VB 25014 - Inbreng van onroerend goed in de huwgemeenschap gevolgd door een schenking
- Nummer
25013
- Datum beslissing
22 april 2025
- Publicatiedatum
20 mei 2025
Heffing
- Schenkbelasting
Wettelijke basis
- art. 2.8.4.1.1. VCF
- art. 3.17.0.0.2. VCF
- art. 2.8.3.0.1. VCF
I. Voorwerp van de aanvraag
1. De aanvraag strekt er toe bevestiging te krijgen dat gelet op de tijdspanne tussen de inbreng enerzijds en de schenking anderzijds en gelet op de niet-fiscale motieven voor de inbreng de antimisbruikbepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF niet zal worden toegepast op de voorgenomen verrichting.
II. Omschrijving van de verrichting(en)
II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen
2. De aanvraag wordt ingediend door notaris […] te […], namens:
De heer X, geboren te […] op xx.xx.1939, (rijksregisternummer […]), gehuwd met mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1942, (rijksregisternummer […]), wonende te […].
De echtgenoten X – Y zijn gehuwd onder het wettelijk stelsel bij gebreke aan huwelijkscontract, gewijzigd - met behoud van stelsel - blijkens akte verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.2017.
In het huwelijkscontract de dato xx.xx.2017 werd een handelshuis te […], vijftiende afdeling, […], sectie B, nummer […] ingebracht in het gemeenschappelijk vermogen door de heer X.[1]
Zelfde huwelijkscontract bevat ook een keuzebeding.
3. De betrokken partij is de dochter van de echtgenoten X – Y, namelijk:
mevrouw Z, geboren te […] op xx.xx.1967, (rijksregisternummer […]), echtgenote van de heer […], geboren op xx.xx.1965, wonende te […].
II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)
4. De echtgenoten X – Y wensen thans over te gaan tot een schenking van het voormeld onroerend goed aan hun dochter, te weten mevrouw Z, vermeld onder punt 3.
De schenking zal geschieden met voorbehoud van vruchtgebruik en met aanwas van het vruchtgebruik in voordeel van de langstlevende echtgenoot.
[1] De wijziging van de huwelijksovereenkomst werd bezorgd als bijlage bij de aanvraag.
III. Motivering van de aanvraag
5. Partijen hebben kennisgenomen van het standpunt van de Vlaamse Belastingdienst over een inbreng in de huwgemeenschap gevolgd door een schenking, met name dat deze handeling als fiscaal misbruik kan worden beschouwd volgens de omzendbrief VLABEL/2015/1 van 16 februari 2015(PDF bestand opent in nieuw venster) indien de keuze voor de rechtshandeling louter is ingegeven door fiscale motieven.
De aanvraag strekt er toe bevestiging te krijgen dat de schenking (hiervoor beschreven) door de echtgenoten X- Y aan hun dochter niet zal worden beschouwd als ingaande tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, § 1 en §2 en dus niet zal worden beschouwd als fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.
6. De inbreng in de huwgemeenschap op xx.xx.2017 was ingegeven door niet-fiscale motieven:
De heer X en mevrouw Y zijn in het huwelijk getreden op xx.xx.1963. Hun dochter is geboren in 1967.
Gelet op de aanwezigheid van een gemeenschappelijk kind, kon door de inbreng de langstlevende echtgenoot beter beschermd worden: de inbreng gekoppeld aan een keuzebeding beoogde dan ook om de langstlevende echtgenoot de gelegenheid te geven een groter deel van het gemeenschappelijk vermogen naar zich toe te trekken. Dit kon niet in dezelfde mate gerealiseerd worden middels een testament.
De door de echtgenoten X-Y voorgenomen schenking volgt niet binnen een korte tijdspanne na de inbreng van het goed in de huwgemeenschap. Het huwelijkscontract dateert immers van xx.xx.2017. Aldus is er geen sprake van eenheid van opzet.
IV. Beslissing
Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:
7. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerrechtelijk vlak.
8. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht:
- Artikel 2.8.3.0.1, §1, VCF:
“§ 1. Voor de schenkingen onder de levenden van roerende en onroerende goederen wordt een schenkbelasting geheven op het aandeel van elke begiftigde, op basis van de verkoopwaarde van de geschonken goederen, zonder aftrek van lasten.”;
- Artikel 2.8.4.1.1, §1 en §2, VCF dat luidt als volgt:
“§ 1. De schenkbelasting voor de schenkingen van onroerende goederen wordt berekend volgens het tarief, vermeld in de onderstaande tabellen:
TABEL I
verkrijging in rechte lijn en tussen partners | |||
gedeelte van de schenking |
| ||
A | tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in % | totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro | |
Vanaf | tot en met |
|
|
0,01 | 150.000 | 3 | - |
150.000,01 | 250.000 | 9 | 4500 |
250.000,01 | 450.000 | 18 | 13.500 |
450.000,01 | 27 | 49.500 |
TABEL II
tarief tussen alle andere personen | |||
gedeelte van de schenking |
| ||
A schijf in euro | tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in % | totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro | |
Vanaf | tot en met |
|
|
0,01 | 150.000 | 10 | - |
150.000,01 | 250.000 | 20 | 15.000 |
250.000,01 | 450.000 | 30 | 35.000 |
450.000,01 | 40 | 95.000 |
§ 2. Het tarief van de schenkbelasting voor de schenkingen van roerende goederen bedraagt :
1° 3% voor een verkrijging in de rechte lijn en tussen partners;
2° 7% voor een verkrijging door alle andere personen.
Dat tarief is niet van toepassing op de schenkingen onder de levenden van roerende goederen die met legaten worden gelijkgesteld met toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3°.”;
- Artikel 3.17.0.0.2 VCF dat luidt als volgt:
“Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.
Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt :
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.
Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.”.
9. In de omzendbrief VLABEL/2015/1 van 16 februari 2015(PDF bestand opent in nieuw venster) worden volgende rechtshandelingen als fiscaal misbruik beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven:
“Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF).
Er kan worden vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten aan bv. hun enig kind enkel gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken; dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Degelijke constructie gaat in tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF. Er is bijgevolg sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.
De belastingplichtige dient te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking, verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.
Indien de belastingplichtige dit bewijs niet levert, dient de schenkbelasting te worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door de inbrengende echtgenoot aan het kind voor de geheelheid van het goed.”.
10. Het onder punt 2 vermelde onroerend goed werd door de heer X ingebracht in de huwgemeenschap bestaande tussen hem en mevrouw Y, blijkens akte verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.2017. Aanvragers wensen nu het onroerend goed te schenken aan hun dochter met voorbehoud van vruchtgebruik en met aanwas van het vruchtgebruik in voordeel van de langstlevende echtgenoot.
11. Gelet op de feitenconstellatie en de tijdspanne tussen de inbreng van het onroerend goed, vermeld onder punt 2 in het gemeenschappelijk vermogen, en de voorgenomen schenking beslist het besluitvormingsorgaan dat de anti-misbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet moet worden toegepast.
Deze beslissing heeft alleen betrekking op registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.