Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 24121 - Wijziging huwelijksovereenkomst scheiding van goederen - toevoeging optioneel verblijvingsbeding en optioneel toekenningsbeding Vlaamse Belastingdienst

VB 24121 - Wijziging huwelijksovereenkomst scheiding van goederen - toevoeging optioneel verblijvingsbeding en optioneel toekenningsbeding

Voorafgaande beslissing
Nummer

24121

Datum beslissing

31 maart 2025

Publicatiedatum

21 mei 2025

Heffing

  • Schenkbelasting
  • Erfbelasting
  • Verdeelrecht
  • Verkooprecht

Wettelijke basis

  • art. 2.8.4.1.1. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF
  • art. 2.10.1.0.1. VCF
  • art. 2.7.1.0.1. VCF
  • art. 2.7.1.0.2. VCF
  • art. 2.7.1.0.3. VCF
  • art. 2.7.1.0.4. VCF
  • art. 2.7.1.0.5. VCF
  • art. 2.8.1.0.1. VCF
  • art. 2.9.1.0.1. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvragers zijn gehuwd onder het stelsel van zuivere scheiding van goederen ingevolge voorhuwelijkse huwelijksovereenkomst van xx.xx.1992, verleden voor notaris […] met destijds standplaats te […].

Op xx.xx.2021 hebben zij een intern gemeenschappelijk vermogen toegevoegd aan hun stelsel en is er door elke echtgenoot een onroerend goed ingebracht in dit toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen, met een keuzerecht voor de langstlevende echtgenoot (keuzebeding).[1]

Sindsdien werd het huwelijksvermogensstelsel van de aanvragers niet meer gewijzigd.

De aanvragers hebben twee gemeenschappelijke kinderen. Er zijn geen niet-gemeenschappelijke kinderen.

2. Thans wensen de aanvragers hun stelsel aan te passen. Ze wensen een specifieke regeling in te voeren met betrekking tot goederen die tussen hen in onverdeeldheid zijn en met betrekking tot eigen goederen (die niet tussen hen in onverdeeldheid zijn), en met name door de toevoeging van een toebedelingsbeding voor hun onverdeelde goederen en van een toekenningsbeding voor hun niet-onverdeelde (eigen) goederen.

Deze aanvraag heeft betrekking op de fiscale behandeling van het optioneel toebedelingsbeding voor onverdeelde goederen en van het optioneel toekenningsbeding voor niet-onverdeelde goederen (artikelen 17 en 18 van de voorgenomen wijzigingsakte).[2] Dit wordt hierna verder omschreven en gemotiveerd sub III.A en sub IV.A.

De aanvragers wensen, met betrekking tot deze verrichting, zekerheid over de fiscale behandeling ervan bij leven en bij overlijden alvorens ze deze wijzigingen doorvoeren.

De aanvragers wensen bevestiging te krijgen dat de verrichting niet onderworpen is aan de artikelen 2.7.1.0.1 VCF, 2.7.1.0.2 eerste lid VCF, 2.7.1.0.3, eerste lid, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF, 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF, en dat ze ook geen van deze bepalingen frustreert, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet van toepassing is.

3. De aanvragers stippen voor de goede aan dat de voorgenomen huwelijksovereenkomst geen wijzigingen inhoudt van de bepalingen van de huwelijksovereenkomst dd. xx.xx.2021 en meer bepaald het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen (TIGV) dat destijds is gecreëerd, blijft bestaan.

Deze aanvraag heeft betrekking op de fiscale behandeling van de terugname van de door een echtgenoot in het TIGV ingebrachte onroerend goed bij echtscheiding of bij overlijden (van de andere echtgenoot). Dit wordt hierna verder omschreven en gemotiveerd sub III.B en sub IV.B.

De aanvragers wensen bevestiging te krijgen dat de terugname door de inbrengende echtgenoot bij echtscheiding respectievelijk bij overlijden van de andere echtgenoot niet onderworpen is aan artikel 2.10.1.0.1 VCF respectievelijk artikel 2.7.1.0.4 VCF, en dat ook geen van deze bepalingen wordt gefrustreerd, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet van toepassing is.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

4. De aanvraag wordt ingediend door Meester […], te […], namens:

4.1 de heer X, geboren te […] op xx.xx.1960, ingeschreven in het rijksregister onder het nummer […], en

4.2 mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1963, ingeschreven in het rijksregister onder het nummer […].

4.3 Zij hebben twee gemeenschappelijke kinderen. Er zijn geen niet-gemeenschappelijke kinderen.

4.4 De aanvragers hebben hun woonplaats op […]. Zij wonen sedert meer dan 5 jaar in het Vlaams Gewest.

II.B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

A. Toevoeging van een toebedelingsbeding met betrekking tot goederen die in onverdeeldheid aan partijen toebehoren en van een toekenningsbeding met betrekking tot niet-onverdeelde (eigen) goederen van de echtgenoten

Voorwerp van deze verrichting

5. De echtgenoten bezitten op vandaag verschillende roerende en onroerende goederen in onverdeeldheid.

Mogelijks zullen de echtgenoten in de toekomst andere roerende of onroerende goederen in onverdeeldheid verwerven, in gelijke delen of in ongelijke delen.

Daarnaast bezitten de echtgenoten ook eigen (niet-onverdeelde) roerende en onroerende goederen.

Mogelijks zal elke echtgenoot ook in de toekomst andere roerende of onroerende goederen verwerven die niet behoren tot een onverdeeldheid met de andere echtgenoot.

Toe te voegen toebedelingsbeding en toekenningsbeding (optionele bedingen)

6. De echtgenoten willen hun onverdeelde goederen onderwerpen aan een toebedelingsbeding, zoals opgenomen in artikel 17 van het ontwerp van de voorgenomen huwelijksovereenkomst.[3] Zij willen daarnaast de goederen die exclusief eigendom zijn van één van hen (niet-onverdeelde goederen) onderwerpen aan een toekenningsbeding, zoals opgenomen in artikel 18 van het ontwerp van de voorgenomen huwelijksovereenkomst.[4]

7. Ingevolge de voorgenomen bedingen zullen de goederen in onverdeeldheid tussen de echtgenoten en de niet-onverdeelde goederen bij overlijden van één van hen (en in de mate waarin de langstlevende echtgenoot zich op de voorgenomen bedingen beroept) toebehoren aan de langstlevende echtgenoot.

De hiervoor vermelde bedingen zijn optioneel.

8. De echtgenoten wensen de langstlevende van hen verzorgd achter te laten en daarvoor een niet-eenzijdig herroepbare solidaire regeling te voorzien voor het geval hun huwelijk wordt ontbonden door overlijden. Zij wensen echter geen zakenrechtelijke of verbintenisrechtelijke vermogensdeling te organiseren (naast de goederen in hun TIGV), gelet op het feit dat zij beiden zelfstandig professioneel actief zijn.

B. Terugname goederen TIGV

9. Op xx.xx.2021 hebben de aanvragers een intern gemeenschappelijk vermogen toegevoegd aan hun stelsel en is er door elke echtgenoot een onroerend goed ingebracht in dit toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen, met een keuzerecht voor de langstlevende echtgenoot (keuzebeding).

In het huwelijkscontract dd. xx.xx.2021 (pagina 3) is bepaald:

Suppletieve bepalingen van toepassing op het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen

Behoudens hetgeen hierboven bepaald, zijn in de interne verhouding tussen echtgenoten op het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen alle bepalingen van toepassing die van rechtswege op het gemeenschappelijk vermogen van het wettelijk stelsel van toepassing zijn.

Aangezien de aanvragers met deze bepaling onder meer de toepassing van artikel 2.3.53, §4 BW (artikel 1455 oud BW) hebben beoogd, kan de inbrengende echtgenoot bij echtscheiding en bij vooroverlijden van de andere echtgenoot, het door hem/haar ingebrachte onroerend goed terugnemen.

III. Motivering van de aanvraag

A. Inzake de verrichting omschreven sub III.A (toebedelingsbeding en toekenningsbeding)

1) De verrichting wordt niet belast onder de artikelen 2.7.1.0.1 VCF, 2.7.1.0.2 eerste lid VCF, 2.7.1.0.3, eerste lid, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF, art. 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF, desgevallend wel onder de artikelen 2.9.1.0.1 VCF en 2.10.1.0.1 VCF

10. De aanvragers verzoeken met betrekking tot artikel 17 en 18 van het ontwerp van huwelijkscontract bevestiging te krijgen dat het voordeel dat de langstlevende zal verkrijgen door de toepassing van het toebedelingsbeding en/of het toekenningsbeding als gevolg van deze verrichting, niet zal worden onderworpen aan de hierna vermelde decretale bepalingen, om de redenen die de aanvragers vermelden, dan wel om de redenen die de Vlaamse Belastingdienst hieromtrent zal uiteenzetten.

De aanvragers verzoeken met betrekking tot de voorgenomen wijzigingen bij huwelijksovereenkomst te bevestigen dat:

  • bij ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel door overlijden, de toebedeling van een onverdeeld onroerend goed tot de heffing van verdeelrecht leidt indien de verkrijger door de werking van het toebedelingsbeding een groter aandeel in het onroerend goed krijgt (art. 2.10.1.0.1 VCF);
  • bij ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel door overlijden, de toekenning van een niet-onverdeeld onroerend goed tot de heffing van verkooprecht leidt indien de verkrijger door de werking van het toekenningsbeding een aandeel in het onroerend goed verkrijgt (en hij eerder geen aandeel in dat onroerend goed had) (art. 2.9.1.0.1 VCF);
  • bij ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel door overlijden, de toebedeling of toekenning van roerende goederen niet leidt tot de heffing van registratiebelasting;
  • bij ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel door overlijden, de toebedeling van onverdeelde goederen en de toekenning van niet-onverdeelde goederen niet leidt tot de heffing van erfbelasting en dit om de hierna vermelde redenen.

Geen toepassing van artikelen 2.7.1.0.1 en 2.7.1.0.2 eerste lid VCF

11. De artikelen 2.7.1.0.1 en 2.7.1.0.2 eerste lid VCF vormen de algemene regel inzake de erfbelasting, nl. erfbelasting wordt geheven op goederen die worden verkregen uit de nalatenschap, ongeacht de aard van de devolutie. Het voordeel dat de langstlevende ingevolge de in deze aanvraag beschreven verrichting zal verkrijgen, wordt echter niet uit de nalatenschap verkregen (dus niet via wettelijke devolutie, noch door uiterste wilsbeschikking, noch door een contractuele erfstelling). Het voordeel wordt louter huwelijksvermogensrechtelijk verkregen, als een huwelijksvoordeel.

Een huwelijksvoordeel wordt civielrechtelijk gedefinieerd als een voordeel dat voor een van de echtgenoten ontstaat uit de wijze van samenstelling, werking, vereffening of verdeling (en verrekening) van het huwelijksvermogensstelsel (H. CASMAN, Huwelijksvoordelen, Antwerpen, Kluwer, 1976; deze definitie werd reeds in 2012 expliciet door de wetgever overgenomen in art. 1429bis BW).

12. Een huwelijksvoordeel wordt dus huwelijksvermogensrechtelijk verkregen, uit hoofde van het huwelijksvermogensstelsel, waarvan de vereffening voor gaat op de vaststelling van de omvang van de nalatenschap. Het kan om die reden nooit een erfrechtelijke verkrijging zijn.

Een huwelijksvoordeel is civielrechtelijk nooit een schenking en bij uitbreiding geen contractuele erfstelling. Het wordt gekwalificeerd als een niet-schenking (Cass. 10 december 2010). Deze kwalificatie is objectief, d.w.z. dat ze bestaat ongeacht de intentie van partijen. Een intentie om te begiftigen (animus donandi) kan die kwalificatie niet wijzigen, sterker nog, het bewijs dat er sprake zou zijn van een intentie om te begiftigen mag zelfs niet worden geleverd (GwH 23 november 2005, nr. 170/2005).

13. Deze kwalificatie werkt ook in een stelsel van scheiding van goederen, zoals dit voor de aanvragers het geval is.

Echtgenoten die gehuwd zijn onder dit stelsel mogen aan dit stelsel clausules toevoegen, onder meer clausules ter nadere regeling van enige onverdeeldheid die tussen hen zou bestaan. De artikelen 2.3.57 tot 2.3.60 BW zijn in een stelsel van scheiding van goederen van overeenkomstige toepassing (art. 2.3.64, § 1, vierde lid BW zoals ingevoerd door de Wet Huwelijksvermogensrecht van 22 juli 2018).

Dit betekent dat indien uit de samenstelling, werking, vereffening, verdeling (of verrekening) van het stelsel van scheiding van goederen zoals in de huwelijksovereenkomst uitgewerkt, voor één van de echtgenoten een voordeel kan ontstaan, dit voordeel een huwelijksvoordeel zal zijn.

14. Deze civielrechtelijke kwalificatie werkt ook in het fiscaal recht door. Dat bevestigde het Hof van Cassatie reeds bij arrest van 9 juli 1931. Het fiscaal recht moet de kwalificatie als niet-schenking dus aanvaarden, tenzij een specifieke en expliciete fiscale bepaling daarvan zou afwijken.

Het in de voorgaande nummers vermelde geldt zowel voor het toebedelingsbeding van onverdeelde goederen als voor het toekenningsbeding van niet-onverdeelde goederen.

15. De toebedeling van tussen de aanvragers onverdeelde goederen aan de langstlevende echtgenoot en de toekenning van niet-onverdeelde goederen van de overledene aan de langstlevende echtgenoot op grond van de voorgenomen bedingen (i.e. artikelen 17 en 18 in het ontwerp van huwelijksovereenkomst) kan dus niet worden belast op grond van de artikelen 2.7.1.0.1 en 2.7.1.0.2 eerste lid VCF.

Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.3, eerste lid, 3° VCF

16. Omwille van de kwalificatie als huwelijksvoordeel kan op het voordeel dat de langstlevende van de echtgenoten zou verkrijgen, evenmin artikel 2.7.1.0.3, eerste lid, 3° VCF worden toegepast. Dat artikel belast met erfbelasting schenkingen van roerende goederen die de erflater zou hebben gedaan onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

17. De voorgenomen toebedelings- en toekenningsbedingen brengen geen schenking tot stand, maar scheppen huwelijksvoordelen, hetgeen ook bevestigd is door het Hof van Cassatie (Cass. 5 januari 2017).

18. De toebedeling van tussen de aanvragers onverdeelde goederen aan de langstlevende echtgenoot en de toekenning van niet-onverdeelde goederen van de overledene aan de langstlevende echtgenoot op grond van de voorgenomen bedingen (i.e. artikelen 17 en 18 in het ontwerp van huwelijksovereenkomst) kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF

19. Artikel 2.7.1.0.4 VCF belast ieder huwelijksvoordeel waarbij de langstlevende echtgenoot meer dan de helft van de gemeenschap verkrijgt. De toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF is beperkt tot situaties waarin sprake is van een stelsel met een gemeenschap.

20. Tussen de aanvragers bestaat evenwel geen gemeenschappelijk vermogen.[5] Ze zijn gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen. Daaraan wordt nu een toebedelings- en toekenningsbeding toegevoegd voor het geval van ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel door overlijden en dat louter betrekking heeft op onverdeelde respectievelijk niet-onverdeelde goederen, niet op gemeenschapsgoederen.

21. De voorwaarden voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF zijn dus niet vervuld. Ook eerder al bevestigde de rechtsleer en de rechtspraak dat dit artikel niet toepasselijk is op clausules waarbij geen gemeenschappelijk vermogen is betrokken (zie bijv. Antwerpen 5 oktober 2004).

Artikel 2.7.1.0.4 VCF kan dan ook niet worden toegepast op een overgang ingevolge de overwogen toebedelings- en toekenningsbedingen.

Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF

22. Voor de heffing van erfbelasting op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF moeten drie cumulatieve voorwaarden zijn vervuld:

1) een kosteloze beschikking;

2) gedurende de drie jaar voorafgaand aan het overlijden;

3) waardoor een bevoordeling ontstaat die niet onderworpen is geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen.

23. De voorgenomen bedingen verstrekken geen kosteloze beschikkingen, zoals hierboven uitgebreid toegelicht. Een huwelijksvoordeel kan niet gelijk gesteld worden met een kosteloze beschikking of schenking. Dat bevestigde ook het Hof van Cassatie (Cass. 5 januari 2017), zoals eerder aangehaald. De burgerrechtelijke kwalificatie van de voordelen die ten gevolge van een optioneel toebedelingsbeding en een optioneel toekenningsbeding zouden ontstaan als huwelijksvoordelen, heeft tot gevolg dat deze bedingen geen schenkingen inhouden.

24. Artikel 2.7.1.0.5 VCF is dus niet van toepassing op de overgang op grond van de overwogen toebedelings- en toekenningsbedingen.

Geen toepassing van de artikelen 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF

25. Aangezien de verkrijging door de langstlevende echtgenote een huwelijksvoordeel oplevert, en een huwelijksvoordeel civielrechtelijk nooit een schenking is, kunnen de artikelen 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF niet van toepassing zijn.

Geen beding van aanwas in de zin van het SP 17044

26. De uitwerking van het toebedelingsbeding/toekenningsbeding verleent een huwelijksvoordeel, dat beheerst wordt door de specifieke regels van het huwelijksvermogensrecht en de kwalificatie die ze aan huwelijksvoordelen toekennen.

Het door de aanvragers overwogen toebedelings- resp. toekenningsbeding voor onverdeelde resp. niet-onverdeelde goederen is geen aanwascontract, en bijgevolg niet onderworpen aan de eisen die VLABEL in het Standpunt nr. 17044 stelt aan aanwascontracten om niet aan schenk- en erfbelasting onderworpen te zijn. De aanvragers verzoeken om de bevestiging hiervan.

(Desgevallend) toepassing van artikelen 2.9.1.0.1 en 2.10.1.0.1 VCF

27. Indien bij de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel, er een onroerend goed in onverdeeldheid tussen de echtgenoten is, leidt de uitwerking van het voorgenomen toebedelingsbeding tot de heffing van verdeelrecht indien de verkrijger door de werking van dat beding een groter aandeel in het onroerend goed krijgt (art. 2.10.1.0.1 VCF).

Indien bij de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel, een echtgenoot een niet-onverdeeld onroerend goed heeft (i.e. niet in onverdeeldheid met de andere echtgenoot), leidt het voorgenomen toekenningsbeding tot de heffing van verkooprecht indien de verkrijger door de werking van dat beding een aandeel in het onroerend goed verkrijgt (en hij eerder geen aandeel in dat onroerend goed had) (art. 2.9.1.0.1 VCF).

2) Geen fiscaal misbruik

28. De algemene antimisbruikbepaling kan slechts worden toegepast indien de gewone interpretatiemethode, de technische bepalingen van het wetboek, de simulatieleer en de specifieke fiscale misbruikbepalingen (de zogenaamde fictiebepalingen) geen toepassing vinden.

Ook het Grondwettelijk Hof stelt dat de algemene antimisbruikbepaling niet kan worden ingeroepen indien bepaalde verrichtingen al vallen onder een specifieke antimisbruikbepaling. Enkel wanneer bepaalde verrichtingen as such niet onder het toepassingsgebied van een specifieke fiscale misbruikbepaling vallen, maar wel de doelstellingen van een specifieke antimisbruikmaatregel frustreren, kan de algemene antimisbruikbepaling wel worden aangewend.

De door de aanvragers overwogen verrichting frustreert geen van de sub nrs. 10 t.e.m. 24 vermelde bepalingen. Evenmin kan daartegen de algemene antimisbruikbepaling worden aangewend. De aanvragers verzoeken om dit te bevestigen, op grond van de hierna uiteengezette motieven.

Geen frustratie van fictiebepalingen

29. De voorgenomen verrichting frustreert de doelstellingen van art. 2.7.1.0.3, eerste lid, 3° VCF niet, omdat de aanvragers niet overgaan tot enige schenking of kosteloze beschikking waarvan de uitwerking artificieel tot aan het overlijden wordt uitgesteld.

In casu is op geen enkele manier sprake van een kosteloze beschikking. De aanvragers hebben reeds uitvoerig aangetoond en beargumenteerd dat overgangen op grond van de artikelen 17 en 18 van de voorgenomen huwelijksovereenkomst huwelijksvoordelen zijn. Het betreft geen schenkingen. Daarom frustreren de voorgenomen bedingen evenmin art. 2.7.1.0.5 VCF.

30. Aangezien de toebedelings- en toekenningsbedingen geen betrekking hebben op gemeenschappelijke goederen, kan er evenmin geen sprake zijn van het ontwijken van erfbelasting o.g.v. art. 2.7.1.0.4 VCF.

De voorgenomen verrichting frustreert artikel 2.7.1.0.4 VCF dus niet.

Geen frustratie van artikel 2.8.1.0.1 VCF en artikel 2.8.4.1.1 VCF

31. Aangezien de voorgenomen verrichting geen schenking tot stand brengt, kan er geen sprake zijn van het ontwijken van schenkbelasting o.g.v. de artikelen 2.8.1.0.1 en 2.8.4.1.1 VCF.

De voorgenomen verrichting frustreert de artikelen 2.8.1.0.1 en 2.8.4.1.1 VCF dus niet.

Geen frustratie van artikel 2.7.1.0.1 VCF en artikel 2.7.1.0.2 eerste lid VCF

32. De voorgenomen verrichting maakt geen fiscaal misbruik uit in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF aangezien deze niet tot doel heeft zich buiten het toepassingsgebied van de artikelen 2.7.1.0.1- 2.7.1.0.2 eerste lid VCF te plaatsen. Het feit dat de verrichting tot enig doel zou hebben zich buiten het toepassingsgebied van deze artikelen te plaatsen, is overigens geen criterium voor het bestaan van fiscaal misbruik. Het enige echte criterium is dat de belastingplichtige een bepaling van de VCF (in casu artikel 2.7.1.0.2 VCF) moet ontweken hebben, in strijd met de doelstellingen van deze bepaling.

De doelstellingen van een bepaling moeten eerst en vooral afgeleid worden uit de tekst van de ontweken decretale bepaling “en, in voorkomend geval, uit de parlementaire voorbereiding van de van toepassing zijnde wetsbepaling” (Cass. 6 januari 2023, F.20.0128.N/1). De tekst van artikel 2.7.1.0.2 VCF is zeer duidelijk. De wetgever viseerde enkel de verkrijgingen uit de nalatenschap in de hoedanigheid van erfgenaam, legataris of contractueel erfgestelde, en niets anders.

De artikelen 2.7.1.0.1 en 2.7.1.0.2. eerste lid VCF leiden tot de heffing van erfbelasting op goederen die worden verkregen uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling. Het voordeel dat de langstlevende ingevolge het verblijvingsbeding en/of toekenningsbeding zal verkrijgen, wordt echter niet uit de nalatenschap verkregen (dus niet via wettelijke devolutie, noch door uiterste wilsbeschikking, noch door een contractuele erfstelling). In casu is er, zoals hoger uiteengezet, sprake van een voordeel dat louter huwelijksvermogensrechtelijk wordt verkregen, als een huwelijksvoordeel, en dus als niet-schenking. Het huwelijksvoordeel is dus niet onderworpen aan de artikelen 2.7.1.0.1 en 2.7.1.0.2, eerste lid VCF.

De echtgenoten frustreren deze bepalingen niet, vermits ze enkel een huwelijksvermogensrechtelijke regeling beogen. Ze kunnen de gewenste doelstellingen niet met dezelfde civiele gevolgen bereiken, noch door de wettelijke devolutie, noch door een testamentaire beschikking, noch door een contractuele erfstelling. Iedere erfrechtelijke verkrijging wordt immers op de nalatenschap toegekend, terwijl de echtgenoten net zo veel mogelijk willen vermijden dat het aandeel van de eerstoverleden echtgenoot in de onverdeelde goederen en zijn of haar niet-onverdeelde goederen in de nalatenschap moeten worden verrekend.

Verder zouden de voordelen die ze mekaar via een testament of een contractuele erfstelling (al of niet binnen huwelijksovereenkomst) zouden willen toekennen, volledig opgenomen worden bij de rekenboedel om te bepalen in welke mate ze vatbaar zijn voor inkorting, terwijl de echtgenoten dat risico zo veel als mogelijk wensen uit te schakelen, zoals de civiele wet hun dat toelaat.

De voorgenomen verrichting maakt bijgevolg geen fiscaal misbruik uit in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF j. artikel 2.7.1.0.1 VCF en evenmin in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF j. artikel 2.7.1.0.2 eerste lid VCF.

3) Niet-fiscale motieven

33. De algemene antimisbruikbepaling schept een stelsel van bewijs en tegenbewijs (GW Hof 30 oktober 2013, nr. 141/2013). De bewijslast ligt in de eerste plaats bij Vlabel. Slechts als Vlabel aantoont dat de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling een verrichting tot stand brengt waarmee hij zich buiten het toepassingsgebied van een bepaling van de VCF plaatst en dit in strijd met de doelstellingen van die bepaling, zijn de niet-fiscale motieven van de belastingplichtige relevant.

Wat de civielrechtelijke motieven betreft, geldt verder het volgende. Omdat hierboven is aangetoond dat de kwalificatie “fiscaal misbruik” in casu niet aan de orde is, is het al dan niet aantonen van niet-fiscale motieven volledig overbodig. Dit bewijs moet immers pas geleverd worden nadat Vlabel bewezen heeft dat er sprake is van fiscaal misbruik, quod non in casu.

Vermits er geen fiscaal misbruik is, moeten er geen niet-fiscale motieven worden aangetoond.

34. Niettemin melden de aanvragers dat zij de voorgenomen verrichting overwegen omwille van niet-fiscale motieven:

- De aanvragers zijn in 1992 gehuwd onder een zuiver scheidingsstelsel omdat ze een groot belang hechtten aan hun professionele autonomie, aan de bescherming tegen schuldeisers en omdat ze niet wensen te voorzien in een vermogensdeling bij een relatiebreuk.

- De aanvragers hebben reeds een TIGV en wensen geen bijkomende zakenrechtelijke (of verbintenisrechtelijke) vermogensdeling te creëren tijdens het huwelijk om de autonomie van elke echtgenoot te vrijwaren, mede gelet op het feit dat beiden professioneel actief zijn als zelfstandigen.

- Wat de aanvragers wel willen, is dat de langstlevende beschermd achterblijft en dat de regeling die daarvoor wordt uitgewerkt wederzijds geldt en niet eenzijdig herroepbaar is. Huwelijksvoordelen zijn niet eenzijdig herroepbaar (bv. in tegenstelling tot een testamentaire regeling).

- Daarom wordt in het ontwerp van de huwelijksovereenkomst ook bepaald dat voor iedere schenking die een echtgenoot aan een derde zou doen, de instemming van de andere echtgenoot vereist is. Op die manier wensen de aanvragers de maximale bescherming van de langstlevende te verzoenen met de beschikkingsvrijheid en autonomie van elke echtgenoot. Doordat elke echtgenoot deze beperking op zijn/haar vrijheid aanvaardt, kan hij/zij erop toezien dat beschikkingen ten voordele van derden er niet toe leiden dat zijn/haar bescherming als langstlevende wordt uitgehold.

- De voordelen die de langstlevende op basis van de voorgenomen toebedelings- en toekenningsbedingen zal verkrijgen, moeten niet erfrechtelijk worden verrekend en zijn niet vatbaar voor inkorting, behoudens toepassing van artikel 2.3.57 en 2.3.58 BW.

35. De aanvragers verzoeken dan ook te bevestigen dat er omwille van deze niet fiscale motieven hoe dan ook geen sprake kan zijn van fiscaal misbruik met betrekking tot de aanvraag die ze u voorleggen, en dat de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet toepasselijk is.

B. Inzake de verrichting omschreven sub III.B (terugname uit TIGV)

36. De aanvragers verwijzen naar het Standpunt nr. 15059 van de Vlaamse belastingdienst:

Als in het huwcontract is voorzien dat de inbrengende echtgenoot de ingebrachte goederen in het geval van echtscheiding of ingeval van vooroverlijden van de niet-inbrengende echtgenoot zal of kan terugnemen, gaat het om de vervulling van een ontbindende voorwaarde waarop geen registratiebelasting of erfbelasting verschuldigd is. Dat de echtgenoot een betaling aan de andere echtgenoot moet doen, verandert hier niets aan.

Dit standpunt is niet van toepassing indien een terugname door de inbrengende echtgenoot niet conventioneel overeengekomen werd en bijgevolg enkel op grond van artikel 2.3.53, §4 BW (= 1455 oud BW) plaatsvindt.

De aanvragers leiden uit dit standpunt af dat indien er een contractuele basis is voor de terugname, er geen verdeelbelasting (artikel 2.10.1.0.1 VCF) verschuldigd is door de inbrengende echtgenoot bij een terugname in geval van echtscheiding en hij geen erfbelasting (artikel 2.7.1.0.4 VCF) verschuldigd is bij een terugname in geval van vooroverlijden van de andere echtgenoot.

Aangezien de aanvragers met de suppletieve bepalingen in hun huwelijkscontract dd. xx.xx.2021 (supra nr. 9) onder meer het wettelijk terugnamerecht conventioneel hebben bedongen (en de terugname dus niet enkel op grond van artikel 2.3.53, §4 BW zou gebeuren), geldt Standpunt nr. 15059.

De aanvragers verzoeken dit te bevestigen.

Indien de rulingdienst oordeelt dat Standpunt nr. 15059 in casu niet van toepassing is, wensen de aanvragers de bevestiging te krijgen dat de toevoeging aan de inbrengen bij huwelijkscontract dd. xx.xx.2021 van een niet-optionele ontbindende voorwaarde van echtscheiding en van een niet-optionele ontbindende voorwaarde van het vooroverlijden van de andere echtgenoot, niet zal worden beschouwd als fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.[6] De echtgenoten hebben immers steeds de bedoeling gehad om de inbrenger toe te laten zijn/haar onroerend goed terug te laten krijgen en menen dat de suppletieve bepalingen in hun huwelijkscontract dd. xx.xx.2021 voldoende waren om dit doel te bereiken. De toevoeging van de vermelde niet-optionele ontbindende voorwaarden is een loutere verduidelijking van de bedoelingen die zij reeds hadden bij de opmaak van het huwelijkscontract dd. xx.xx.2021.

Besluit en verzoek tot beslissing

37. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF verzoeken aanvragers het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing.

38. De wijziging van de huwelijksovereenkomst, waarbij het stelsel van scheiding van goederen (met TIGV) behouden blijft en waarbij aan dit stelsel een optioneel toebedelingsbeding met betrekking tot de onverdeelde goederen en een optioneel toekenningsbeding met betrekking tot de niet-onverdeelde goederen van de echtgenoten, zal worden toegevoegd, leidt niet tot de toepassing van de artikelen 2.7.1.0.1, 2.7.1.0.2 eerste lid VCF, 2.7.1.0.3, eerste lid, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF, 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF en frustreert ook geen van deze bepalingen, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet van toepassing is.

De aanvragers wensen in het algemeen bevestigd te zien dat de uitwerking van het toebedelingsbeding met betrekking tot de onverdeelde goederen en het toekenningsbeding met betrekking tot niet-onverdeelde goederen bij het overlijden van de eerste van hen niet zal leiden tot de heffing van enige schenk- of erfbelasting.

De aanvragers bevestigen te weten dat er wel verdeelbelasting respectievelijk verkoopbelasting verschuldigd zal zijn op de toebedeling van onroerende goederen in onverdeeldheid tussen de echtgenoten respectievelijk de toekenning van onroerende goederen van de overledene (die niet in onverdeeldheid zijn met de langstlevende).

39. De aanvragers wensen verder de bevestiging te verkrijgen dat de terugname van het onroerend goed dat een echtgenoot heeft ingebracht in het TIGV bij huwelijkscontract dd. xx.xx.2021 bij echtscheiding niet zal leiden tot de toepassing van artikel 2.10.1.0.1 VCF en bij vooroverlijden van de andere echtgenoot niet zal leiden tot de toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF. Indien zij deze bevestiging niet kunnen verkrijgen, wensen de aanvragers de bevestiging te verkrijgen dat de toevoeging aan het huwelijkscontract van een niet-optionele ontbindende voorwaarde van echtscheiding en van een niet-optionele ontbindende voorwaarde van het vooroverlijden van de andere echtgenoot niet zal worden beschouwd als fiscaal misbruik.

40. De aanvragers vragen dat de geldigheid van de voorafgaande beslissing zich in de tijd zou uitstrekken tot aan het overlijden van één van de echtgenoten.

IV. Beslissing

41. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

42. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerrechtelijk vlak.

43. Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan.

De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt.

44. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht, zoals in de aanvraag vermeld:

  • Artikel 2.7.1.0.1 VCF, dat luidt als volgt:

Overeenkomstig artikel 3, 4°, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten wordt het successierecht en het recht van overgang gevestigd op de goederen die overgaan ingevolge het overlijden.

  • Artikel 2.7.1.0.2, eerste lid VCF, dat luidt als volgt:

De erfbelasting is verschuldigd ongeacht of de verkrijging gebeurt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

  • Artikel 2.7.1.0.3, eerste lid 3° VCF, dat luidt als volgt:

Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:

3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

  • Artikel 2.7.1.0.4 VCF, dat luidt als volgt:

De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.

  • Artikel 2.7.1.0.5 VCF, dat luidt als volgt:

§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de vijf jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.

Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.

§ 2. De termijn van vijf jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.

De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.

  • Artikel 2.8.1.0.1 VCF

Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt de schenkbelasting gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die tot bewijs strekken van een schenking onder de levenden.

  • Artikel 2.8.4.1.1 VCF

§ 1. De schenkbelasting voor de schenkingen van onroerende goederen wordt berekend volgens het tarief, vermeld in de onderstaande tabellen :
TABEL I

verkrijging in rechte lijn en tussen partners

gedeelte van de schenking

A
schijf in euro

tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in %

totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro

Vanaf

tot en met

0,01

150.000

3

-

150.000,01

250.000

9

4500

250.000,01

450.000

18

13.500

450.000,01

27

49.500


TABEL II

tarief tussen alle andere personen

gedeelte van de schenking

A schijf in euro

tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in %

totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro

Vanaf

tot en met

0,01

150.000

10

-

150.000,01

250.000

20

15.000

250.000,01

450.000

30

35.000

450.000,01

40

95.000


§ 2. Het tarief van de schenkbelasting voor de schenkingen van roerende goederen bedraagt :

1° 3% voor een verkrijging in de rechte lijn en tussen partners;

2° 7% voor een verkrijging door alle andere personen.

Dat tarief is niet van toepassing op de schenkingen onder de levenden van roerende goederen die met legaten worden gelijkgesteld met toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3°.

§ 3. In afwijking van paragraaf 1 en 2 bedraagt het tarief van de schenkbelasting 0 % voor schenkingen, inclusief inbrengen om niet, aan :

1° het Vlaamse Gewest en de Vlaamse Gemeenschap;

2° de Vlaamse, de Franse en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;

3° de Franse en de Duitstalige Gemeenschap en aan het Waalse en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest;

4° een staat van de Europese Economische Ruimte;

5° provincies en gemeenten in het Vlaamse Gewest;

6° de openbare instellingen van de publiekrechtelijke rechtspersonen, vermeld in de punt 1° tot en met 5° ;

7° erkende woonmaatschappijen als vermeld in artikel 4.36 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;

8° het Vlaams Woningfonds;

9° dienstverlenende en opdrachthoudende verenigingen als vermeld in artikel

12, § 2, 2° en 3°, van het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking;

10° verenigingen zonder winstoogmerk, ziekenfondsen en landsbonden van ziekenfondsen, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen van openbaar nut;

11° openbare centra voor maatschappelijk welzijn.


In afwijking van paragraaf 1 en 2 bedraagt het tarief van de schenkbelasting 5,5% voor schenkingen, inclusief inbrengen om niet, aan beroepsverenigingen en private stichtingen.


In afwijking van het tweede lid wordt de schenkbelasting, vermeld in paragraaf 1 en 2, gebracht op 100 euro voor de schenkingen, inclusief inbrengen om niet, gedaan aan rechtspersonen als vermeld in het tweede lid, als de schenker zelf een rechtspersoon als vermeld in het eerste lid, 10°, of het tweede lid, is.

Het tarief, vermeld in het eerste, tweede en derde lid, is ook van toepassing op gelijksoortige rechtspersonen die opgericht zijn volgens en onderworpen zijn aan de wetgeving van een andere staat van de Europese Economische Ruimte, en die bovendien hun zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging binnen de Europese Economische Ruimte hebben.

  • Artikel 2.9.1.0.1 VCF, dat luidt als volgt:

Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt het verkooprecht gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die als titel gelden van een overeenkomst houdende overdracht onder bezwarende titel van eigendom of vruchtgebruik van onroerende goederen, met uitsluiting van de inbrengen, vermeld in artikel 115bis van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten.

  • Artikel 2.10.1.0.1 VCF, dat luidt als volgt:

Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt het verdeelrecht gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die als titel gelden van een overeenkomst houdende :

1° gedeeltelijke of gehele verdelingen van onroerende goederen;

2° afstanden onder bezwarende titel, onder mede-eigenaars, van onverdeelde delen in onroerende goederen;

3° omzetting als vermeld in artikel 4.61 en 4.62 van het Burgerlijk Wetboek, zelfs als er geen onverdeeldheid is.

  • Artikel 3.17.0.0.2 VCF (antimisbruikbepaling), dat luidt als volgt:

Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.

De te beoordelen verrichtingen

45. Verrichting A.

De echtgenoten zijn gehuwd onder het stelsel van zuivere scheiding van goederen ingevolge voorhuwelijkse huwelijksovereenkomst van xx.xx.1992, verleden voor notaris […] met destijds standplaats te […]. Deze huwelijksovereenkomst werd gewijzigd door toevoeging van een intern gemeenschappelijk vermogen blijkens akte verleden voor notaris […] op xx.xx.2021, nadien niet meer gewijzigd.

De echtgenoten wensen hun huwelijksovereenkomst opnieuw aan te passen, met behoud van het stelsel, door:

  • de toevoeging van een optioneel toebedelingsbeding voor de onverdeelde goederen aan de langstlevende echtgenoot bij ontbinding door overlijden.
  • de toevoeging van een optioneel toekenningsbeding voor de niet-onverdeelde eigen goederen aan de langstlevende echtgenoot bij ontbinding door overlijden.

Hiertoe zullen het hierboven aangehaalde artikel 17 en artikel 18 worden toegevoegd aan de huwelijksovereenkomst.

46. Verrichting B

Aanvragers stellen bij ontbinding van het huwelijk de door hen in het TIGV ingebrachte goederen terug te nemen.

Ze wensen hun inbrengen in het TIGV bij de voornoemde huwelijksovereenkomst d.d. xx.xx.2021 te onderwerpen aan een niet-optionele ontbindende voorwaarde van echtscheiding en aan een niet-optionele ontbindende voorwaarde van het vooroverlijden van de andere echtgenoot.

Beoordeling verrichting A.

1. Onderzoek van de artikelen 2.7.1.0.1 VCF, 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, eerste lid 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF, 2.8.1.0.1 VCF, 2.8.4.1.1 VCF, 2.9.1.0.1 VCF, 2.10.1.0.1 VCF

47. Algemeen wordt aanvaard dat een huwelijksvoordeel een overeenkomst ten bezwarende titel is.

48. Het besluitvormingsorgaan merkt op dat het begrip ‘huwelijksvoordeel’ op zich niet wettelijk gedefinieerd is, en dat er in de rechtsleer verschillende stromingen bestaan voor de invulling van dit begrip huwelijksvoordeel in stelsels van scheiding van goederen.

Het besluitvormingsorgaan spreekt zich niet uit over de burgerrechtelijke kwalificatie van de in casu voorgenomen bedingen als huwelijksvoordeel.

In de mate bijgevolg dat het (optioneel) verblijvingsbeding en het (optioneel) toekenningsbeding burgerrechtelijk kwalificeren als huwelijksvoordelen, zal deze kwalificatie doorwerken in het fiscaal recht.

Fiscaal betekent dit dat de verblijving en/of toekenning aan de langstlevende echtgenote ingevolge een huwelijksvoordeel niet behandeld wordt als een erfrechtelijke verkrijging, doch wel als een verkrijging op grond van een overeenkomst onder de levenden, meer bepaald een overeenkomst onder bezwarende titel.

49. In de mate dat de toebedelings- en toekenningsbedingen in casu effectief geldige huwelijksvoordelen zijn, volgt het besluitvormingsorgaan dezelfde redenering voor de fiscale behandeling van deze verrichting.

1.1. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.1 en artikel 2.7.1.0.2 VCF?

50. Overeenkomstig artikel 2.7.1.0.1 en artikel 2.7.1.0.2 VCF worden met erfbelasting belast, de goederen die verkregen worden uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

De verkrijging door een langstlevende echtgenoot van een huwelijksvoordeel is een huwelijksvermogensrechtelijke verkrijging.

51. Er zal geen toepassing gemaakt worden van de artikelen 2.7.1.0.1 en 2.7.1.0.2 VCF.

1.2. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.3, eerste lid 3° VCF?

52. De schenkingen van roerende goederen onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker, worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

De burgerrechtelijke kwalificatie van de voorgenomen toebedelings- en toekenningsbedingen als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.

53. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.3, eerste lid 3° VCF.

1.3. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF?

54. De toebedeling van meer dan de helft van een gemeenschap bij overlijden wordt fiscaal, zowel voor onroerende als voor roerende goederen onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF.

De echtgenoten zijn gehuwd onder het stelsel van zuivere scheiding van goederen ingevolge voorhuwelijkse huwelijksovereenkomst van xx.xx.1992, verleden voor notaris […] met destijds standplaats te […]. Deze huwelijksovereenkomst werd gewijzigd door toevoeging van een intern gemeenschappelijk vermogen blijkens akte verleden voor notaris […] op xx.xx.2021.

De optionele toebedeling en de optionele toekenning van resp. onverdeelde en niet-onverdeelde goederen hebben volgens de aanvrager geen betrekking op een wettelijke of conventionele gemeenschap. Volgens aanvrager hebben de voorgenomen bedingen geen betrekking op de goederen die tot het TIGV behoren (zie voetnoot nr. 3).

55. Gelet op deze feitenconstellatie, zal er voor deze bedingen geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.4 VCF.

Voor zoveel als nodig wordt erop gewezen dat er wel toepassing gemaakt kan worden van artikel 2.7.1.0.4 VCF indien meer dan de helft van het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen aan de langstlevende echtgenoot zou worden toebedeeld (zoals voorzien in de wijzigende huwelijksovereenkomst dd. xx.xx.2021).

1.4. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF?

56. Kosteloze beschikkingen, gedaan door een erflater gedurende de vijf jaar voorafgaand aan het overlijden, welke niet onderworpen zijn geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

De burgerrechtelijke kwalificatie van de optionele toebedelings- en toekenningsbedingen als huwelijksvoordelen heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.

57. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

1.5 Mogelijke toepassing van artikel 2.8.1.0.1 en artikel 2.8.4.1.1 VCF

58. Op grond van artikel 2.8.1.0.1 VCF wordt de schenkbelasting geheven op akten en geschriften die gelden als titel van een schenking onder de levenden.

Artikel 2.8.4.1.1 VCF bepaalt de tarieven voor de schenkbelasting.

De burgerrechtelijke kwalificatie van de optionele toebedelings- en toekenningsbedingen als huwelijksvoordelen heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.

59. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.81.0.1 VCF en artikel 2.8.4.1.1 VCF.

1.5 Mogelijke toepassing van artikel 2.9.1.0.1 en artikel 2.10.1.0.1 VCF

60. De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.

Een conventionele overdracht onder bezwarende titel van onroerende goederen valt in principe onder het toepassingsgebied van de registratiebelasting. We vallen dus terug op de algemene regels inzake het verkoop- of het verdeelrecht.

61. Samengevat betekent dit concreet het volgende:

  • op de toebedeling/toekenning van de roerende goederen is geen erf- noch registratiebelasting verschuldigd;
  • op de toebedeling van onroerende goederen zal het verdeelrecht verschuldigd zijn indien de echtgenoten dezelfde titel hebben in de onverdeeldheid. Is de verkrijger echter een derde-verkrijger, dan zal op de toebedeling/toekenning aan deze verkrijger het verkooprecht van toepassing zijn op grond van artikel 2.9.1.0.7 VCF.

2. Onderzoek van fiscaal misbruik (artikel 3.17.0.0.2 VCF)

a) Algemeen

62. Elk contract dat is gesloten vanaf 1 juni 2012 kan afgetoetst worden aan de algemene antimisbruikbepaling, thans vervat in art. 3.17.0.0.2 VCF. Het contract maakt geen fiscaal misbruik uit indien er ook niet-fiscale motieven aan ten grondslag liggen.

63. De artikelen van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting) van de VCF vormen de rechtsgrond voor de heffing van de erfbelasting. Bij deze bepalingen wordt er geen onderscheid gemaakt tussen specifieke en algemene bepalingen. Evenwel is het zo dat de bepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF voorkomt dat men zich door gebruik van bepaalde rechtshandelingen buiten het toepassingsgebied van een heffingsbepaling stelt enkel en alleen vanwege fiscale motieven.

64. De fictiebepalingen ingevoegd in de VCF zijn terug te vinden in de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF en betreffen regelingen waarbij de wetgever/decreetgever het noodzakelijk vond een bepaalde verkrijging gelijk te stellen met een legaat. De fictiebepalingen zijn geen specifieke misbruikbepalingen. Elke fictiebepaling heeft een specifiek doel. In de voorbereidende werken van elk van deze bepalingen kan de doelstelling worden nagelezen aan de hand waarvan een concrete techniek kan worden geëvalueerd. De fictiebepaling kan enkel worden toegepast als er voldaan is aan de voorwaarden die door het overeenkomstig artikel uit de VCF worden gesteld.

Uit de structuur van de VCF kan worden afgeleid dat de decreetgever met de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF geen specifieke misbruikbepalingen voor ogen had: de algemene misbruikbepaling is opgenomen in titel 3 (Inning en Invordering), die algemeen de procedurebepalingen bevat terwijl de fictiebepalingen opgenomen zijn in titel 2 (Belastingheffing), die de inhoudelijke bepalingen bevat. Meer bepaald werden de fictiebepalingen opgenomen onder hoofdstuk 7 (Erfbelasting), afdeling 1 (belastbaar voorwerp).

65. De antimisbruikbepaling, zoals opgenomen in art. 3.17.0.0.2 VCF, is een algemene bepaling. Het gegeven dat een artikel van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting), van de VCF niet kan worden toegepast omdat de voorwaarden niet zijn voldaan sluit de inroeping door de Vlaamse Belastingdienst van art. 3.17.0.0.2 VCF niet uit. Dit laatste artikel werd immers in het leven geroepen om te voorkomen dat de overledene voor zijn overlijden via bepaalde (legale) technieken zijn nalatenschap zou laten vererven met ontwijking van de erfbelasting.

b) In casu

66. Uit de gegevens opgenomen in de aanvraag blijkt dat aanvragers huwden onder het stelsel van scheiding van goederen ingevolge voorhuwelijkse huwelijksovereenkomst van 19 juni 1992. Dit huwelijkscontract werd gewijzigd op xx.xx.2021 met een toevoeging van een intern gemeenschappelijk vermogen met een keuzebeding voor de langstlevende echtgenoot.

67. De aanvragers hebben twee gemeenschappelijke kinderen.

68. Aanvragers wensen thans hun huwelijksovereenkomst verder aan te passen met behoud van het stelsel van scheiding van goederen en zonder wijziging aan het TIGV, noch aan het keuzebeding verbonden aan dit TIGV. De aanvragers wensen de langstlevende verzorgd achter te laten op een reservebestendige wijze die niet eenzijdig herroepbaar is. Tegelijk wensen ze hun professionele autonomie te behouden. Hiertoe voegen ze de voorgenomen toebedelings- en toekenningsbedingen toe voor respectievelijk hun onverdeelde en niet-onverdeelde goederen.

69. Gelet op de concrete feitenconstellatie en de voorgelegde niet-fiscale motivering, is het besluitvormingsorgaan van oordeel dat de voorgelegde verrichting in casu geen fiscaal misbruik uitmaakt in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

Beoordeling verrichting B.

70. De aanvragers wensen te vernemen of standpunt 15059 zal toegepast worden op een terugname van hetgeen de inbrengende echtgenoot heeft ingebracht

De aanvragers stellen dat ze conventioneel artikel 2.3.53, §4 BW toepasselijk hebben gemaakt op hun TIGV. Hiervoor verwijzen ze naar de bepaling aangehaald in randnummer 9, die werd opgenomen in hun huwelijkscontract d.d. xx.xx.2021.

71. Standpunt nr. 15059 zal in casu niet van toepassing zijn gezien de verkrijging door de inbrengende echtgenoot van de in het TIGV ingebrachte eigen goederen gebeurt door middel van een terugname overeenkomstig arikel 2.3.53, §4 BW en dus niet door de vervulling van een ontbindende voorwaarde.

72. De aanvragers vragen subsidiair of de conventionele toevoeging aan de inbreng in het TIGV van een niet-optionele ontbindende voorwaarde van echtscheiding of van vooroverlijden van de andere echtgenoot beschouwd zal worden als fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

73. Gezien het besluitvormingsorgaan geen uitspraak doet over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerlijk vlak, kan geen uitspraak gedaan worden over de vraag of burgerrechtelijk na het sluiten van een overeenkomst nog een ontbindende voorwaarde kan toegevoegd worden aan de reeds eerder gedane inbrengen.

74. Elk contract dat is gesloten vanaf 1 juni 2012 kan afgetoetst worden aan de algemene antimisbruikbepaling, thans vervat in art. 3.17.0.0.2 VCF.

75. De aanvragers halen aan dat ze steeds de bedoeling hadden om de inbrenger toe te laten zijn/haar ingebrachte goederen terug te laten krijgen. De toevoeging van niet-optionele ontbindende voorwaarden is volgens de aanvragers een verduidelijking van de bedoelingen die ze reeds hadden bij opmaak van het huwelijkscontract in 2021.

Gelet op de concrete feitenconstellatie en de voorgelegde niet-fiscale motivering, is het besluitvormingsorgaan van oordeel dat de voorgelegde verrichting in casu geen fiscaal misbruik uitmaakt in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

76. Deze beslissing heeft alleen betrekking op de erf- en registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.

Voetnoten

[1] Een kopie van de akte houdende wijziging van de huwelijksovereenkomst verleden voor notaris […] op xx.xx.2021 werd bezorgd als bijlage bij de aanvraag.

[2] Een ontwerp van de voorgenomen wijzigingsakte werd bezorgd als bijlage bij de aanvraag.

[3] Artikel 17. Toebedeling van de onverdeelde goederen in geval van ontbinding van het stelsel door overlijden

1. In geval van ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel door overlijden van één van de echtgenoten, doch enkel en uitsluitend in dat geval, gelden de hierna volgende regels van toebedeling van de goederen die de echtgenoten in onverdeeldheid toebehoren.

Deze regels van toebedeling zijn echter niet van toepassing (niet-cumulatief):

  • indien op het ogenblik van het overlijden van één van de echtgenoten tussen hen een vordering of verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed is ingesteld,
  • indien op het ogenblik van het overlijden van één van de echtgenoten tussen hen een feitelijke scheiding bestaat om redenen die wijzen op een ontwrichting van het huwelijk (en dus onder meer, niet wanneer de feitelijke scheiding te wijten is aan overmacht, gezondheidstoestand, verzorgingsbehoeften, beroepsnoodwendigheden of andere redenen die niet wijzen op een ontwrichting van het huwelijk);
  • indien de langstlevende echtgenoot erfrechterlijk onwaardig is in het vermogen van de eerstoverleden echtgenoot in de zin van artikel 4.6 BW en artikel 2 3 59 BW,
  • indien de langstlevende echtgenoot binnen de negentig (90) kalenderdagen te rekenen vanaf het overlijden van de eerstverleden echtgenoot zou overlijden.

2. De goederen die de echtgenoten in onverdeeldheid toebehoren, komen onmiddellijk en in volle eigendom toe aan de langstlevende echtgenoot (goederenrechtelijke verkrijging) onverminderd wat hierna wordt bepaald.

3. De hierboven vermelde toebedeling van de goederen van de onverdeeldheid is echter optioneel en zal slechts uitwerking krijgen indien en in de mate dat de langstlevende echtgenoot daarvoor kiest.

De langstlevende echtgenoot dient zijn keuze om deze optie tot toebedeling en de omvang ervan, geheel of gedeeltelijk uit te oefenen, kenbaar te maken door middel van een schriftelijke verklaring, in notariële of in onderhandse vorm opgemaakt, te verlijden voor, respectievelijk in bewaring af te geven bij een notaris. De langstlevende echtgenoot kan deze keuze ten allen tijde kenbaar maken op eigen initiatief en uiterlijk binnen een termijn van honderdvijftig (150) kalenderdagen te rekenen vanaf de dag waarop hij daartoe door de rechtsopvolgers van de eerstoverleden echtgenoot wordt aangemaand. Bij gebrek aan keuze overeenkomstig het in deze alinae bepaalde, zal de toebedeling van de goederen in onverdeeldheid volledig en voor het geheel uitwerking verkrijgen.

Het voordeel dat uit de toepassing van dit beding van toebedeling voor de langstlevende echtgenoot onstaat, leidt voor de langstlevende echtgenoot tot de verplichting om de op het tijdstip van overlijden nog openstaande schulden van de eerstoverleden echtgenoot te dragen en die verband houden met de goederen waarvoor de toebedeling wordt gevraagd.

4. Deze toebedeling van de goederen van de onverdeeldheid geschiedt bij wege van huwelijksovereenkomst en meer bepaald ten titel van huwelijksvoordeel, dit is onder bezwarende titel, zodat overeenkomstig artikel 2.3.64 §1 lid 4 BW en binnen de perken als bepaald door de artikelen 2 3 57 en 2.3.58 BW de regels van schenkingen hierop niet van toepassing zijn.

Deze toebedeling van goederen van de onverdeeldheid is een goederenrechtelijke regeling zodat er, in het raam van deze toebedeling, sprake is van onmiddellijke goederenrechtelijke aanspraken van de langstlevende echtgenoot op de goederen die de partijen in onverdeeldheid toebehoren.

5. De keuze om de optie tot toebedeling uit te oefenen is een strikt persoonlijk recht, de keuze kan dan ook uitsluitend door de langstlevende echtgenoot worden uitgeoefend en niet door zijn (wettelijke, gerechtelijke of conventionele) vertegenwoordiger, rechtsopvolgers, schuldeisers, enzovoort

In afwijking van het in de vorige zin bepaalde, kan

  • ingeval de langstlevende echtgenoot onder een beschermingsstatuut is geplaatst het hiervoor vermelde strikt persoonlijke optierecht niettemin door zijn/haar wettelijke, gerechtelijke of conventionele vertegenwoordiger worden uitgeoefend,
  • ingeval de langstlevende echtgenoot wilsongeschikt is en niet onder beschermingsstatuut is geplaatst,

het hiervoor vermelde strikt persoonlijke optierecht worden uitgeoefend door een door de langstlevende echtgenoot aangestelde volmachthouder.

[4] Artikel 18. Toekenning van de niet-onverdeelde (eigen) goederen in geval van ontbinding van het stelsel door overlijden

1. Eveneens in het geval van ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel door overlijden van één van de echtgenoten, doch enkel en uitsluitend in dat geval, gelden de hierna volgende regels van toekenning van de eigen goederen die de echtgenoten op het ogenblik van de ontbinding toebehoren (i.e. goederen die niet tot de onverdeeldheid behoren).

Deze regels van toekenning zijn echter niet van toepassing (niet-cumulatief):

  • indien op het ogenblik van het overlijden van één van de echtgenoten tussen hen een vordering of verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed is ingesteld,
  • indien op het ogenblik van het overlijden van één van de echtgenoten tussen hen een feitelijke scheiding bestaat om redenen die wijzen op een ontwrichting van het huwelijk (en dus onder meer, niet wanneer de feitelijke scheiding te wijten is aan overmacht, gezondheidstoestand, verzorgingsbehoeften, beroepsnoodwendigheden of andere redenen die niet wijzen op een ontwrichting van het huwelijk);
  • indien de langstlevende echtgenoot erfrechterlijk onwaardig is in het vermogen van de eerstoverleden echtgenoot in de zin van artikel 4.6 BW en artikel 2 3 59 BW,
  • indien de langstlevende echtgenoot binnen de negentig (90) kalenderdagen te rekenen vanaf het overlijden van de eerstverleden echtgenoot zou overlijden.

2. De eigen goederen die de eerstoverleden echtgenoot toebehoren, komen onmiddellijk en in volle eigendom toe aan de langstlevende echtgenoot (goederenrechtelijke verkrijging).

3. De hierboven vermelde toekenning van de eigen goederen is evenwel optioneel en zal dus enkel uitwerking krijgen indien en in de mate dat de langstlevende echtgenoot daarvoor kiest.

De langstlevende echtgenoot dient zijn keuze om deze optie tot toekenning en de omvang ervan, geheel of gedeeltelijk uit te oefenen, kenbaar te maken door middel van een schriftelijke verklaring, in notariële of in onderhandse vorm opgemaakt, te verlijden voor, respectievelijk in bewaring af te geven bij een notaris. De langstlevende echtgenoot kan deze keuze ten allen tijde kenbaar maken op eigen initiatief en uiterlijk binnen een termijn van honderdvijftig (150) kalenderdagen te rekenen vanaf de dag waarop hij daartoe door de rechtsopvolgers van de eerstoverleden echtgenoot wordt aangemaand. Bij gebrek aan keuze overeenkomstig het in deze alinae bepaalde, zal de toekenning van de eigen goederen volledig en voor het geheel uitwerking verkrijgen.

Het voordeel dat uit de toepassing van dit beding van toekenning van de eigen goederen voor de langstlevende echtgenoot onstaat, leidt voor de langstlevende echtgenoot tot de verplichting om de op het tijdstip van overlijden nog openstaande schulden van de eerstoverleden echtgenoot te dragen en die verband houden met de goederen waarvoor de toekenning wordt gevraagd.

4. Deze toekenning van de eigen goederen geschiedt bij wege van huwelijksovereenkomst en meer bepaald ten titel van huwelijksvoordeel, dit is onder bezwarende titel, zodat overeenkomstig artikel 2.3.64 §1 lid 4 BW en binnen de parken als bepaald door de artikelen 2 3 57 en 2.3 58 BW de regels van schenkingen hierop niet van toepassing zijn

Deze toekenning van de eigen goederen van de eerstoverleden echtgenoot is een zakenrechtelijke regeling zodat er, in het raam van deze toekenning, sprake is van onmiddellijke zakenrechtelijke aanspraken van de langstlevende echtgenoot op de eigen goederen van de eerstoverleden echtgenoot, eenmaal de optie is gelicht.

5. Tussen de echtgenoten zal, als gevolg van de toekenning krachtens dit beding, voor geen enkel van de toegekende goederen, nog enige verrekening verschuldigd zijn, als gevolg van enige bijdrage die door de ene of door de andere echtgenoot, financieel of anderszins, zou zijn geleverd voor de verkrijging van deze goederen, of voor kosten of werken met betrekking tot deze goederen. De langstlevende zal voor een dergelijke bijdrage niets aan de nalatenschap van de overleden echtgenoot verschuldigd zijn, en zal evenmin voor een dergelijke bijdrage iets van de nalatenschap kunnen vorderen.

6. De keuze om de optie tot toekenning uit te oefenen is een strikt persoonlijk recht. De keuze kan dan ook uitsluitend door de langstlevende echtgenoot worden uitgeoefend en niet door zijn (wettelijke, gerechtelijke of conventionele) vertegenwoordiger, rechtsopvolgers, schuldeisers, enzovoort.

In afwijking van het in de vorige zin bepaalde, kan

- ingeval de langstlevende echtgenoot onder een beschermingsstatuut is geplaatst, het hiervoor vermelde strikt persoonlijke optierecht niettemin door zijn/haar wettelijke, gerechtelijke of conventionele vertegenwoordiger worden uitgeoefend,

- ingeval de langstlevende echtgenoot wilsongeschikt is en niet onder een beschermingsstatuut is geplaatst, het hiervoor vermelde strikt persoonlijke optierecht worden uitgeoefend door een door de langstlevende echtgenoot aangestelde volmachthouder.

[5] Voetnoot van de aanvrager: Er is wel een toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen waar elke echtgenoot bij huwelijksovereenkomst dd. xx.xx.2021 een onroerend goed in heeft ingebracht. Dit TIGV blijft bestaan en er geldt een keuzebeding voor, zoals bepaald in de huwelijksovereenkomst dd. xx.xx.2021. De voorgenomen bedingen hebben geen betrekking op de goederen die tot het TIGV behoren.

[6] Aanvragers hebben het voorgenomen beding aangebracht:

De echtgenoten verklaren dat bij huwelijksovereenkomst van xx.xx.2021 verleden voor notaris […] te […] de volgende onroerende goederen door hen zijn ingebracht in een toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen (TIGV):

- door mevrouw Y, een woonhuis te […];

- door de heer X, een woonhuis te […].

De echtgenoten komen overeen dat elke echtgenoot zijn/haar onroerend goed heeft ingebracht onder de ontbindende voorwaarde van echtscheiding en onder de ontbindende voorwaarde van het vooroverlijden van de andere echtgenoot. Deze ontbindende voorwaarden hebben van rechtswege uitwerking. Bijgevolg zal bij echtscheiding elke echtgenoot de exclusieve eigenaar zijn van het door hem/haar ingebrachte goed en zullen deze goederen niet tot de ontbonden TIGV behoren. Bij vooroverlijden van mevrouw Vanderlinden zal het door de heer X ingebrachte goed niet tot de ontbonden TIGV behoren, maar wel hem exclusief toebehoren. Bij vooroverlijden van de heer X zal het door mevrouw Vanderlinden ingebrachte goed niet tot de ontbonden TIGV behoren, maar wel haar exclusief toebehoren.