VB 25013 - Inbreng van onroerend goed (niet bestemd tot bewoning) in de huwgemeenschap, vervolgens in de vennootschap en schenking van de in ruil gekregen aandelen aan de zoon/kleinzoon
- Nummer
25013
- Datum beslissing
22 april 2025
- Publicatiedatum
20 mei 2025
Heffing
- Verkooprecht
- Schenkbelasting
Wettelijke basis
- art. 2.8.4.1.1. VCF
- art. 2.9.1.0.1. VCF
- art. 3.17.0.0.2. VCF
I. Voorwerp van de aanvraag
1. De aanvraag strekt er toe bevestiging te krijgen dat:
1.1. De voorgenomen inbreng van het handelspand in de vennootschap niet onderworpen is aan het verkooprecht in de zin van artikel 2.9.1.0.1 VCF. Deze rechtshandeling maakt namelijk een inbreng uit in de zin van artikel 115bis van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek en Griffierechten. Dit geldt eens te meer voor het magazijn dat in de vennootschap zal worden ingebracht;
1.2. De voorgenomen schenking en restschenking onderworpen zijn aan het tarief van de schenkbelasting voor roerende goederen (vlak tarief van 3% of 0% in zoverre de aandelen van de vennootschap in aanmerking zouden komen voor toepassing van het gunstregime inzake familiale vennootschappen – artikel 2.8.4.1.1, §2, 1°, VCF), en aldus niet zullen onderworpen worden aan het algemene tarief van de schenkbelasting van onroerende goederen zoals opgenomen in artikel 2.8.4.1.1, §1, VCF;
1.3. De voorgenomen inbreng in de vennootschap en daaropvolgende schenking (en restschenking) van de nieuw uitgegeven aandelen, rekening houdende met het geheel van verrichtingen, geen fiscaal misbruik uitmaakt in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.
II. Omschrijving van de verrichting(en)
II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen
2. De aanvraag wordt ingediend door […], namens:
2.1. De heer X, geboren te […] op xx.xx.1943, met rijksregisternummer […], en zijn echtgenote;
2.2. Mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1946, met rijksregisternummer […],
Samenwonende te […].
De heer en mevrouw X- Y zijn gehuwd onder het stelsel van gemeenschap van aanwinsten ingevolge huwelijksovereenkomst verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.1968, gewijzigd met behoud van het stelsel voor notaris […] op xx.xx.2003, gewijzigd bij akte verleden op xx.xx.2024 voor notaris […], waarbij bepaalde goederen in de huwgemeenschap werden ingebracht en het keuzebeding werd gewijzigd, ongewijzigd tot op heden.
De aanvragers hebben de laatste vijf jaar hun woonplaats ononderbroken in het Vlaamse Gewest aangehouden.
3. De betrokken partijen zijn:
3.1. de heer Z, geboren te […] op xx.xx.1969, met rijksregisternummer […], wonende te […], zoon van de echtgenoten X-Y:
3.2. jongeheer A, geboren te […] op xx.xx.2010, met rijksregisternummer […], wonende te […]. (zoon van de heer Z).
4. De betrokken onroerende goederen zijn:
4.1. Een handelspand (een winkel) gelegen te […] met een totale oppervlakte van 11 are 55 ca. De verkoopwaarde werd op xx.xx.2022 door […] (landmeters) geschat op 815.000 euro (Bijlage 2 bij de aanvraag).
De winkel is gekadastreerd en bestemd als handelspand. Hij wordt door “Huis B” gebruikt als kantoor en toonzaal waarin diverse haarden en kachels zijn opgesteld. Er is ook een stockageruimte aanwezig. Langs de straatkant is parking voorzien voor het cliënteel (ongeveer negen plaatsen). Ondergronds zijn er twee kelders aanwezig waarin materiaal is opgeslagen. Op het gelijkvloers is er een inkom, de winkelruimte, een bureau, stockage, een toilet, een werkplaats en sas. Op het verdiep bevinden zich drie ruimten die thans worden gebruikt als stockageruimte, archiefruimte en hal. Er is ook een zolder. Het pand wordt niet en kan ook niet (geheel, noch gedeeltelijk) als woonhuis worden aangewend. Er is geen keuken, noch badkamer. De voor bewoning nodige nutsvoorzieningen zijn niet voor handen.
De heer X was de enige eigenaar (100% volle eigendom) van voormelde winkel. Hij had deze verkregen enerzijds ingevolge erfenis van zijn ouders en anderzijds van zijn broer ingevolge akte houdende afstand-deling verleden op xx.xx.1995 voor notaris […] te […]. Recent werd deze winkel in de huwgemeenschap ingebracht bij voormelde akte verleden voor notaris […] op xx.xx.2024.
De winkel ziet er als volgt uit (cfr. foto google streetview):
[…]
4.2. Tot de tussen de heer en mevrouw X-Y bestaande huwgemeenschap behoort ook een magazijn (100% volle eigendom), eveneens gelegen te […] met een oppervlakte van 4 a en 16 ca.
[…]
De verkoopwaarde van dit magazijn werd op xx.xx.2022 door […] (landmeters) geschat op 170.000 euro (Bijlage 2 bij de aanvraag).
Het magazijn bevindt zich links achter de winkel. Het magazijn wordt thans als stockageruimte voor de haarden en kachels gebruikt door de vennootschap. Er is ook een parkeerzone (laden en lossen) voor leveranciers en personeel. Dit magazijn wordt niet en kan ook niet (geheel, noch gedeeltelijk) als woonhuis worden aangewend.
Het handelspand en het magazijn zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden door werken die werden uitgevoerd. Ze lopen door in elkaar en kunnen niet afzonderlijk worden verkocht.
5. De betrokken vennootschap is:
De besloten vennootschap “Huis B”, met zetel te […] en met ondernemingsnummer […] (hierna genoemd: “Huis B”).
“Huis B” is destijds opgericht bij akte verleden op xx.xx.1980 voor notaris […] te […] door de aanvragers en de ouders van de heer X.
Alle 2.200 aandelen van “Huis B” worden op vandaag aangehouden door de tussen de heer en mevrouw X-Y bestaande huwgemeenschap (Bijlage 1 bij de aanvraag):
- 1.125 aandelen behoorden reeds tot de tussen de heer en mevrouw X-Y bestaande huwgemeenschap;
- De overige 1.075 aandelen behoorden oorspronkelijk tot het eigen vermogen van de heer X om deze te hebben verkregen van zijn familie, doch deze werden door de heer X ingebracht in de huwgemeenschap bij voormelde akte verleden voor notaris […] op xx.xx.2024.
De vennootschap verkoopt al meer dan 40 jaar […] allerhande: […] en allerlei benodigdheden hiervoor.
De heer X is actief als bestuurder van de vennootschap, maar zal deze activiteiten, onder meer gezien zijn leeftijd, binnen enkele jaren afbouwen. De heer Z is eveneens al enige tijd actief binnen de vennootschap. Hij is tewerkgesteld als werknemer en het is de bedoeling dat hij binnen enkele jaren het bestuurderschap overneemt. Mevrouw Y werkte ook voor het bedrijf, maar is al enige tijd gepensioneerd.
II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)
6. De tussen de heer en mevrouw X-Y bestaande huwgemeenschap zal een inbreng doen van het handelspand en het aangrenzende magazijn (gelegen te […] en […]) in “Huis B”, aangezien de vennootschap het magazijn en de winkel al meer dan 40 jaar gebruikt voor de exploitatie van de vennootschap en deze goederen aldus een strategisch belang hebben voor de vennootschap:
- “Huis B” houdt haar zetel aan op het adres van het handelspand ([…]);
- Zowel het achterliggende magazijn als het handelspand worden gebruikt voor de activiteiten van “Huis B”:
- het magazijn wordt gebruikt als stock voor de haarden en kachels en voor materiaal allerlei dat gebruikt wordt voor de installatie. Er liggen ook reserveonderdelen opgeslagen in het magazijn.
- Het handelspand wordt gebruikt als toonzaal, kantoor en als parking voor het cliënteel. Dit pand is het uithangbord van de vennootschap als het ware.
Zonder de terbeschikkingstelling van beide panden, kunnen de activiteiten van de vennootschap onmogelijk worden uitgeoefend.
Daarnaast kunnen het handelspand en het aangrenzend magazijn niet langer apart verkocht worden. De twee onroerende goederen zijn door werken onlosmakend met elkaar verbonden.
Thans bestaat de noodzaak om grondige investeringen te doen in het handelspand en magazijn om de panden energiezuiniger te maken en het handelspand te moderniseren en zo aantrekkelijker te maken voor het cliënteel. Gelet op de leeftijd van de heer en mevrouw X-Y hebben zij niet meer het voornemen deze werken zelf uit te voeren, noch om de investeringen zelf te bekostigen.
De heer X en de huwgemeenschap X-Y ontvangen voor de terbeschikkingstelling van deze panden aan de vennootschap een maandelijkse huur van tweeduizend EUR/maand (€ 2.000,00/maand). Deze huurgelden worden jaarlijks opgenomen in de aangifte personenbelasting.
De inbrengen zullen door de heer X (en mevrouw Y) gebeuren tegen werkelijke waarde die actueel geraamd wordt op 985.000 euro voor beide panden samen (zie hoger).
De inbrengen zullen beperkt blijven tot voormelde onroerende goederen. Er zullen geen schulden (die er overigens ook niet zijn aangaande de in te brengen goederen) worden ingebracht in of overgedragen aan de vennootschap.
In ruil voor de inbrengen, zal de vennootschap nieuwe aandelen uitgeven. Deze zullen vervolgens door de heer en mevrouw X-Y worden geschonken aan hun zoon Z, met voorbehoud van het recht van vruchtgebruik (en conventionele aanwas van het vruchtgebruik in het voordeel van de langstlevende van hen beiden) en met betaling van 3% schenkbelasting (dan wel 0% indien de aandelen kwalificeren voor het gunstregime familiale vennootschappen). Zoals voormeld, zal zoon Z de zaak verder zetten.
Het is voor de heer en mevrouw X-Y in het kader van hun vermogensplanning van essentieel belang dat in zoverre de aandelen van de vennootschap zouden worden overgedragen, alles zal samenblijven. De enige manier om dit te realiseren is door eerst het handelspand en het magazijn in de vennootschap in te brengen alvorens wordt overgegaan tot een schenking van de aandelen “Huis B” (met voorbehoud van vruchtgebruik).
Het is geenszins de bedoeling om de ingebrachte onroerende goederen op korte, noch middellange termijn uit de vennootschap te halen ten voordele van de aandeelhouders (via kapitaalvermindering, dividenduitkering of anderszins) of aan een van hen te verkopen. Integendeel, het is net de bedoeling van de aanvragers om door de inbreng en de daaropvolgende schenking (en restschenking) van de nieuw uitgegeven aandelen, de onroerende goederen, op lange termijn binnen “Huis B” en de familie te behouden. Deze zijn immers van vitaal belang voor de bedrijfsvoering en de aanvragers willen het voortbestaan van de vennootschap naar de toekomst toe waarborgen: zij hebben Huis B samen opgericht met de ouders van de heer X en de zaak gedurende ruim 40 jaar verder uitgebouwd. Aldus wensen ze het familiaal karakter en voortbestaan ervan veilig te stellen voor de volgende (twee) generaties. Ze zullen hier zelf nog in zekere mate op toezien door zich het vruchtgebruik op de te schenken aandelen voor te behouden (met aanwas van het vruchtgebruik in het voordeel van de langstlevende van hen beiden). Op die manier kunnen zij daarnaast een bepaald dividendinkomen genieten.
De panden worden nu pas ingebracht in de vennootschap om volgende redenen:
- De heer X-Y hebben de vennootschap uitgebouwd en de heer X is er tot op heden nog bestuurder. Ze houden de touwtjes in handen, en willen deze tot op zekere hoogte behouden (door zich het recht van vruchtgebruik voor te behouden).
- Zij verhuurden de panden aan de vennootschap en leefden van de huurinkomsten die ze ontvingen.
- Zij hebben nu pas de wens om hun familiale vermogensplanning uit te tekenen en de vennootschap over te dragen aan de volgende generatie(s).
- Zij wensen de investeringen die noodzakelijk zijn om de panden energiezuiniger te maken en te moderniseren niet meer zelf bekostigen, noch hierop toezien.
Alle akten zullen worden verleden voor Belgische notaris.
III. Motivering van de aanvraag
7. INBRENG VAN DE GOEDEREN IN DE VENNOOTSCHAP
De aanvragers wensen bevestigd zien dat de inbreng van het handelspand en het magazijn niet zal onderworpen zijn aan de toepassing van het verkooprecht in de zin van artikel 2.9.1.0.1 VCF.
De winkel en het magazijn worden immers niet geheel, noch gedeeltelijk aangewend tot bewoning, noch zijn deze onroerende goederen tot bewoning bestemd.
De winkel en het magazijn worden enkel aangewend voor de uitoefening van de activiteiten van de vennootschap. Zoals hoger vermeld, wordt de winkel ter beschikking gesteld van “Huis B”. In de winkel bevindt zich een toonzaal waarin verschillende modellen kachels en haarden zijn opgesteld. Er is een kantoorruimte, archief en stockage. Voor de winkel aan de straatkant is parking voorzien voor het cliënteel.
De panden zijn in het kadaster gekend als handelsruimte en magazijn (Bijlage 3 bij de aanvraag). In het handelspand of het magazijn zijn geen keuken of badkamer. De voor bewoning noodzakelijke nutsvoorzieningen daartoe zijn ook niet voor handen. Zodoende kunnen deze onroerende goederen ook niet tot bewoning worden bestemd.
Bijgevolg kan de inbreng van de vermelde onroerende goederen niet onderworpen worden aan het verkooprecht overeenkomstig artikel 2.9.1.0.1 VCF.
Deze rechtshandeling maakt een inbreng uit in de zin van artikel 115bis van het federale wetboek van Registratie, Hypotheek- en Griffierechten.
8. SCHENKING AANDELEN “HUIS B”
De aanvragers hebben destijds mede de vennootschap Huis B opgericht, samen met de ouders van de heer X.
Gelet op hun leeftijd willen zij hun gezamenlijk opgebouwde vermogen herschikken om:
- Aan Huis B de zekerheid te bieden dat de vennootschap ook in de toekomst het handelspand waarin de toonzaal/winkel is gevestigd, alsook het magazijn dat thans als stockageruimte wordt gebruikt in het kader van de bedrijfsuitoefening verder kan blijven gebruiken (cfr. supra). Het handelspand vormt zoals hoger vermeld het uithangbord van de vennootschap. Gelet op maatregelen die door de overheid worden getroffen op het vlak van milieunormen en klimaat, welke de business van het bedrijf eens zo hard treffen, is een versteviging van het eigen vermogen van de vennootschap met het oog op het voortbestaan van het bedrijf en een neutralisering van de maandelijkse huurlasten des te belangrijker.
- Toekomstige investeringen mogelijk te maken met het oog op de renovatie van de bedrijfspanden (teneinde deze energiezuiniger te maken en te moderniseren).
- Ervoor te zorgen dat het familiaal opgebouwde en bedrijfsgerelateerde vermogen wordt geconcentreerd (binnen de vennootschap), zodat de continuïteit van de bedrijfsvoering kan worden gewaarborgd;
Het is daarbij effectief de bedoeling dat de in te brengen goederen op langere termijn binnen de vennootschap aangehouden worden. Het is geenszins de bedoeling om ze op korte, noch middellange termijn eruit te halen in het voordeel van de aandeelhouders of aan hen te verkopen. Integendeel, het is de bedoeling van de aanvrager om door de inbreng en de daaropvolgende schenking en restschenking van de (nieuw uitgegeven) aandelen de panden op langere termijn (volgende twee generaties) binnen de familie te houden.
Tot slot, wensen de aanvragers te wijzen op de niet-fiscale motieven die ten grondslag liggen aan de voorgenomen schenking en de bevestiging te krijgen dat de voorgenomen schenking (van de nieuw uit te geven aandelen), rekening houdend met het geheel van verrichtingen geen fiscaal misbruik uitmaakt.
De bedoeling van de aanvragers werd reeds hoger toegelicht. De onroerende goederen zouden kunnen worden geschonken aan de zoon van de aanvragers (met toepassing van de progressieve tarieven in de schenkbelasting van toepassing op onroerende goederen) waarna hij deze goederen in de vennootschap zou moeten inbrengen. Op dit moment bezit de zoon evenwel geen aandelen van de vennootschap en is hij geen vennoot. Door de onroerende goederen eerst in “Huis B” in te brengen en vervolgens de nieuw uitgegeven aandelen te schenken, wensen de aanvragers bovendien te voorkomen dat de vennootschap de mogelijkheid zou mislopen om het handelspand en het magazijn, die beide onontbeerlijk zijn voor de bedrijfsuitoefening, te verwerven. Omgekeerd werken, zou de zoon van de aanvragers de vrijheid laten om de goederen voor andere doeleinden te gebruiken, wat de aanvragers net willen vermijden.
Zonder de terbeschikkingstelling van het handelspand als toonzaal/winkel en zonder het magazijn waarin de kachels en haarden zijn gestockeerd, kunnen de activiteiten van de vennootschap maar moeilijk worden uitgeoefend.
Bovendien dienen de panden te worden gerenoveerd om deze meer energiezuinig te maken en gemoderniseerd. Deze werken wensen de aanvragers zelf niet meer uit te voeren, noch hierop toe te zien. Zij wensen de investering ook niet meer zelf te bekostigen.
IV. Beslissing
Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:
9. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerrechtelijk vlak.
10. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht:
- Artikel 2.8.4.1.1, §1 en §2, VCF dat luidt als volgt:
“§ 1. De schenkbelasting voor de schenkingen van onroerende goederen wordt berekend volgens het tarief, vermeld in de onderstaande tabellen:
TABEL I
verkrijging in rechte lijn en tussen partners | |||
gedeelte van de schenking |
| ||
A | tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in % | totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro | |
Vanaf | tot en met |
|
|
0,01 | 150.000 | 3 | - |
150.000,01 | 250.000 | 9 | 4500 |
250.000,01 | 450.000 | 18 | 13.500 |
450.000,01 | 27 | 49.500 |
TABEL II
tarief tussen alle andere personen | |||
gedeelte van de schenking |
| ||
A schijf in euro | tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in % | totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro | |
Vanaf | tot en met |
|
|
0,01 | 150.000 | 10 | - |
150.000,01 | 250.000 | 20 | 15.000 |
250.000,01 | 450.000 | 30 | 35.000 |
450.000,01 | 40 | 95.000 |
§ 2. Het tarief van de schenkbelasting voor de schenkingen van roerende goederen bedraagt :
1° 3% voor een verkrijging in de rechte lijn en tussen partners;
2° 7% voor een verkrijging door alle andere personen.
Dat tarief is niet van toepassing op de schenkingen onder de levenden van roerende goederen die met legaten worden gelijkgesteld met toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3°.”;
- Artikel 2.9.1.0.1 VCF, dat luidt als volgt:
“Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt het verkooprecht gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die als titel gelden van een overeenkomst houdende overdracht onder bezwarende titel van eigendom of vruchtgebruik van onroerende goederen, met uitsluiting van de inbrengen, vermeld in artikel 115bis van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten.”;
- Artikel 3.17.0.0.2 VCF dat luidt als volgt:
“Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.
Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt :
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.
Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.”.
11. De inbreng van de onroerende goederen door de echtgenoten X – Y in de vennootschap zal niet belast worden met het verkooprecht voor zover:
- de inbreng geen tot woning aangewend of bestemd onroerend goed (art. 2.9.1.0.1 VCF) betreft;
- de inbreng volledig vergoed wordt door de toekenning van maatschappelijke rechten (art. 2.9.1.0.3 VCF).
12. Indien de rechtshandelingen worden gesteld vanaf 1 juni 2012 kunnen ze afgetoetst worden aan de anti-misbruikbepalingen.
13. Er moet worden onderzocht of het daadwerkelijk de bedoeling is van de inbrengers/schenkers om het ingebrachte onroerend goed te onderwerpen aan het ondernemingsrisico (affectio societatis) en het niet de bedoeling is het onroerend goed te schenken aan de begunstigde van de aandelen.
De inbreng van het onroerend goed, gevolgd door de schenking van de aandelen van de vennootschap verkregen in ruil voor de inbreng verschaft onmiskenbaar een fiscaal voordeel voor de partijen aangezien de aandelen kunnen geschonken worden aan het gunstige vlak tarief van 3% voor schenkingen van roerende goederen in rechte lijn. Indien de voorwaarden van artikel 2.8.6.0.3 VCF voldaan zijn kan de schenking zelfs worden verwezenlijkt met vrijstelling van de schenkbelasting. Dit in tegenstelling tot een schenking van het onroerend goed zelf - in de veronderstelling dat deze schenking niet in aanmerking komt voor de vrijstelling van een schenking van een familiale onderneming - die onderworpen zal worden aan de progressieve tarieven van tabel I van artikel 2.8.4.1.1, §1, VCF.
14. In de omzendbrief VLABEL/2015/1 van 16 februari 2015(PDF bestand opent in nieuw venster) worden volgende rechtshandelingen als fiscaal misbruik beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven:
“Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF).
Er kan worden vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten aan bv. hun enig kind enkel gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken; dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Degelijke constructie gaat in tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF. Er is bijgevolg sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.
De belastingplichtige dient te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking, verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.
Indien de belastingplichtige dit bewijs niet levert, dient de schenkbelasting te worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door de inbrengende echtgenoot aan het kind voor de geheelheid van het goed.”.
15. De vermelde onroerende goederen werden op xx.xx.2024 door de heer X ingebracht in de huwgemeenschap bij akte van wijziging huwcontract verleden voor notaris […] te […].
Door de betrokken onroerende goederen binnen een korte tijdspanne in te brengen in het gemeenschappelijk vermogen (door de heer X), vervolgens in te brengen in de vennootschap (door de huwgemeenschap X-Y) en tenslotte de blote eigendom van door de inbreng verkregen aandelen te schenken aan hun zoon met restschenking wordt ingegaan tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1, en 2.8.4.1.1, §1 en §2, VCF, m.n. de progressiviteit in de schenkbelasting alsmede de schenking van onroerende goederen i.p.v. roerende goederen.
Met de progressiviteit in de schenkbelasting wordt bedoeld dat het tarief van de schenkbelasting voor onroerende goederen wordt bepaald door een dubbel progressievoorbehoud: zowel de band die de schenker heeft met de begiftigde, als de grootte van de schenking bepalen het tarief.
16 Om deze progressiviteit in de schenkbelasting te kunnen kaderen moeten we teruggrijpen naar het verleden:
Vóór de Wet van 30 augustus 1913 werd het schenkingsrecht berekend volgens een gewoon evenredig tarief met een verschillend percentage naargelang de schenking roerende of onroerende goederen tot voorwerp had, naargelang het ging om schenkingen aan verwanten in de rechte lijn of aan andere personen.
Door de Wet van 30 augustus 1913 werden voor het schenkingsrecht en het successierecht dezelfde tarieven ingevoerd. Hierbij werd de verschillende tarifering van de schenkingen van roerende en van onroerende goederen opgeheven doch werden voor de schenkingen aan andere dan verwanten in rechte lijn verschillende tariefklassen ingevoerd.
Door artikel 19 van de Wet van 11 oktober 1919 (B.S. 13 november 1919, 6025) brengende wijzigingen in de wetten op de successie-, registratie- en overschrijvingsrechten werd de parallelle tarifering van de schenkingsrechten en de successierechten verbroken door de invoering van een progressief successierecht per schijf. Het schenkingsrecht bleef gewoon evenredig.
In de memorie van toelichting (Kamer, 1918/19 , 109) is het volgende te lezen:
“Bij art. 19 wordt de nieuwe bepaling der tarieven vastgesteld.
Hierin het voorbeeld van het merendeel der Europeesche landen en, inzonderheid, dat onzer Noorder- en Zuiderburen volgende, wordt door het ontwerp eene belasting gevestigd, die bij schijven klimt te gelijkertijd als de hoegrootheid van het aan elken erfgenaam of legataris opgekomen aandeel.
Indiener eene belasting is, die zich leent aan trapsgewijze verhooging volgens het vermogen van den belastingplichtige, zoo is dat onmiskenbaar wel het successierecht, omdat deze belasting volgens de bewoordingen van de Heer Raymond Poinearé “atteint le redevable au moment où il s’enrichit, sans effort, sans travail, souvent d’une manière inesperée”.…”.
Deze maatregel gaf geen bevrediging.
Voor belangrijke schenkingen lieten de percentages nog in belangrijke mate de ontwijking toe van de successierechten. Bovendien werden schenkingen voor een klein of middelmatig bedrag door de toepasselijke percentages gehinderd.
Met het K.B. nr. 9 van 3 juli 1939 (BS 5 juni 1939, 4544) werd zowel voor de successierechten als voor de schenkingsrechten dezelfde progressieve tarieven ingevoerd.
In het verslag aan de koning valt te lezen:
“Twee verwijten werd in den laatsten tijd gericht tot het huidig heffingsstelsel der evenredige registratierechten op de schenkingsakten.
Het eerste is dat, om reden van hun hoog bedrag … deze rechten doorgaans van aard zijn de giften onder levenden tusschen personen van lage of middelbaren stand te verhinderen, hetgeen bijzonder betreurenswaardig is wanneer het gaat om verdeelingen gedaan door bloedverwanten in de opgaande lijn.
Het tweede is dat de niet-progressiviteit van de belasting het bedrog aanmoedigt dat er voor rijke personen in bestaat, aan den vooravond van hun dood, door geregistreerde akte, de geheelheid of een deel van hun goederen aan hun vermoedelijke erfgenamen of legatarissen te schenken, en zulks derwijzen dat deze het hoog bedrag niet hoeven te betalen van de progressieve successierechten, die berekend worden op alles wat zij in de nalatenschap van den schenking mochten verkrijgen.
Ten einde aan die nadeelen te verhelpen, belast artikel 8 de schenkingen onder levenden met dezelfde progressieve rechten als de nalatenschappen …”.
Deze aangenomen progressieve tarieven werden overgenomen in het Wetboek der Registratie-, Hypotheek- en griffierechten.
Na de regionalisering van de successie- en schenkingsrecht is er in de meeste gewesten opnieuw een verschil tussen beiden tarieven.
In het licht van de vroegere activering van vermogen en het zichtbaar maken van overdrachten van vermogen werd het progressief tarief voor de schenking van roerende goederen afgeschaft en vervangen door een vast tarief. Voor onroerende goederen bleef dit evenwel bestaan met dezelfde ratio legis, nl. de waarde van het geschonken onroerend goed bepaalt de hoogte van de belasting.
17. Bovendien zullen de aanvragers ingevolge de inbreng door de huwgemeenschap van de betrokken onroerende goederen in de vennootschap geen onroerende goederen maar roerende goederen schenken waarvoor andere tarieven gelden, m.n. vlakke tarieven i.p.v. progressieve. In rechte lijn bedraagt het schenktarief 3%, en er geldt zelfs een vrijstelling indien artikel 2.8.6.0.3 VCF kan worden toegepast.
18. Door de betrokken onroerende goederen binnen een korte termijn in te brengen in het gemeenschappelijk vermogen van de echtgenoten, vervolgens in te brengen in de hun vennootschap en tenslotte te schenken wordt niet alleen de belastbare grondslag van elk van beide schenkingen herleid tot de helft maar moeten ook de vlakke tarieven i.p.v. de progressieve tarieven worden toegepast. Deze verrichting ondermijnt de progressiviteit van de schenkbelasting en is in strijd met de doelstelling van de progressieve tarieven.
19. Desalniettemin worden de volgende niet-fiscale motieven door de aanvragers aangehaald:
- de in te brengen onroerende goederen zijn onontbeerlijk voor de voortzetting van het bedrijf. De aanvragers willen voorkomen dat de vennootschap de mogelijkheid zou mislopen om het handelspand en het magazijn te verwerven.
- om het bedrijf te laten voortbestaan is een versteviging van het eigen vermogen van de vennootschap, “Huis B” belangrijk;
- door de inbreng worden de maandelijkse huurlasten geneutraliseerd;
- bovendien wensen de aanvragers de noodzakelijke toekomstige investeringen (renovatie van de bedrijfspanden teneinde deze energiezuiniger te maken en te moderniseren) niet meer zelf te financieren gelet op hun gevorderde leeftijd;
- door de inbreng in de vennootschap “Huis B” wordt het familiaal opgebouwde en bedrijfsgerelateerde vermogen geconcentreerd (binnen de vennootschap), zodat de continuïteit van de bedrijfsvoering kan worden gewaarborgd.
20. Gelet op het voorgaande beslist het besluitvormingsorgaan dat, ondanks het feit dat artikel 2.8.3.0.1, §1, VCF en artikel 2.8.4.1.1, §1 en §2, VCF worden gefrustreerd, de anti-misbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet moet worden toegepast aangezien de vermelde niet-fiscale (bedrijfseconomische) motieven opwegen tegen de fiscale motieven.
Deze beslissing heeft alleen betrekking op registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.