VB 25010 - Wijziging huwelijksovereenkomst - toevoeging optioneel verblijvings- en toekenningsbeding
- Nummer
25010
- Datum beslissing
31 maart 2025
- Publicatiedatum
10 juni 2025
Heffing
- Erfbelasting
- Schenkbelasting
Wettelijke basis
- art. 2.7.1.0.2. VCF
- art. 2.7.1.0.3. VCF
- art. 2.7.1.0.4. VCF
- art. 2.7.1.0.5. VCF
- art. 2.8.1.0.1. VCF
- art. 2.8.7.0.2. VCF
- art. 3.17.0.0.2. VCF
I. Voorwerp van de aanvraag
1. De aanvragers zijn aanvankelijk gehuwd onder het stelsel van uitsluiting van elke gemeenschap van goederen onder het stelsel van zuivere scheiding van goederen, blijkens huwelijksovereenkomst verleden op xx.xx.1987 voor meester […], notaris met standplaats te […], ongewijzigd tot op heden.[1]
2. Deze aanvraag heeft betrekking op de fiscale behandeling van het facultatief verblijvingsbeding voor bepaalde onverdeelde goederen en van het facultatief toekenningsbeding van bepaalde niet onverdeelde roerende goederen dat is opgenomen in het ontwerp van wijzigingsakte van hun huwelijksovereenkomst [2]
3. De aanvragers wensen zekerheid over de fiscale behandeling van dit facultatief verblijvingsbeding voor bepaalde onverdeelde goederen en van dit facultatief toekenningsbeding voor bepaalde niet-onverdeelde roerende goederen van de echtgenoten, bij overlijden.
Ze wensen bevestiging te krijgen dat het facultatief verblijvingsbeding en het facultatief toekenningsbeding niet onderworpen zijn aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, eerste lid, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF, 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF, en dat ze ook geen van deze bepalingen frustreren, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is.
4. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF verzoeken aanvragers het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing.
5. De aanvraag die wordt voorgelegd, zal worden verwezenlijkt via een wijziging van de huwelijksovereenkomst, waarbij het stelsel van scheiding van goederen behouden blijft en waarbij aan dit stelsel een verblijvingsbeding met betrekking tot bepaalde onverdeelde goederen en een toekenningsbeding met betrekking tot bepaalde niet-onverdeelde goederen van de echtgenoten indien zij het langst leven, zal worden toegevoegd.
6. De aanvragers wensen bevestiging te krijgen dat de voorgenomen verrichtingen niet onderworpen zijn aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, eerste lid, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF, 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF en dat ze ook geen van deze bepalingen frustreren, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is.
Ze wensen in het algemeen bevestigd te zien dat de uitwerking van het verblijvingsbeding met betrekking tot bepaalde onverdeelde goederen en het toekenningsbeding met betrekking tot bepaalde niet-onverdeelde goederen bij het overlijden van de eerste van hen niet zal leiden tot de heffing van enige erfbelasting.
De aanvragers vragen dat de geldigheid van de voorafgaande beslissing zich in de tijd zou uitstrekken tot aan het overlijden van één van de echtgenoten.
II. Omschrijving van de verrichting(en)
II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen
7. De aanvraag wordt ingediend door meester […], advocaat te […], namens:
De heer X, geboren te […] op xx.xx.1961, RR […], houder van de Belgische identiteitskaart met nummer […], van Belgische nationaliteit, en zijn echtgenote mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1963, RR […], van Belgische nationaliteit, samen wonende te […].
Ze hebben samen vier meerderjarige kinderen tijdens het huwelijk geboren, te weten […]
Er zijn geen niet-gemeenschappelijke kinderen.
II.B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)
Voorwerp van deze verrichting
8. De echtgenoten bezitten op vandaag een aantal roerende en onroerende goederen die in onverdeeldheid zijn en die niet in onverdeeldheid zijn, zoals deze goederen zijn aangeduid in de artikelen 21 respectievelijk 22 van het ontwerp van huwelijkscontract.
Toe te voegen verblijvingsbeding (optioneel)
9. De echtgenoten willen bepaalde onverdeelde goederen onderwerpen aan een verblijvingsbeding, zoals opgenomen in artikel 19 van het ontwerp van wijzigingsakte van hun huwelijksovereenkomst.
Ze willen deze onverdeelde goederen in volle eigendom aan de langstlevende van hen toebedelen. Hierdoor zullen deze onverdeelde goederen bij overlijden van een echtgenoot – tenzij indien en in de mate waarin de langstlevende echtgenoot zich overeenkomstig de modaliteiten van het huwelijkscontract niet op dit verblijvingsbeding beroept – in volle en exclusieve eigendom aan de langstlevende echtgenoot toebehoren, overeenkomstig de bepalingen opgenomen in artikel 19 van het ontwerp van huwelijkscontract en ten titel van huwelijksvoordeel. Bij gebrek aan (negatieve) keuze door de langstlevende echtgenoot, zal de verblijving van de voornoemde onverdeelde goederen aan de eerst overleden echtgenoot, volledig en voor het geheel uitwerking verkrijgen.
Toe te voegen toekenningsbeding (optioneel)
10. De echtgenoten willen bepaalde niet-onverdeelde goederen onderwerpen aan een toekenningsbeding, zoals opgenomen in artikel 22 van het ontwerp van wijzigingsakte van hun huwelijksovereenkomst.
Ze willen deze niet-onverdeelde goederen in volle eigendom aan de langstlevende van hen toekennen. Hierdoor zullen deze niet-onverdeelde goederen bij overlijden van een echtgenoot – tenzij indien en in de mate waarin de langstlevende echtgenoot zich overeenkomstig de modaliteiten van het huwelijkscontract niet op dit toekenningsbeding beroept – in volle en exclusieve eigendom aan de langstlevende echtgenoot toebehoren, overeenkomstig de bepalingen opgenomen in artikel 22 van het ontwerp van huwelijkscontract en ten titel van huwelijksvoordeel. Bij gebrek aan (negatieve) keuze door de langstlevende echtgenoot, zal de toekenning van de voornoemde niet onverdeelde goederen van de eerst overleden echtgenoot, volledig en voor het geheel uitwerking verkrijgen.
11. De echtgenoten wensen, met deze twee bedingen, elkaar dus verzorgd achter te laten en zij wensen in een niet-eenzijdig herroepbare en maximaal “reserveproof” solidaire regeling te voorzien voor het geval hun huwelijk wordt ontbonden door hun overlijden. De heer X wenst bovendien de continuïteit van de voornoemde vennootschap te garanderen als het huwelijk wordt ontbonden door zijn overlijden. De heer X acht dergelijke solidaire regeling bovendien noodzakelijk ter compensatie van de door de echtgenote geleverde inspanningen voor de uitbouw en de groei van de voornoemde vennootschap, naast het huishouden, en de zorg en de opvoeding van de gemeenschappelijke kinderen. Deze bedingen zijn dan ook niet ingegeven door de intentie van vrijgevigheid.
Algemene update van het huwelijkscontract
12. Tot slot wensen de echtgenoten van deze wijziging gebruik te maken om een gecoördineerde versie van hun huwelijkscontract op te maken en een algemene update door te voeren naar aanleiding van het nieuwe huwelijksvermogensrecht.[3]
III. Motivering van de aanvraag
1) Verrichtingen worden niet belast onder de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, eerste lid, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF en 2.7.1.0.5 VCF, art. 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF
13. De aanvragers verzoeken met betrekking tot de artikelen 19 en 22 van het ontwerp van huwelijksovereenkomst te bevestigen dat het voordeel dat de langstlevende zal verkrijgen door de toepassing van het verblijvingsbeding en van het toekenningsbeding als gevolg van deze verrichtingen, niet zal worden onderworpen aan de hierna vermelde decretale bepalingen, om de redenen die de aanvragers vermelden, dan wel om de redenen die de Vlaamse Belastingdienst hieromtrent zal uiteenzetten.
Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF
14. Artikel 2.7.1.0.2 VCF belast met erfbelasting goederen die worden verkregen uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling. Het voordeel dat de langstlevende ingevolge de in deze aanvraag beschreven verrichtingen zal verkrijgen, wordt echter niet uit de nalatenschap verkregen (dus niet via wettelijke devolutie, noch door uiterste wilsbeschikking, noch door een contractuele erfstelling). Het voordeel wordt louter huwelijksvermogensrechtelijk verkregen, als een huwelijksvoordeel, en dus als niet-schenking, zoals door de Wet Huwelijksvermogensrecht van 22 juli 2018 omschreven.
Een huwelijksvoordeel wordt civielrechtelijk gedefinieerd als een voordeel dat voor een van de echtgenoten ontstaat uit de wijze van samenstelling, werking, vereffening of verdeling (en verrekening) van het huwelijksvermogensstelsel (H. CASMAN, Huwelijksvoordelen, Antwerpen, Kluwer, 1976; deze definitie werd reeds in 2012 expliciet door de wetgever overgenomen in art. 1429bis BW).
15. Een huwelijksvoordeel wordt dus huwelijksvermogensrechtelijk verkregen, uit hoofde van het huwelijksvermogensstelsel, waarvan de vereffening-verdeling voorgaat op de vaststelling van de omvang van de nalatenschap (Cass. 24 maart 2017). Het kan om die reden nooit een erfrechtelijke verkrijging zijn.
Een huwelijksvoordeel is civielrechtelijk nooit een schenking en bij uitbreiding geen contractuele erfstelling. Het wordt gekwalificeerd als een niet-schenking (Cass. 10 december 2010). Deze kwalificatie is objectief, d.w.z. dat ze bestaat ongeacht de intentie van partijen. Een intentie om te begiftigen (animus donandi) kan die kwalificatie niet wijzigen, sterker nog, het bewijs dat er sprake zou zijn van een intentie om te begiftigen mag zelfs niet geleverd worden (GwH 23 november 2005, nr. 170/2005).
16. Deze kwalificatie werkt volkomen indien het huwelijksvoordeel wordt toegekend louter op de aanwinsten, en in een situatie waar en in de mate waarin er geen niet-gemeenschappelijke kinderen zijn die samen met een stiefouder tot de nalatenschap van de eerst overleden echtgenoot zouden komen (art. 2.3.57 BW).
Het meerdere is evenwel geen schenking maar kan, op verzoek van de reservataire erfgenamen, aan de regels van de schenkingen onderworpen worden.
17. Deze kwalificatie werkt ook in een stelsel van scheiding van goederen, zoals dit voor de aanvragers het geval is.
Echtgenoten die gehuwd zijn onder dit stelsel mogen aan dit stelsel clausules toevoegen, met name clausules ter nadere regeling van enige onverdeeldheid en niet-onverdeelde goederen die tussen hen zou(den) bestaan. De artikelen 2.3.59, 2.3.55, §1, lid 2, 2.3.57 en 2.3.58 BW zijn in een stelsel van scheiding van goederen van overeenkomstige toepassing (art. 2.3.64, § 1, vierde lid BW zoals ingevoerd door de Wet Huwelijksvermogensrecht van 22 juli 2018).
18. Dit betekent dat indien uit de samenstelling, werking, vereffening, verdeling (of verrekening of toebedeling en toekenning) van het stelsel van scheiding van goederen zoals in de huwelijksovereenkomst uitgewerkt, voor één van de echtgenoten een voordeel kan ontstaan, dit voordeel een huwelijksvoordeel zal zijn.
Is dit huwelijksvoordeel beperkt tot aanwinsten, dan mogen deze aanwinsten integraal aan de langstlevende worden toegekend, als volkomen huwelijksvoordeel, vermits de grenzen zoals in artikel 2.3.57 BW en artikel 2.3.58 BW gesteld niet overschreden zijn (en voor zover er inderdaad geen niet-gemeenschappelijke kinderen tot de nalatenschap van de eerst overleden echtgenoot zullen komen).
Het meerdere is evenwel geen schenking maar kan, op verzoek van de reservataire erfgenamen, aan de regels van de schenkingen onderworpen worden.
19. De kwalificatie van een volkomen huwelijksvoordeel als niet-schenking heeft belangrijke civiele gevolgen. Deze voordelen kunnen immers niet ingekort worden. Ze worden zelfs niet opgenomen in de rekenboedel (art. 4.153 BW), bepalen niet mee de omvang van het beschikbaar deel van de nalatenschap en worden noch op dat beschikbaar deel noch op de reserve aangerekend.
Voor een niet-volkomen huwelijksvoordeel zijn de regels van de schenkingen slechts beperkt van toepassing.
20. Deze civielrechtelijke kwalificatie werkt ook in het fiscaal recht door. Dat bevestigde het Hof van Cassatie reeds bij arrest van 9 juli 1931. Het fiscaal recht moet de kwalificatie als niet-schenking dus aanvaarden, tenzij een specifieke en expliciete fiscale bepaling daarvan zou afwijken.
Ook de onvolkomen huwelijksvoordelen zijn geen schenkingen, maar kunnen, op verzoek van de reservataire erfgenamen aan bepaalde regels inzake schenkingen onderworpen worden.
Het in de voorgaande nummers vermelde geldt zowel voor een verblijvingsbeding van onverdeelde goederen als voor een toekenningsbeding van niet onverdeelde goederen.
21. De overgang/toebedeling van onverdeelde goederen en /toekenning van niet-onverdeelde goederen op grond van het verblijvingsbeding respectievelijk het toekenningsbeding opgenomen in het ontwerp van huwelijksovereenkomst kunnen dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.2 VCF.
Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.3, eerste lid, 3° VCF
22. Omwille van de kwalificatie als ((on)volkomen) huwelijksvoordeel kan op het voordeel dat de langstlevende van de echtgenoten zou verkrijgen, evenmin artikel 2.7.1.0.3, eerste lid, 3° VCF worden toegepast. Dat artikel belast met erfbelasting schenkingen van roerende goederen die de erflater zou hebben gedaan onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.
23. Het toekenningsbeding zal weliswaar enkel uitwerking hebben bij overlijden van één van de echtgenoten, maar van een schenking is er geen sprake, hetgeen ook bevestigd is door het Hof van Cassatie (Cass. 5 januari 2017). Er is louter sprake van een huwelijksvoordeel, dat als niet-schenking kwalificeert (zie ook hierboven).
24. De overgang/verblijving van onverdeelde goederen en /toekenning van de niet-onverdeelde goederen op grond van het verblijvingsbeding respectievelijk toekenningsbeding (opgenomen in het ontwerp van huwelijksovereenkomst) kunnen dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.3, eerste lid, 3° VCF.
Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF
25. Artikel 2.7.1.0.4 VCF belast ieder huwelijksvoordeel waarbij de langstlevende echtgenoot meer dan de helft van de gemeenschap verkrijgt. De toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF is beperkt tot situaties waarin sprake is van een stelsel met een gemeenschap.
26. Tussen de aanvragers bestaat evenwel geen gemeenschap. Ze zijn gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen. Daaraan zijn een verblijvingsbeding en een toekenningsbeding toegevoegd voor het geval van overlijden, die louter betrekking hebben op bepaalde onverdeelde goederen respectievelijk op bepaalde niet-onverdeelde goederen, niet op gemeenschapsgoederen.
27. De voorwaarden voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF zijn dus niet vervuld. Ook eerder al bevestigde de rechtsleer en de rechtspraak dat dit artikel niet toepasselijk is op clausules waarbij geen gemeenschappelijk vermogen is betrokken (zie bijv. Antwerpen 5 oktober 2004). Ook uw Dienst bevestigde dit reeds in onder andere Voorafgaande Beslissing nummer 19053.[4]
Artikel 2.7.1.0.4 VCF kan dan ook niet worden toegepast op de overgang op grond van het overwogen verblijvings- en toekenningsbeding (door de artikelen 19 en 22 in het huwelijkscontract in te lassen).
Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF
28. Voor de heffing van erfbelasting op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF moeten drie cumulatieve voorwaarden zijn vervuld:
1) een kosteloze beschikking;
2) gedurende de drie jaar voorafgaand aan het overlijden;
3) waardoor een bevoordeling ontstaat die niet onderworpen is geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen.
29. Het verblijvingsbeding en het toekenningsbeding opgenomen in het ontwerp van huwelijksovereenkomst verstrekken evenwel geen kosteloze beschikking, zoals hierboven uitgebreid toegelicht. Een huwelijksvoordeel kan niet gelijk gesteld worden met een kosteloze beschikking of schenking. Dat bevestigde ook het Hof van Cassatie (Cass. 5 januari 2017), zoals eerder aangehaald.
30. Het verblijvingsbeding en het toekenningsbeding worden weliswaar nu opgenomen, maar of het een huwelijksvoordeel oplevert kan slechts beoordeeld worden bij de ontbinding van het huwelijksstelsel, dus bij overlijden van de eerste van de echtgenoten. Als het voordeel pas bij overlijden ontstaat en moest het beschouwd worden als kosteloze beschikking of schenking, quod non, kan er geen sprake zijn van een beschikking die tot stand komt in enige periode voor het overlijden. Er kan dus geen sprake zijn van een schenking in een periode die het overlijden voorafgaat.
31. Artikel 2.7.1.0.5 VCF is dus niet van toepassing op de overgang/verblijving/toekenning op grond van het verblijvings- en toekenningsbeding (door de artikelen 19 en 22 in het huwelijkscontract in te lassen).
Geen toepassing van de artikelen 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF
32. Aangezien de verkrijging door de langstlevende echtgenoot een huwelijksvoordeel oplevert, en een huwelijksvoordeel civielrechtelijk nooit een schenking is, kunnen de artikelen 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF niet van toepassing zijn.
Geen beding van aanwas in de zin van het SP 17044
33. De uitwerking van het verblijvings- en toekenningsbeding verleent een huwelijksvoordeel, dat beheerst wordt door de specifieke regels van het huwelijksvermogensrecht en de kwalificatie die ze aan huwelijksvoordelen toekennen. Deze kwalificatie is dus voorbehouden aan personen die door het huwelijk verbonden zijn en aan voordelen die ze mekaar in hun huwelijksovereenkomst en binnen het door hen uitgewerkt huwelijksstelsel toekennen.
34. Er is met betrekking tot het verblijvings- en toekenningsbeding opgenomen in het ontwerp van huwelijksovereenkomst dus geen sprake van een beding van aanwas. Een beding van aanwas is een kanscontract dat ook tussen niet gehuwden kan worden gesloten. Wordt het door gehuwden gesloten, dan staat het los van hun huwelijksstelsel en wordt het niet in een huwelijksovereenkomst opgenomen.
Naar het oordeel van de Vlaamse Belastingdienst, zoals verwoord in SP 17044, is de uitwerking van een kanscontract niet onderworpen aan de heffing van schenk- en erfbelasting (maar wel aan de heffing van het verkooprecht als het op onroerende goederen betrekking heeft) onder de voorwaarden die in dat SP 17044 zijn vermeld.
- In de eerste plaats moet het gaan om een beding van aanwas dat slaat op goederen die ten bijzondere titel zijn aangewezen (in de zin die hieraan wordt gegeven in art. 1100/1 § 4 oud BW zoals ingevoerd bij wet van 22 juli 2018).
- In de tweede plaats moet het gaan om een beding van aanwas dat onder bezwarende titel is verleend, dus om een beding van aanwas dat als kanscontract kan kwalificeren. Hiervoor is, aldus het SP 17044, vereist dat de kansen van beide partijen (indien het contract slechts tussen twee partijen is gesloten) evenwichtig zijn. Daarvan kan slechts sprake zijn wanneer de inleg van beide partijen gelijkwaardig is, en wanneer de levenskansen van beide partijen gelijkaardig zijn.
Aanvragers wijzen erop dat de inleg in hun geval niet gelijk is wat de niet-onverdeelde goederen betreft. Daarnaast zijn hun levensverwachtingen quasi gelijk, aangezien ze nauwelijks in leeftijd verschillen. Toch wensen aanvragers geen wederkerige kansovereenkomst te sluiten. Aanvragers wensen te voorzien in een verblijvings- en toekenningsbeding. Dit biedt immers het voordeel dat het op een onweerlegbare wijze als een huwelijksvoordeel wordt gekwalificeerd en dus hoe dan ook buiten de erfrechtelijke aanspraken van de kinderen blijft (binnen de plafonds van artt. 2.3.57 en 2.3.58 BW).
Het door de aanvragers opgenomen verblijvings- en toekenningsbeding kwalificeren niet als beding van aanwas, maar als huwelijksvoordeel. Ze zijn dus onderworpen aan zelfstandige eisen om niet aan schenk- en erfbelasting onderworpen te zijn.
2) Geen fiscaal misbruik
35. De algemene antimisbruikbepaling kan slechts worden toegepast indien de gewone interpretatiemethode, de technische bepalingen van het wetboek, de simulatieleer en de specifieke fiscale misbruikbepalingen (de zogenaamde fictiebepalingen) geen toepassing vinden.
Ook het Grondwettelijk Hof stelt dat de algemene antimisbruikbepaling niet kan worden ingeroepen indien bepaalde verrichtingen al vallen onder een specifieke antimisbruikbepaling. Enkel wanneer bepaalde verrichtingen as such niet onder het toepassingsgebied van een specifieke fiscale misbruikbepaling vallen, maar wel de doelstellingen van een specifieke antimisbruikmaatregel frustreren, kan de algemene antimisbruikbepaling wel worden aangewend.
Het door de aanvragers voorgenomen facultatief verblijvings- en toekenningsbeding frustreren echter geen enkele toepasselijke specifieke antimisbruikbepaling. Evenmin kan daartegen de algemene antimisbruikbepaling worden aangewend, omdat er niet kan gehandeld zijn in strijd met de doelstellingen van deze bepalingen. Die doelstellingen staan immers gelijk met de toepassingsvoorwaarden van deze bepalingen (Cass. 6 januari 2023, F.20.0128.N/1). De aanvragers verzoeken om dit te bevestigen, op grond van de hierna uiteengezette motieven.
Geen frustratie van specifieke antimisbruikbepalingen
36. De voorgenomen verrichtingen frustreren de doelstellingen van art. 2.7.1.0.3, eerste lid, 3° VCF niet, omdat de aanvragers niet overgaan tot enige schenking of kosteloze beschikking waarvan de uitwerking artificieel tot aan het overlijden wordt uitgesteld. Ze passen hun huwelijkscontract aan om tot een regeling te komen bij overlijden die op civielrechtelijk vlak het gewenste resultaat oplevert gelet op de concrete omstandigheden.
In casu is op geen enkele manier sprake van een schenking. De aanvragers hebben reeds uitvoerig aangetoond en beargumenteerd dat in de artikelen 19 en 20 van het huwelijkscontract sprake is van een verblijving van onverdeelde goederen respectievelijk toekenning van niet-onverdeelde goederen, die dienen gekwalificeerd te worden als een huwelijksvoordeel. Het betreft een beding onder bezwarende titel dat ertoe strekt de langstlevende echtgenoot te compenseren (en hem/haar dus niet kosteloos te verschaffen). De aanvragers willen deze bedingen in hun huwelijkscontract opnemen om tot een regeling te komen bij overlijden die tot een billijke en beschermende regeling moet leiden ten voordele van de langstlevende echtgenoot.
37. De aanvragers handelen niet in strijd met de doelstellingen van art. 2.7.1.0.4 VCF. De doelstellingen van een specifieke antimisbruikbepaling moeten worden afgeleid uit de toepassingsvoorwaarden ervan. Dit werd, wat art. 2.7.1.0.4 VCF betreft, bevestigd door het Hof van Cassatie. Het Hof van Cassatie oordeelde immers in een arrest van 6 januari 2023 (F.20.0128.N/1) dat “juist de omstandigheid dat artikel 2.7.1.0.4 VCF niet van toepassing is op verdelingen bij leven, erop wijst dat het niet in de doelstelling van artikel 2.7.1.0.4 VCF lag om verdelingen bij leven als een legaat te beschouwen”. Dezelfde redenering gaat hier op. Vermits art. 2.7.1.0.4 VCF enkel de ongelijke verdeling van gemeenschappelijke goederen viseert en dus niet toebedelingen van onverdeelde goederen en toekenningen van niet-onverdeelde goederen, kan deze verblijving/toekenning nooit in strijd zijn met de doelstellingen van art. 2.7.1.0.4 VCF. Er kan dus geen fiscaal misbruik zijn.
Het zich onttrekken aan de toepassing van art. 2.7.1.0.4 VCF is geen voldoende voorwaarde voor de toepassing van art. 3.17.0.0.2 VCF. Zoals deze laatste bepaling het zelf aangeeft, moet dit immers bovendien gebeuren in strijd met de doelstellingen van de ontweken bepaling, wat hier niet het geval is.
De aanvragers zijn steeds gehuwd geweest onder het stelsel van scheiding van goederen, en dit voornamelijk omdat de regels inzake de verhaalsrechten van schuldeisers van toepassing op dit stelsel hen het meest geschikt voorkomen.
Ze zijn nu tot de vaststelling gekomen dat het, als gevolg van de hervorming van het huwelijksvermogensrecht door de wet van 22 juli 2018, mogelijk is om huwelijksvoordelen aan mekaar toe te kennen, in het bijzonder voor het geval van overlijden, met civielrechtelijke voordelen die testamentaire beschikkingen of een contractuele erfstelling niet bieden.
Met betrekking tot onverdeelde en niet-onverdeelde goederen laat de civiele wet nu immers toe dat daaraan een verblijvingsbeding respectievelijk toekenningsbeding wordt gekoppeld, waardoor deze goederen bij overlijden van een van de echtgenoten van rechtswege, onmiddellijk, in volle en exclusieve eigendom aan de langstlevende toebehoren, tenzij de langstlevende niet zou kiezen, overeenkomstig de modaliteiten zoals voorzien in het huwelijkscontract, om zich (volledig) op dit verblijvingsbeding respectievelijk toekenningsbeding te beroepen. Dit is voor de langstlevende een veel comfortabelere situatie dan deze die door een erfrechtelijke (testamentaire of contractuele) regeling wordt geschapen, aangezien dergelijke testamentaire regeling te allen tijde en eenzijdig herroepbaar is en deel uitmaken van de rekenboedel en dus de reserve van de kinderen kunnen aantasten.
Het voorgestelde verblijvingsbeding/toekenningsbeding biedt de langstlevende echtgenoot op de enige mogelijke manier de maximale zekerheid dat bepaalde onverdeelde goederen en bepaalde niet-onverdeelde goederen van de eerst overleden echtgenoot aan hem/haar zal toekomen. In tegenstelling tot een testamentaire gelijkaardige regeling, kan een echtgenoot niet eenzijdig terugkomen op het voorgenomen verblijvingsbeding en toekenningsbeding en kan de reserve van de kinderen niet aangetast worden.
Voor het geval de betrokken goederen uit niet-aanwinsten zouden bestaan, biedt een huwelijksvoordeel een groter voordeel dan bij een gift. In het eerste geval is slechts de helft van de waarde van het goed als een schenking te beschouwen, in het tweede geval de totaliteit.
De voorgenomen verrichtingen frustreren artikel 2.7.1.0.4 VCF dan ook niet.
38. De verrichting frustreert evenmin art. 2.7.1.0.5 VCF.
39. Er is ook geen frustreren van de art. 2.8.1.0.1 en 2.8.4.1.1 VCF vermits niet gehandeld wordt in strijd met de doelstellingen van deze bepalingen. Deze bepalingen viseren immers alleen “schenkingen” daar waar het hier om “huwelijksvoordelen” gaat.
Geen frustratie van de algemene antimisbruikbepaling
40. De voorgenomen verrichtingen maken geen fiscaal misbruik uit in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF aangezien deze niet tot doel hebben zich buiten het toepassingsgebied van artikel 2.7.1.0.2 VCF te plaatsen. Het feit dat de verrichtingen tot enig doel zouden hebben zich buiten het toepassingsgebied van artikel 2.7.1.0.2 VCF te plaatsen, is overigens geen criterium voor het bestaan van fiscaal misbruik. Het enige echte criterium is dat de belastingplichtige een bepaling van de VCF (in casu artikel 2.7.1.0.2 VCF) moet ontweken hebben, in strijd met de doelstellingen van deze bepaling.
De doelstellingen van een bepaling moeten eerst en vooral afgeleid worden uit de tekst van de ontweken decretale bepaling “en, in voorkomend geval, uit de parlementaire voorbereiding van de van toepassing zijnde wetsbepaling” (Cass. 6 januari 2023, F.20.0128.N/1). De tekst van artikel 2.7.1.0.2 VCF is zeer duidelijk. De wetgever viseerde enkel de verkrijgingen uit de nalatenschap in de hoedanigheid van erfgenaam, legataris of contractueel erfgestelde, en niets anders.
Ook uit de parlementaire voorbereiding van artikel 1 van de wet van 27 december 1817, geïnterpreteerd door de interpretatieve wet van 19 maart 1841 en aangevuld door o.m. de wet van 17 december 1851 blijkt geenszins dat het steeds de bedoeling van de wetgever zou geweest zijn om overlevingsrechten tussen echtgenoten aan erfbelasting te onderwerpen, onder welke vorm deze overlevingsrechten ook zouden geformuleerd worden, zij het voor echtgenoten met een gemeenschap van goederen slechts voor de helft van deze gemeenschap (artikel 7 van de wet van 17 december 1851). Het is onjuist te stellen dat artikel 7 van de wet van 17 december 1851 in het verlengde zou liggen van de algemene regel (de voorloper van de artikelen 2.7.1.0.1-2 VCF). Het is precies omdat de ongelijke verdeling van het gemeenschappelijk vermogen niet geviseerd werd door de algemene regel, dat de wetgever in 1851 een fictiebepaling heeft moeten invoeren die deze ongelijke verdeling fiscaal als een legaat “kwalificeerde”, terwijl er civielrechtelijk van een legaat geen sprake is.
Uit de parlementaire voorbereiding van de wet van 17 december 1851 kan daarenboven ook niet worden afgeleid dat het de bedoeling was van de wetgever om overlevingsrechten tussen gehuwden te onderwerpen aan de erfbelasting, zij het slechts voor de helft voor echtgenoten gehuwd onder een stelsel van gemeenschap. De wetgever had inderdaad de bedoeling om deze te belasten, maar die bedoeling werd niet gerealiseerd door een uitbreiding van de algemene regel (thans de artikelen 2.7.1.0.1-2 VCF), maar door het invoegen van een nieuwe fictiebepaling, precies omdat de algemene regel niet van toepassing kon zijn, gelet op het feit dat het overlevingsrecht een huwelijksvermogensrechtelijke verkrijging is.
Noch uit artikel 1 van de algemene erfwet van 27 december 1817 (“al wat door overlijden wordt geërfd of verkregen in den Boedel”), noch uit de interpretatieve wet van 19 maart 1841, waarin dit artikel 1 van de algemene erfwet van 27 december 1817 verder werd uitgelegd (“l’impôt est dû sur la valeur de ce qui est recueilli par l’époux survivant dans la succession du conjoint prédécédé, à titre de gain de survie”) blijkt dat de wetgever alle overlevingsrechten zou hebben geviseerd onder welke vorm ook geformuleerd, integendeel. De wetgever viseerde enkel de overlevingsrechten die (een deel van) de nalatenschap toekennen in het raam van de vereffening-verdeling van de nalatenschap. Hij viseerde geenszins de overlevingsrechten in het raam van de vereffening-verdeling/verrekening van het huwelijksvermogensstelsel, dat de vereffening-verdeling/toekenning van de nalatenschap voorafgaat.
Ook uit de parlementaire voorbereiding bij de interpretatieve wet van 19 maart 1841 kan niet worden afgeleid dat successierecht op hetgeen de overlevende echtgenoot in de nalatenschap van zijn vooroverleden echtgenoot verkrijgt, als overlevingsrecht enkel geldt voor echtgenoten die niet gehuwd zijn onder een stelsel van gemeenschap van goederen. Huwelijksvermogensrechtelijke overlevingsrechten in een stelsel van scheiding van goederen bestonden toen niet en konden ook niet bestaan. Derhalve kon het enkel een erfrechtelijk overlevingsrecht zijn. Uit de voorbereidende werkzaamheden blijkt dus geenszins dat het steeds de bedoeling van de fiscale wetgever geweest zou zijn om de overlevingsrechten tussen gehuwden aan erfbelasting te onderwerpen voor de geheelheid van deze rechten (artikel 2.7.1.0.2 VCF), behalve voor gehuwden waartussen een gemeenschap van goederen bestaat.
De wetgever viseert met de artikelen 2.7.1.0.1-2 VCF bijgevolg enkel de erfrechtelijke overlevingsrechten. De huwelijksvermogensrechtelijke overlevingsrechten worden beheerst door art. 2.7.1.0.4 VCF, dat enkel de toebedeling van gemeenschappelijke goederen viseert. Kortom, de verblijving van onverdeelde goederen en de toekenning van niet-onverdeelde goederen als huwelijksvoordelen, zijn strijdig, noch met de doelstellingen van art. 2.7.1.0.1-2 VCF, noch met de doelstellingen van art. 2.7.1.0.4 VCF (zie ook hiervoor). Deze bedingen kunnen dus niet als fiscaal misbruik worden gekwalificeerd.
41. Wat de civielrechtelijke motieven betreft, geldt het volgende. Omdat hierboven is aangetoond dat de kwalificatie “fiscaal misbruik” in casu onjuist is, is het al dan niet aantonen van niet-fiscale motieven volledig overbodig. Dit bewijs moet immers pas geleverd worden nadat Vlabel bewezen heeft dat er sprake is van fiscaal misbruik, quod non in casu.
Ten overvloede kan wel opgemerkt worden dat een huwelijksvoordeel (anders dan een schenking tussen echtgenoten, een testament of een contractuele erfstelling, of een wettelijk erfrecht) onherroepelijk is, wat een civielrechtelijk motief is dat door Vlabel wordt erkend.
Bovendien wordt iedere erfrechtelijke verkrijging op de nalatenschap aangerekend, terwijl de aanvragers met het verblijvingsbeding en het toekenningsbeding net willen vermijden dat de bepaalde onverdeelde en niet-onverdeelde goederen in de nalatenschap van de eerst overleden echtgenoot zouden terecht komen. Het is de uitdrukkelijke bedoeling van de aanvragers om het voordeel aan de langstlevende echtgenoot toe te kennen op het niveau van het huwelijkscontract. Hoewel dit huwelijksvoordeel, in de mate dat het de plafonds van de artikelen 2.3.57 en 2.3.58 BW overschrijdt, theoretisch vatbaar zal zijn voor inkorting, achten de aanvragers dit beding burgerrechtelijk nog steeds als het beste ter regeling van hun bedoelingen. Voor het geval de betrokken goederen uit niet-aanwinsten zouden bestaan, biedt een huwelijksvoordeel een groter voordeel dan bij een gift. In het eerste geval is slechts de helft van de waarde van het goed als een schenking te beschouwen, in het tweede geval de totaliteit.
Vlabel zou kunnen stellen dat de aanvragers de goederen kunstmatig buiten de nalatenschap plaatsen om zo buiten het toepassingsgebied van artikel 2.7.1.0.2 VCF te vallen, hetgeen in strijd is met de doelstelling van dit artikel. Er is echter niets “kunstmatig” aan een huwelijksvoordeel in een stelsel van scheiding van goederen dat in 2018 expliciet door de civielrechtelijke wetgever werd erkend. Het gebruik van de techniek van het huwelijksvoordeel is niet in strijd met de doelstellingen van de artikelen 2.7.1.0.1-2 VCF zoals hierboven vermeld. En de fiscale motieven, al zouden die bewezen zijn als zijnde uitsluitend fiscaal, zijn niet aan de orde en zijn overigens niet louter fiscaal.
3) Niet-fiscale motieven
42. Vermits er geen fiscaal misbruik is, moeten geen niet-fiscale motieven worden aangetoond.
43. Ten overvloede. Uit wat voorafgaat blijkt wel dat de aanvragers de voorgenomen verrichtingen overwegen omwille van niet-fiscale motieven.
De echtgenoten X-Y hun huwelijksvermogensrechtelijke relatie is een zuivere scheiding van goederen. De redenen daarvoor zijn reeds uitvoerig in deze aanvraag besproken. Bovendien hebben de echtgenoten op heden reeds een zeker vermogen opgebouwd en wensen zij de goederen die het voorwerp van de artikelen 19 en 22 van het huwelijkscontract uitmaken tijdens het huwelijk zelfstandig te kunnen blijven besturen en van ieder schuldeisersrisico te onttrekken. De echtgenoten blijven met andere woorden ten aanzien van de goederen die het voorwerp van de artikelen 19 en 22 van het huwelijkscontract uitmaken volledig beschikkingsbevoegd en hun schuldeisers kunnen hen op die goederen aanspreken ter betaling van de schulden waartoe hij/zij gehouden is.
Tegelijkertijd vinden de aanvragers de bescherming van de langstlevende echtgenoot in geval van overlijden van de eerst overleden echtgenoot belangrijk. De echtgenoten willen hun langstlevende echtgenoot het nodige comfort en welzijn bieden op het ogenblik dat zij er niet meer zullen zijn. De echtgenoten willen voor hun langstlevende echtgenoot zorgen op een manier die niet eenzijdig door hen kan worden herroepen en die hen maximaal beschermt tegen de reservataire aanspraken van de kinderen.
44. Ingevolge het gewijzigde huwelijksvermogensrecht (zie de wet van 22 juli 2018) is het mogelijk om huwelijksvoordelen aan elkaar toe te kennen die, in het bijzonder in geval van overlijden, burgerrechtelijke voordelen bieden die andere technieken en bedingen, zoals een legaat of een verrekenbeding, niet bieden.
Ingevolge de artikelen 19 en 22 van het huwelijkscontract en in de mate dat de langstlevende echtgenoot er niet van afziet, komen de betrokken onverdeelde en niet-onverdeelde goederen bij het overlijden van de eerst overleden echtgenoot (behoudens negatieve keuze) van rechtswege, onmiddellijk, in volle en exclusieve eigendom toe aan de langstlevende echtgenoot. Dergelijk beding biedt de langstlevende echtgenoot een veel comfortabelere positie dan deze die hij/zij bijvoorbeeld ingevolge een klassiek verrekenbeding zou genieten.
Bij een klassiek verrekenbeding dient er een verrekenmassa te worden samengesteld die vervolgens tussen de echtgenoten wordt verrekend volgens een bepaalde overeengekomen verdeelsleutel. Dat is evenwel niet de bedoeling van de aanvragers. Het is hun bedoeling om een regeling uit te werken op de betreffende goederen die de langstlevende echtgenoot beschermt bij een overlijden van zijn/haar echtgenoot. Het verblijvingsbeding en het toekenningsbeding hebben zakenrechtelijke werking, daar waar een finaal verrekenbeding slechts een persoonlijk recht verstrekt. Bovendien dient er bij een finaal verrekenbeding een akkoord bereikt te worde met de erfgenamen van de eerst overleden echtgenoot in verband met de waardering van de goederen.
45. Zoals reeds eerder aangehaald strekken het verblijvingsbeding en het toekenningsbeding ook tot compensatie van de door de langstlevende echtgenoot geleverde inspanningen en opofferingen tijdens het huwelijk.
Hoewel dergelijke compensatie op diverse burgerrechtelijke manieren kan worden geboden, is er geen enkele andere burgerrechtelijke regeling of beding gepast om de intenties en bedoelingen van de aanvragers na te streven.
Zoals reeds hoger in deze aanvraag uiteengezet is het belangrijk dat de bedingen:
- niet eenzijdig door een echtgenoot kunnen worden herroepen;
- een forfaitaire regeling betreft zonder dat er rekening wordt gehouden met de besparingen en de aanwinsten die werden opgebouwd tijdens het huwelijk;
- niet erfrechtelijk kunnen worden verrekend en derhalve vatbaar zouden zijn voor inkorting, behoudens het bepaalde in artikel 2.3.57 en 2.3.58 BW;
- zakelijke werking hebben.
De echtgenoten wensen tegelijkertijd dat zij tijdens het huwelijk eigenaar blijven van de goederen die het voorwerp van de artikelen 19 en 22 van het huwelijkscontract uitmaken en dat deze buiten het bereik blijven van hun eventuele schuldeisers als de zekerheid dat zij hun langstlevende echtgenoot het nodige comfort en welzijn kunnen bieden.
46. De echtgenoten wijzen erop dat het verblijvingsbeding van toepassing is op meerdere onroerende goederen zodat het verdeelrecht van toepassing zal zijn bij overlijden van een echtgenoot indien het verblijvingsbeding wordt toegepast.
47. De aanvragers verzoeken dan ook te bevestigen dat er omwille van deze niet fiscale motieven hoe dan ook geen sprake kan zijn van fiscaal misbruik met betrekking tot de aanvraag die ze u voorleggen, en dat de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet toepasselijk is.
IV. Beslissing
48. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:
49. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerrechtelijk vlak.
Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan.
De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt. Er kan niet worden ingegaan op een vraag tot toepassing van de erfbelasting in het algemeen.
Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht
50. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht, zoals in de aanvraag vermeld:
- Artikel 2.7.1.0.2 VCF, dat luidt als volgt:
De erfbelasting is verschuldigd ongeacht of de verkrijging gebeurt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.
Naast het geval, vermeld in het eerste lid, is de erfbelasting ook verschuldigd op een verkrijging van vruchtgebruik met toepassing van artikel 858bis van het Burgerlijk Wetboek, tenzij de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende aan het vruchtgebruik heeft verzaakt conform paragraaf 6 van het voormelde artikel.
- Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, dat luidt als volgt:
Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:
…
3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.
- Artikel 2.7.1.0.4 VCF, dat luidt als volgt:
De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.
- Artikel 2.7.1.0.5 VCF, dat luidt als volgt:
§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de vijf jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.
Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.
§ 2. De termijn van vijf jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.
De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.
- Artikel 2.8.1.0.1 dat luidt als volgt:
Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt de schenkbelasting gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die tot bewijs strekken van een schenking onder de levenden.
- Artikel 2.8.4.1.1 dat luidt als volgt:
§ 1. De schenkbelasting voor de schenkingen van onroerende goederen wordt berekend volgens het tarief, vermeld in de onderstaande tabellen :
TABEL I
verkrijging in rechte lijn en tussen partners | |||
gedeelte van de schenking |
| ||
A | tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in % | totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro | |
Vanaf | tot en met |
|
|
0,01 | 150.000 | 3 | - |
150.000,01 | 250.000 | 9 | 4500 |
250.000,01 | 450.000 | 18 | 13.500 |
450.000,01 | 27 | 49.500 |
TABEL II
tarief tussen alle andere personen | |||
gedeelte van de schenking |
| ||
A schijf in euro | tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in % | totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro | |
Vanaf | tot en met |
|
|
0,01 | 150.000 | 10 | - |
150.000,01 | 250.000 | 20 | 15.000 |
250.000,01 | 450.000 | 30 | 35.000 |
450.000,01 | 40 | 95.000 |
§ 2. Het tarief van de schenkbelasting voor de schenkingen van roerende goederen bedraagt :
1° 3% voor een verkrijging in de rechte lijn en tussen partners;
2° 7% voor een verkrijging door alle andere personen.
Dat tarief is niet van toepassing op de schenkingen onder de levenden van roerende goederen die met legaten worden gelijkgesteld met toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3°.
§ 3. In afwijking van paragraaf 1 en 2 bedraagt het tarief van de schenkbelasting 0 % voor schenkingen, inclusief inbrengen om niet, aan :
1° het Vlaamse Gewest en de Vlaamse Gemeenschap;
2° de Vlaamse, de Franse en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;
3° de Franse en de Duitstalige Gemeenschap en aan het Waalse en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest;
4° een staat van de Europese Economische Ruimte;
5° provincies en gemeenten in het Vlaamse Gewest;
6° de openbare instellingen van de publiekrechtelijke rechtspersonen, vermeld in de punt 1° tot en met 5° ;
7° erkende woonmaatschappijen als vermeld in artikel 4.36 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
8° het Vlaams Woningfonds;
9° dienstverlenende en opdrachthoudende verenigingen als vermeld in artikel 12, § 2, 2° en 3°, van het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking;
10° verenigingen zonder winstoogmerk, ziekenfondsen en landsbonden van ziekenfondsen, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen van openbaar nut;
11° openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
In afwijking van paragraaf 1 en 2 bedraagt het tarief van de schenkbelasting 5,5% voor schenkingen, inclusief inbrengen om niet, aan beroepsverenigingen en private stichtingen.
In afwijking van het tweede lid wordt de schenkbelasting, vermeld in paragraaf 1 en 2, gebracht op 100 euro voor de schenkingen, inclusief inbrengen om niet, gedaan aan rechtspersonen als vermeld in het eerste lid, 10°, of het tweede lid, als de schenker zelf een rechtspersoon als vermeld in het tweede lid, is.
Het tarief, vermeld in het eerste, tweede en derde lid, is ook van toepassing op gelijksoortige rechtspersonen die opgericht zijn volgens en onderworpen zijn aan de wetgeving van een andere staat van de Europese Economische Ruimte, en die bovendien hun zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging binnen de Europese Economische Ruimte hebben.
- Artikel 3.17.0.0.2 VCF (antimisbruikbepaling), dat luidt als volgt:
Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.
Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.
Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.
De te beoordelen verrichting
51. Aanvragers wensen hun voorhuwelijkse huwelijksovereenkomst van xx.xx.1987 houdende aanneming van een stelsel van zuivere scheiding van goederen, aan te passen, door toevoeging aan dit stelsel, voor het geval van ontbinding van het huwelijk door overlijden, van een optioneel verblijvingsbeding voor bepaalde onverdeelde goederen en van een optioneel toekenningsbeding van bepaalde niet onverdeelde roerende goederen.
Beoordeling
52. Algemeen wordt aanvaard dat een huwelijksvoordeel een overeenkomst ten bezwarende titel is.
53. Het besluitvormingsorgaan merkt op dat het begrip ‘huwelijksvoordeel’ niet wettelijk gedefinieerd is, doch slechts omschreven in het kader van stelsels van gemeenschap van goederen. In de rechtsleer bestaan verschillende stromingen voor de invulling van het begrip huwelijksvoordeel in stelsels van scheiding van goederen.
Het besluitvormingsorgaan spreekt zich niet uit over de burgerrechtelijke kwalificatie van de in casu voorgenomen bedingen als geldige huwelijksvoordelen die bovendien zakenrechtelijke werking zouden hebben.
In de mate bijgevolg dat het (optioneel) verblijvingsbeding en het (optioneel) toekenningsbeding burgerrechtelijk kwalificeren als huwelijksvoordelen met zakenrechtelijke werking zal deze kwalificatie doorwerken in het fiscaal recht.
Fiscaal betekent dit dat de verblijving en/of toekenning aan de langstlevende echtgenoot ingevolge een huwelijksvoordeel niet behandeld wordt als een erfrechtelijke verkrijging, doch wel als een verkrijging op grond van een overeenkomst onder de levenden, meer bepaald een overeenkomst onder bezwarende titel.
54. In de mate dat het verblijvingsbeding en het toekenningsbeding in casu effectief geldige huwelijksvoordelen zijn, volgt het besluitvormingsorgaan dezelfde redenering voor de fiscale behandeling van deze verrichting.
1. Onderzoek van de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF
1.1. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF?
55. Overeenkomstig artikel 2.7.1.0.2 VCF worden met erfbelasting belast, de goederen die verkregen worden uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.
De verkrijging door een langstlevende echtgenoot van een huwelijksvoordeel is een huwelijksvermogensrechtelijke verkrijging.
56. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.2 VCF.
1.2. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF?
57. De schenkingen van roerende goederen onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker, worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.
De burgerrechtelijke kwalificatie van het verblijvingsbeding en het toekenningsbeding als huwelijksvoordelen heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.
58. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.
1.3. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF?
59. De toebedeling van meer dan de helft van een gemeenschap bij overlijden wordt fiscaal, zowel voor onroerende als voor roerende goederen onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF.
De verblijving van de onverdeelde goederen en de toekenning van de exclusief eigen goederen heeft volgens de aanvrager geen betrekking op een wettelijke of conventionele gemeenschap.
60. Er zal voor deze bedingen geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.4 VCF.
1.4. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF?
61. Kosteloze beschikkingen die dagtekenen vanaf 1 januari 2025, gedaan door een erflater gedurende de vijf jaar voorafgaand aan het overlijden, welke niet onderworpen zijn geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF.
De burgerrechtelijke kwalificatie van het verblijvingsbeding en het toekenningsbeding als huwelijksvoordelen heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.
62. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.5 VCF.
2. Onderzoek artikelen 2.8.1.0.1 en 2.8.4.1.1 VCF
63. Op grond van artikel 2.8.1.0.1 VCF wordt de schenkbelasting geheven op akten en geschriften die gelden als titel van een schenking onder de levenden. Artikel 2.8.4.1.1 VCF bepaalt de tarieven voor de schenkbelasting.
De burgerrechtelijke kwalificatie van de verblijvings- en toekenningsbedingen als huwelijksvoordelen heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.
64. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.8.1.0.1 en artikel 2.8.4.1.1 VCF.
3. Onderzoek van fiscaal misbruik (artikel 3.17.0.0.2 VCF)
a) Algemeen
65. Elk contract dat is gesloten vanaf 1 juni 2012 kan afgetoetst worden aan de algemene antimisbruikbepaling, thans vervat in art. 3.17.0.0.2 VCF. Het contract maakt geen fiscaal misbruik uit indien er ook niet-fiscale motieven aan ten grondslag liggen.
66. De artikelen van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting) van de VCF vormen de rechtsgrond voor de heffing van de erfbelasting. Bij deze bepalingen wordt er geen onderscheid gemaakt tussen specifieke en algemene bepalingen. Evenwel is het zo dat de bepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF voorkomt dat men zich door gebruik van bepaalde rechtshandelingen buiten het toepassingsgebied van een heffingsbepaling stelt in strijd met de doelstellingen van deze bepaling, en dit doorslaggevend met fiscale motieven.
67. De fictiebepalingen ingevoegd in de VCF zijn terug te vinden in de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF en betreffen regelingen waarbij de wetgever/decreetgever het noodzakelijk vond een bepaalde verkrijging gelijk te stellen met een legaat. De fictiebepalingen zijn geen specifieke misbruikbepalingen. Elke fictiebepaling heeft een specifiek doel. In de voorbereidende werken van elk van deze bepalingen kan de doelstelling worden nagelezen aan de hand waarvan een concrete techniek kan worden geëvalueerd. De fictiebepaling kan enkel worden toegepast als er voldaan is aan de voorwaarden die door het overeenkomstig artikel uit de VCF worden gesteld.
Uit de structuur van de VCF kan worden afgeleid dat de decreetgever met de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF geen specifieke misbruikbepalingen voor ogen had: de algemene misbruikbepaling is opgenomen in titel 3 (Inning en Invordering), die algemeen de procedurebepalingen bevat terwijl de fictiebepalingen opgenomen zijn in titel 2 (Belastingheffing), die de inhoudelijke bepalingen bevat. Meer bepaald werden de fictiebepalingen opgenomen onder hoofdstuk 7 (Erfbelasting), afdeling 1 (belastbaar voorwerp).
68. De antimisbruikbepaling, zoals opgenomen in art. 3.17.0.0.2 VCF, is een algemene bepaling. Het gegeven dat een artikel van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting), van de VCF niet kan worden toegepast omdat de voorwaarden niet zijn voldaan sluit de inroeping door de Vlaamse Belastingdienst van art. 3.17.0.0.2 VCF niet uit. Dit laatste artikel werd immers in het leven geroepen om te voorkomen dat de overledene voor zijn overlijden via bepaalde (legale) technieken zijn nalatenschap zou laten vererven met ontwijking van de erfbelasting.
b) In casu
69. Uit de gegevens opgenomen in de aanvraag blijkt dat aanvragers huwden onder het stelsel van zuivere scheiding van goederen, ingevolge huwelijksovereenkomst verleden op xx.xx.1987.
70. Aanvragers nemen zich voor om deze huwelijksovereenkomst van xx.xx.1987 te wijzigen door toevoeging van een optioneel verblijvingsbeding voor bepaalde onverdeelde goederen en een optioneel toekenningsbeding voor bepaalde niet-onverdeelde roerende goederen.
71. Gelet op de concrete feitenconstellatie en de in de aanvraag opgenomen motivering, is het besluitvormingsorgaan van oordeel dat de voorgelegde verrichting in casu geen fiscaal misbruik uitmaakt van voormelde artikelen, in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.
72. Deze beslissing heeft alleen betrekking op de Vlaamse erf- en schenkbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.
Voetnoten
[1] Een afschrift van de huwelijksovereenkomst van xx.xx.1987 houdende aanneming van een stelsel van zuivere scheiding van goederen werd bij de aanvraag gevoegd. Opmerking van het besluitvormingsorgaan: het stelsel wordt in de huwelijksovereenkomst beschreven als een”stelsel van scheiding van goederen”.
[2] Een ontwerp van de voorgenomen wijzigende huwelijksovereenkomst werd bij de aanvraag gevoegd.
[3] Aanvragers verwijzen naar het ontwerp van de akte houdende wijziging huwelijksvermogensstelsel dat als bijlage bij de aanvraag wordt gevoegd.
[4] Voorafgaande beslissing nr. 19053 dd. 21.10.2019, publ. 17.12.2019.