.0.1, § 3, zesde lid.
De koper die de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, 1° of 2°, niet is nagekomen, is aanvullende rechten verschuldigd.
§ 4. In geval van een overdracht, die aan een opschortende voorwaarde is onderworpen die nog niet is vervuld op datum van de authentieke akte, wordt voor de toepassing van dit artikel de datum van vervulling van de voorwaarde in de plaats gesteld van de datum van de authentieke akte.
§ 5. Het tarief, vermeld in paragraaf 1, kan niet voor het bijbehorende terrein worden toegepast als voor de overdracht van het gebouw of gedeelten van het gebouw de vrijstelling, vermeld in artikel 2.9.6.0.1, eerste lid, 4°, is genoten.
§ 6. Het tarief, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, kan niet gecombineerd worden met de vermindering, vermeld in artikel 2.9.5.0.1, of de ontheffing, vermeld in artikel 3.6.0.0.6, § 3.
- Artikel 2.10.1.0.1 dat luidt als volgt:
“Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt het verdeelrecht gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die als titel gelden van een overeenkomst houdende :
1° gedeeltelijke of gehele verdelingen van onroerende goederen;
2° afstanden onder bezwarende titel, onder mede-eigenaars, van onverdeelde delen in onroerende goederen;
3° omzetting als vermeld in artikel 4.61 en 4.62 van het Burgerlijk Wetboek, zelfs als er geen onverdeeldheid is.”
- Artikel 2.10.4.0.1 dat luidt als volgt:
Het verdeelrecht bedraagt 2,5 %.
Het recht wordt op 1% gebracht als de verdeling of de afstand, vermeld in artikel 2.10.1.0.1, 1° of 2° :
1° tussen ex-echtgenoten plaatsvindt na of uitwerking heeft door de echtscheiding;
2° tussen ex-wettelijke samenwonenden plaatsvindt binnen een termijn van drie jaar die volgt op de beëindiging van de wettelijke samenwoning conform artikel 1476, § 2, van het Burgerlijk Wetboek en op voorwaarde dat de personen op de dag van deze beëindiging ten minste een jaar ononderbroken met elkaar wettelijk samenwoonden.
Het verlaagde tarief, vermeld in het tweede lid, is ook van toepassing als de verdeling of de afstand wordt gedaan volgens de wetgeving van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte als de verdeling of de afstand plaatsvindt onder omstandigheden en voorwaarden die vergelijkbaar zijn met de omstandigheden en voorwaarden, vermeld in het tweede lid.
- Artikel 3.17.0.0.2 VCF dat luidt als volgt:
“Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.
Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt :
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.
Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.”
20. De aanvragers vragen bevestiging dat hun voorgenomen verrichting belast zal worden aan het verdeelrecht overeenkomstig artikel 2.10.1.0.1. VCF en niet door middel van artikel 3.17.0.0.2. VCF belast zal worden overeenkomstig de artikelen 2.7.1.0.4. VCF, 2.8.4.1.1. VCF, of 2.9.4.2.11. VCF.
21. De voorgenomen wijziging van de huwelijksovereenkomst met uitbreng van onroerende goederen uit de huwgemeenschap ten voordele van mevrouw Y betreft in casu een verkrijging op grond van een overeenkomst onder de levenden, en zou vallen onder het toepassingsgebied van de registratiebelasting meer bepaald het verdeelrecht.
22. Indien de rechtshandelingen worden gesteld vanaf 1 juni 2012 kunnen ze afgetoetst worden aan de anti-misbruikbepalingen.
23. Er is onder meer sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst.
24. Uit de gegevens van de aanvraag blijkt dat de heer X in 2022 als gevolg van een verdeling de volle eigenaar werd van de woning voornoemd in randnummer 3. Later dat jaar zijn de aanvragers gehuwd onder het wettelijk stelsel. De heer X heeft vervolgens in februari 2025 dit eigen onroerend goed ingebracht in de huwgemeenschap bestaande tussen hem en mevrouw Y. Nu wensen de aanvragers dit onroerend goed volledig uit te brengen naar het eigen vermogen van mevrouw Y.
25. Uit de voorgenomen verrichting blijkt dat het geheel van verrichtingen, zijnde de inbreng door een echtgenoot gevolgd door de uitbreng van hetzelfde goed volledig aan de andere echtgenoot tot doel heeft zich buiten het toepassingsgebied van artikel 2.8.4.1.1 VCF te plaatsen.
Artikel 2.8.4.1.1 VCF bepaalt dat de tarieven van de schenkbelasting naar aanleiding van de registratie van schenkingen tussen levenden. De Vlaamse Codex Fiscaliteit hanteert geen eigen afwijkende definitie van schenking en volgt hiervoor de bepalingen van het burgerlijk wetboek.
De wetgever bevestigde met de invoering van boek 2 en boek 4 van het burgerlijk wetboek bij de wet van 19 januari 2022 dat echtgenoten de mogelijkheid hebben om aan elkaar te schenken. Zo stelt artikel 4.237 expliciet dat echtgenoten in hun huwelijkscontract aan elkaar of een van beiden aan de andere elke schenking mogen doen met inachtneming van de beperkingen gesteld in datzelfde artikel. Verder kan uit artikel 4.240 BW dat stelt dat alle schenkingen gedaan tussen echtgenoten tijdens hun huwelijk, anders gedaan dan in hun huwelijksovereenkomst steeds herroepelijk zijn, worden afgeleid dat de wetgever er ook geen belemmering in zag dat echtgenoten buiten hun huwelijkscontract aan elkaar zouden schenken. Het is niet de bedoeling van de wetgever geweest om schenkingen tussen echtgenoten onmogelijk te maken of anders te kwalificeren dan andere schenkingen.
Dit werd ook bevestigd in de ministeriële circulaire daterend van 2 april 1858, nr. 585:
“Les donations entre-vifs faites entre époux pendant le mariage, conservent leur nature de donations entre-vifs, quoique la loi les déclare toujours révocables, et doivent être traitées comme telles pour l’application de la loi de l’enregistrement”
Deze circulaire volgde op het arrest van 31 april 1853 van het Franse Hof van Cassatie dat stelde er geen onderscheid is tussen schenkingen tussen echtgenoten en schenkingen tussen andere personen overeenkomstig artikel 894 van het oud burgerlijk wetboek.[1]
Uit de algemene formulering van artikel 2.8.1.0.1 VCF volgt dan ook dat de decreetgever de bedoeling had om de schenkbelasting te heffen op geregistreerde schenkingen tussen echtgenoten. Dit wordt ook bevestigd in artikel 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF dat expliciet de schenkingen tussen partners, waaronder overeenkomstig artikel 1.1.0.0.2, lid 6, 4° VCF gehuwden worden begrepen, aan hetzelfde tarief onderwerpt als schenkingen in de rechte lijn. Hieruit blijkt duidelijk dat de wetgever de bedoeling had om schenkingen tussen echtgenoten aan de schenkbelasting te onderwerpen.
26. Door achtereenvolgens een eigen onroerend goed in de huwgemeenschap te brengen en vervolgens binnen een korte tijdspanne ditzelfde onroerend goed uit te brengen naar het eigen vermogen van mevrouw Y, heeft de heer X door middel van dit geheel aan verrichtingen kosteloos zijn eigen onroerend goed dat hij had verworven voor het huwelijk overgedragen aan mevrouw Y. Uit de motivatie van de aanvragers in randnummer 11. blijkt dat de verrichting voortkomt uit de wens van de heer X om mevrouw Y maximaal te beschermen. Hieruit volgt dat de heer X mevrouw Y uit vrijgevigheid wil verrijken. Zoals hoger aangetoond was het de doelstelling van de decreetgever deze verrichting zijnde een kosteloze overdracht uit animus donandi te belasten aan de schenkbelasting.
Door eerst het goed in te brengen in de huwgemeenschap en vervolgens uit te brengen uit de huwgemeenschap zou mevrouw Y het onroerend goed volledig verkrijgen met betaling van het verdeelrecht. Gezien het tarief van het verdeelrecht aanzienlijk lager is dan het progressieve tarief van de schenkbelasting op schenkingen van onroerende goederen tussen echtgenoten zou mevrouw Y een aanzienlijk fiscaal voordeel genieten.
27. Als niet fiscaal motief halen de aanvragers aan dat de verrichting dient om een ingewikkelde onverdeeldheid met kinderen uit een vorige relatie bij overlijden te vermijden. Ook bij een schenking bij leven van de volledige eigendom van de woning zou evenwel een onverdeeldheid met niet-gemeenschappelijke kinderen worden vermeden. Daarnaast biedt de voorgenomen verrichting ten opzichte van een schenking bij leven geen bijkomende bescherming tegen vorderingen van niet-gemeenschappelijke kinderen op de miskenning van hun rechten als reservataire erfgenamen gelet op de werking van artikel 2.3.58 BW dat als volgt luidt:
“Art. 2.3.58. Regels ten aanzien van niet-gemeenschappelijke kinderen
Ingeval er kinderen zijn die niet gemeenschappelijk zijn, wordt enkel de gelijke verdeling van hetgeen is gespaard op de wederzijdse inkomsten van de echtgenoten, al zijn die ongelijk, aan de toepassing van de regels van de schenkingen onttrokken.
Elke huwelijksovereenkomst die een ruimer voordeel toekent dat een echtgenoot uit de samenstelling, de werking, de vereffening of de verdeling van het gemeenschappelijk vermogen kon verkrijgen, wordt, ten aanzien van hen, als een schenking beschouwd.”
Het is niet relevant dat het betrokken onroerend goed de gezinswoning is en bij vererving van deze gezinswoning de successierechten lager zouden zijn dan het verdeelrecht gezien de verkrijging bij leven van de heer X gebeurt en niet bij overlijden. Voor het overlijden en gedurende de rest van het huwelijk kan de gezinswoning nog steeds wijzigen.
De overige aangehaalde niet-fiscale motieven zijn zeer algemeen en vaag geformuleerd en bijgevolg niet relevant voor de beoordeling of het geheel van verrichtingen is ingegeven door andere motieven dan het ontwijken van de belasting.
Uit dit alles blijkt dat de voorgenomen verrichting louter fiscaal geïnspireerd is, en dat het bewijs van andere motieven voor ontwijking van schenkbelasting geenszins geleverd is.
28. Gelet op het voorgaande zal de Vlaamse Belastingdienst fiscaal misbruik weerhouden en de voorgenomen uitbreng belasten als een schenking van onroerende goederen.
Deze beslissing heeft alleen betrekking op de registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen. Deze beslissing spreekt zich bovendien niet uit over de mogelijke toepassing van niet door de aanvrager opgeworpen artikelen van de VCF.
[1] “Donations entre-vifs faites entre époux pendant le mariage – révocabilité – condition suspensive – delai” Rec.gén.enr.not., 1858, nr. 3305, 238. ;