Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 25015 - Wijziging huwelijksovereenkomst – toevoeging optioneel verblijvings- en toekenningsbeding Vlaamse Belastingdienst

VB 25015 - Wijziging huwelijksovereenkomst – toevoeging optioneel verblijvings- en toekenningsbeding

Voorafgaande beslissing
Nummer

25015

Datum beslissing

31 maart 2025

Publicatiedatum

10 juni 2025

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.2. VCF
  • art. 2.7.1.0.3. VCF
  • art. 2.7.1.0.4. VCF
  • art. 2.7.1.0.5. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De echtgenoten zijn gehuwd op xx.xx.1996, met voorafgaand een huwelijksovereenkomst verleden voor mr. […], notaris te […], op xx.xx.1996.[1] Zij kozen voor een stelsel van scheiding van goederen.

Bij akte verleden voor mr. […], notaris te […], op xx.xx.2018 hebben de echtgenoten aan hun stelsel van scheiding van goederen een toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen (“TIGV”) toegevoegd.[2]

Zij hebben beiden de Belgische nationaliteit en hebben samen twee gemeenschappelijke kinderen.

2. Zij wensen te voorzien in bijkomende bescherming voor de langstlevende echtgenoot, rekening houdend met de mogelijkheden die Huwelijksvermogenswet 2018 hen biedt.[3]

3. Zij hebben dat in het verleden reeds gedaan, maar enkel voor de gezinswoning. Hen werd toen geadviseerd om deze gezinswoning en het huisraad in te brengen in een TIGV. Deze bescherming is echter beperkt. Gelet op het feit dat de in waarde voornaamste vermogensbestanddelen tot het eigen vermogen van de heer X behoren, wensen de aanvragers een huwelijksvermogensstelsel van scheiding van goederen aan te vullen met bijkomende regelingen in het voordeel van de langstlevende. Hoe dan ook is het voor hen cruciaal om het principiële stelsel van scheiding van goederen te behouden. Dat stelsel is door hen gekozen om verschillende redenen. Het biedt schuldeiserbescherming gelet op de activiteiten van de heer X als […]. Ook voor eventuele erfenissen en schenkingen vanuit de familie biedt het stelsel meer duidelijkheid over het vermogensstatuut. De regeling die zij wensen uit te werken voor de langstlevende moet onherroepelijk zijn en geen regeling die door de ene echtgenoot kan worden aangepast op eigen verzoek en zonder informatieverplichting ten aanzien van de andere echtgenoot. Deze regeling mag bovendien ook niet aantastbaar zijn door de kinderen.

4. Zij wensen met betrekking tot de vermelde verrichtingen zekerheid over de fiscale behandeling ervan, bij leven en bij overlijden, vooraleer ze deze wijzigingen doorvoeren. In dat verband vragen de aanvragers om bevestiging te krijgen dat:

de toevoeging en de uitwerking van een toekenningsbeding en verblijvingsbeding (tweede verrichting) niet onderworpen is aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF en 2.7.1.0.5 VCF en geen van deze bepalingen frustreert zodat er geen sprake is van fiscaal misbruik waarop artikel 3.17.0.0.2 VCF van toepassing zou zijn;

het behoud en nadere omschrijving van het TIGV zoals opgenomen in hun huidig huwelijkscontract vormt geen fiscaal misbruik.

Vraagstelling

Gelet op de feiten, gelet op de voorgenomen verrichtingen en de toelichting daarbij, wensen de heer en mevrouw X-Y een bevestiging te krijgen van het feit dat:

de verrichting waarbij de echtgenoten een verblijvingsbeding en toekenningsbeding toevoegen niet onderworpen is aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF en 2.7.1.0.5 VCF, en geen van deze bepalingen frustreert zodat er geen sprake is van fiscaal misbruik waarop artikel 3.17.0.0.2 VCF van toepassing is;

de combinatie van de eerste en de tweede verrichting geen fiscaal misbruik vormt, zodat artikel 3.17.0.0.2 VCF niet kan worden toegepast.

Duurtijd Voorafgaande Beslissing

5. Artikel 3.22.0.0.1, §4, lid 1 VCF stelt dat een beslissing wordt getroffen voor een termijn die niet langer mag zijn dan vijf jaar, behoudens in de gevallen waarin het voorwerp van de aanvraag dat rechtvaardigt.

Wanneer de rulingaanvraag betrekking heeft op de registratiebelasting, is deze termijn van vijf jaar ruim voldoende. Bij kwesties omtrent erfbelasting, meer bepaald de toepassing van bepaalde fictiebepalingen is dit geheel anders. De heffing zal immers – naar alle verwachting – pas vele jaren later plaatsvinden, bij overlijden van een van de echtgenoten.

Een voorafgaande beslissing inzake erfbelasting is volgens aanvragers een geval waarin het voorwerp van de aanvraag “automatisch” een langere duurtijd rechtvaardigt en vereist aldus niet dat de aanvragers expliciet de bevestiging vragen voor een langere duurtijd.

Ik begreep dat het standpunt van de Vlaamse Belastingdienst is dat de verlenging van de duurtijd uitdrukkelijk moet worden gevraagd.

Ik wens dan ook voor onderhavige aanvraag een verlengde duurtijd aan te vragen, meer bepaald tot aan het overlijden van één van de echtgenoten gezien de aanvraag betrekking heeft op de uitwerking van een optioneel verblijvingsbeding en een optioneel toekenningsbeding die slechts uitwerking kunnen krijgen als het huwelijksstelsel van de echtgenoten door het overlijden van een van de echtgenoten.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

6. De aanvraag wordt ingediend door Meester […], advocaat te […], namens:

De heer X en mevrouw Y. De echtgenoten hebben twee gemeenschappelijke kinderen. De rijksregisternummers staan hierboven vermeld. [4]

De echtgenoten hebben beiden de Belgische nationaliteit. Hun fiscale woonplaats hebben zij vandaag in België (Vlaanderen).

Zij zijn gehuwd onder een stelsel van scheiding van goederen met toevoeging van een TIGV. De in waarde voornaamste vermogensbestanddelen behoren tot het eigen vermogen van de heer X.

De echtgenoten wensen met hun aanvraag te informeren naar de eventuele toepassing van de Vlaamse erfbelasting en de hierboven vermelde fictiebepalingen.

II.B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

7. Voor het geval van overlijden van een van hen werken de echtgenoten een huwelijksvermogensrechtelijke regeling uit ten voordele van de langstlevende, zoals hierna omschreven, vervat in enerzijds een optioneel verblijvingsbeding, anderzijds een optioneel toekenningsbeding. Beide bedingen zijn optioneel in die zin dat de langstlevende kan kiezen voor de integrale toepassing ervan, of voor een beperkte toepassing ervan.

De aanvraag van de echtgenoten betreft zowel het verblijvingsbeding met de daaraan gekoppelde keuzemogelijkheden zoals hierna omschreven, als het toekenningsbeding met de daaraan gekoppelde keuzemogelijkheden. Deze bedingen worden hierna verkort als, enerzijds, het “optioneel verblijvingsbeding” als, anderzijds het “optioneel toekenningbeding” aangeduid. Onder deze verkorte aanduiding moeten telkens worden begrepen, enerzijds, zowel het beding dat in een integrale verblijving van onverdeelde goederen voorziet, als de alternatieve keuzemogelijkheden voor een beperkte of afwijkende toewijzing (met inbegrip van de keuze bij de kavelvorming) en, anderzijds, zowel het beding dat in een integrale toekenning van de nader bepaalde toe te kennen goederen voorziet, als de alternatieve keuzemogelijkheden voor een beperkte toekenning van deze goederen.

Optioneel verblijvingsbeding

8. Met het verblijvingsbeding verlenen de echtgenoten de langstlevende van hen, de volle en exclusieve eigendom, van alle goederen die, op het ogenblik van het overlijden van een van hen, tussen hen in onverdeeldheid zullen zijn. Het is daarbij irrelevant of het om een onverdeeldheid van roerende dan wel van onroerende goederen gaat. Evenmin is het relevant wat de oorsprong van de onverdeeldheid is, of wat de verhouding is waarin de echtgenoten in die onverdeeldheid gerechtigd zijn. De regeling geldt echter niet voor de goederen waarvoor een van de echtgenoten, of beide echtgenoten, in onverdeeldheid met derden zou zijn.

Het verblijvingsbeding is evenwel optioneel. Het heeft bij overlijden van een van de echtgenoten integrale uitwerking, op alle onverdeelde goederen van de echtgenoten, tenzij de langstlevende opteert voor een beperkte verblijving. De langstlevende kan inderdaad de uitwerking van het verblijvingsbeding naar keuze beperken, door slechts voor een verblijving in vruchtgebruik te kiezen, ofwel voor alle onverdeelde goederen, ofwel voor die onverdeelde goederen die de langstlevende kan aanwijzen. De langstlevende kan ook de uitwerking van het verblijvingsbeding naar keuze beperken, door slechts voor een toewijzing van alle onverdeelde goederen, of van die onverdeelde goederen die de langstlevende kan aanwijzen, voor een groter breukdeel dan het breukdeel waarin hij of zij reeds gerechtigd was.

Voor de onverdeelde goederen waarvan de langstlevende niet gekozen heeft om ze, voor het geheel of voor een breukdeel, dan wel slechts voor het vruchtgebruik, aan haar of hem te laten toewijzen, heeft hij of zij ook nog een keuze bij de kavelvorming.

Optioneel toekenningsbeding

9. Met het toekenningsbeding verleent elke echtgenoot de andere, voor zover hij of zij langer leeft, de volle en exclusieve eigendom van bepaalde eigen goederen, die elke echtgenoot daarvoor in de huwelijksovereenkomst aanwijst. De regeling geldt louter voor de roerende en onroerende goederen die in de huwelijksovereenkomst hiervoor worden gespecifieerd (en voor de goederen die daarvoor ingevolge zaakvervanging in de plaats zouden komen), voor zover deze goederen op het ogenblik van overlijden van de eigenaar ervan nog in zijn of haar vermogen aanwezig zijn.

Het toekenningsbeding is evenwel optioneel. Als de langstlevende zich niet integraal op het toekenningsbeding wenst te beroepen, kan hij of zij zich ook beroepen op een beperkte toekenning. De toekenning kan beperkt zijn omdat de langstlevende kiest, voor alle toe te kennen goederen, of voor bepaalde toe te kennen goederen, die hij of zij kan aanwijzen, voor een toekenning in vruchtgebruik. De toekenning kan ook beperkt zijn omdat de langstlevende kiest, voor alle toe te kennen goederen, of voor bepaalde goederen die hij of zij hiervoor kan aanwijzen, voor een toekenning beperkt tot een door de langstlevende aan te wijzen breukdeel. Anders dan voor het verblijvingsbeding is overeengekomen, zal het toekenningsbeding geen uitwerking hebben indien de langstlevende geen tijdige keuze voor de integrale dan wel voor een beperkte toekenning maakt.

III. Motivering van de aanvraag

10. De heer en mevrouw X-Y vragen van uw Dienst de volgende bevestiging:

De opname en de uitwerking van het optioneel verblijvingsbeding en van het optioneel toekenningsbeding, zijn niet onderworpen aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF en 2.7.1.0.5 VCF en frustreren geen van de doelstellingen van deze bepalingen, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is.

Het behoud en verfijning van het TIGV maakt evenmin fiscaal misbruik uit.

Eerste verrichting: de verkrijging op grond van een verblijvingsbeding of toekenningsbeding is niet onderworpen aan erfbelasting

Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF

11. Artikel 2.7.1.0.2 VCF belast met erfbelasting goederen die worden verkregen uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling. Het voordeel dat de langstlevende ingevolge de voorgenomen verrichtingen zal verkrijgen, wordt echter niet uit de nalatenschap verkregen (dus niet via wettelijke devolutie, noch door uiterste wilsbeschikking, noch door een contractuele erfstelling). Het voordeel wordt louter huwelijksvermogensrechtelijk verkregen, als een huwelijksvoordeel, en dus als niet-schenking.

Een huwelijksvoordeel wordt civielrechtelijk gedefinieerd als een voordeel dat voor een van de echtgenoten ontstaat uit de wijze van samenstelling, werking, vereffening of verdeling (en verrekening) van het huwelijksvermogensstelsel. De wetgever heeft deze definitie expliciet overgenomen, onder meer in de artikelen 2.3.57 en 2.3.58 BW. Hij heeft ook hun toepassing naar analogie in het stelsel van scheiding van goederen expliciet bevestigd (art. 2.3.64 § 1, vierde lid BW).

Beide optionele bedingen zijn huwelijksvermogensrechtelijke bedingen die de wijze van werking en vereffening van het huwelijksvermogensstelsel nader regelen en waaruit voor de langstlevende een huwelijksvoordeel kan ontstaan.

Een huwelijksvoordeel wordt dus huwelijksvermogensrechtelijk verkregen, uit hoofde van het huwelijksstelsel, waarvan de vereffening voorgaat op de vaststelling van de omvang van de nalatenschap (Cass. 24 maart 2017). Het kan om die reden nooit een erfrechtelijke verkrijging zijn.

Een huwelijksvoordeel is civielrechtelijk nooit een schenking en bij uitbreiding ook geen contractuele erfstelling. Het wordt gekwalificeerd als een niet-schenking (Cass. 10 december 2010, 5 januari 2017 en 24 maart 2017). Deze kwalificatie is objectief, d.w.z. dat ze bestaat ongeacht de intentie van partijen. Een intentie om te begiftigen (animus donandi) kan die kwalificatie niet wijzigen, sterker nog, het bewijs dat er sprake zou zijn van een intentie om te begiftigen is onontvankelijk en mag dus zelfs niet geleverd worden (GwH 23 november 2005, nr. 170/2005).

De kwalificatie als huwelijksvoordeel en dus als niet-schenking is absoluut; ze kent geen uitzonderingen. Hooguit kan een huwelijksvoordeel inkortbaar zijn, indien het de maxima of plafonds overschrijdt zoals in artikel 2.3.57 BW vermeld (bij samenloop van de langstlevende echtgenoot met gemeenschappelijke kinderen) dan wel in artikel 2.3.58 BW, bij samenloop van de langstlevende echtgenoot met niet-gemeenschappelijke kinderen. Ook een inkortbaar huwelijksvoordeel, ook onvolkomen huwelijksvoordeel genoemd, blijft evenwel een niet-schenking (Cass. 10 december 2010, 5 januari 2017 en 24 maart 2017).

Deze civielrechtelijke kwalificatie werkt ook in het fiscaal recht door. Dat bevestigde het Hof van Cassatie reeds bij arrest van 9 juli 1931. Het fiscaal recht moet de kwalificatie als huwelijksvoordeel, en dus niet-schenking, zowel voor volkomen als voor onvolkomen huwelijksvoordelen aanvaarden, tenzij een specifieke en expliciete fiscale bepaling daarvan zou afwijken.

De overgang/verblijving/toewijzing/toebedeling/toekenning op grond van het overwogen optioneel verblijvingsbeding en van het overwogen optioneel toekenningsbeding kunnen dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.2 VCF.

Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF

12. Omwille van de kwalificatie als huwelijksvoordeel kan op het voordeel dat de langstlevende van de echtgenoten zou verkrijgen, hetzij krachtens het optioneel verblijvingsbeding, hetzij krachtens het optioneel toekenningsbeding, evenmin artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF worden toegepast. Dat artikel belast met erfbelasting schenkingen van roerende goederen die de erflater zou hebben gedaan onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

De optionele bedingen zullen weliswaar enkel uitwerking hebben bij overlijden van een van de echtgenoten, maar van een schenking kan hoe dan ook geen sprake zijn, vermits het om een huwelijksvoordeel gaat, dus om een niet-schenking.

De overgang/verblijving/toewijzing/toebedeling/toekenning op grond van het overwogen optioneel verblijvingsbeding en van het overwogen optioneel toekenningsbeding kunnen dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF

13. Artikel 2.7.1.0.4 VCF belast ieder huwelijksvoordeel waarbij de langstlevende echtgenoot krachtens een beding van de huwelijksovereenkomst meer dan de helft van de gemeenschap verkrijgt. De toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF is beperkt tot situaties waarin sprake is van een stelsel met een gemeenschap.

Tussen de echtgenoten bestaat evenwel geen gemeenschap (met uitzondering van een toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen bestaande uit één enkel onroerend goed en het huisraad). Ze zijn gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen. Daaraan wordt een verblijvingsbeding resp. toekenningsbeding toegevoegd voor het geval van overlijden, dat louter betrekking heeft op onverdeelde goederen resp. eigen goederen. Deze bedingen hebben dus geen betrekking op gemeenschapsgoederen.

De voorwaarden voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF zijn niet vervuld. De overgang/verblijving/toewijzing/toebedeling/toekenning op grond van het overwogen optioneel verblijvingsbeding en van het optioneel toekenningsbeding kunnen dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF.

Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF

14. Voor de heffing van erfbelasting op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF moeten drie cumulatieve voorwaarden zijn vervuld:

een kosteloze beschikking;

gedurende de drie jaar voorafgaand aan het overlijden;

waardoor een bevoordeling ontstaat die niet onderworpen is geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen.

De optionele bedingen houden evenwel geen kosteloze beschikking in, zoals hierboven reeds uitgebreid toegelicht. Een huwelijksvoordeel kan niet gelijkgesteld worden met een kosteloze beschikking. Dat bevestigde ook het Hof van Cassatie (Cass. 5 januari 2017), zoals eerder aangehaald.

De voorwaarden voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF zijn niet vervuld. De overgang/verblijving/toewijzing/toebedeling/toekenning op grond van het overwogen optioneel verblijvingsbeding en van het overwogen optioneel toekenningsbeding kunnen dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

Geen beding van aanwas in de zin van het SP 17044

15. De optionele bedingen verlenen huwelijksvoordelen, die louter huwelijksvermogensrechtelijk worden verkregen. Zij hebben betrekking op de vereffening van de vermogens van de echtgenoten, als gevolg van de ontbinding van hun huwelijksstelsel. Ze zijn met het huwelijksstelsel verweven en maken daar integraal deel van uit. Ze kunnen niet los van het huwelijksstelsel worden begrepen, toegepast noch gekwalificeerd.

Er is met betrekking tot deze optionele bedingen dus geen sprake van een beding van aanwas respectievelijk van een kanscontract.

Naar het oordeel van uw dienst is de uitwerking van een kanscontract niet onderworpen aan de heffing van schenk- en erfbelasting (maar wel aan de heffing van het verkooprecht als het op onroerende goederen betrekking heeft) onder de voorwaarden die in SP 17044 zijn vermeld.

Dit standpunt is in casu irrelevant. De optionele bedingen die de echtgenoten in hun huwelijksovereenkomst opnemen, moeten niet aan de voorwaarden voldoen die voor een beding van aanwas respectievelijk voor een kanscontract gelden, omdat ze niet als een beding van aanwas respectievelijk kanscontract kwalificeren, maar wel als een huwelijksvoordeel. Ze zijn dus onderworpen aan zelfstandige eisen om niet aan schenk- en erfbelasting onderworpen te zijn en vallen niet onder de vereisten van het SP 17044.

De overgang/verblijving/toewijzing/toebedeling/toekenning op grond van het overwogen optioneel verblijvingsbeding en van het optioneel toekenningsbeding zijn niet onderworpen aan schenk- en erfbelasting, ook zonder dat aan de vereisten van SP 17044 moet zijn voldaan, omdat ze beide louter als huwelijksvoordelen kwalificeren.

De verrichting vormt geen fiscaal misbruik

16. De algemene antimisbruikbepaling kan slechts worden toegepast indien de gewone interpretatiemethode, de technische bepalingen van het wetboek, de simulatieleer en de specifieke fiscale misbruikbepalingen (de zogenaamde fictiebepalingen) geen toepassing vinden.

Ook het Grondwettelijk Hof stelt dat de algemene antimisbruikbepaling niet kan worden ingeroepen indien bepaalde verrichtingen al vallen onder een specifieke antimisbruikbepaling. Enkel wanneer bepaalde verrichtingen as such niet onder het toepassingsgebied van een specifieke fiscale misbruikbepaling vallen, maar wel de doelstellingen van een specifieke antimisbruikmaatregel frustreren, kan de algemene antimisbruikbepaling wel worden aangewend.

Het door de aanvragers opgenomen verblijvingsbeding/toekenningsbeding frustreert echter geen enkele toepasselijke specifieke antimisbruikbepaling. Evenmin kan daartegen de algemene antimisbruikbepaling worden aangewend. De aanvragers verzoeken om dit te bevestigen, op grond van de hierna uiteengezette motieven.

De voorgenomen optionele bedingen frustreren de doelstellingen van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF niet, omdat de echtgenoten geen schenking noch kosteloze beschikking ten voordele van mekaar en met uitwerking bij overlijden van een van hen beogen. Ze beogen huwelijksvoordelen met hun specifieke toepassingsvoorwaarden en civiele kwalificatie, zoals in deze aanvraag uitvoerig toegelicht. Daarom frustreren deze verrichtingen ook artikel 2.7.1.0.5 VCF niet.

De voorgenomen verrichtingen frustreren evenmin artikel 2.7.1.0.4 VCF, omdat er tussen hen geen gemeenschap heeft bestaan voor de goederen waarop de bedingen betrekking hebben, en ze voor vermelde bedingen sterke niet-fiscale motieven hebben, zoals uitvoerig in deze aanvraag toegelicht.

De optionele bedingen die de echtgenoten wensen op te nemen, frustreren evenmin artikel 2.7.1.0.2 VCF. Er bestaan immers sterke niet-fiscale motieven, die de echtgenoten uitvoerig hebben toegelicht, voor de verrichtingen zoals hierboven vermeld. De regeling die zij willen uitwerken mag niet kunnen worden aangevochten door de kinderen. Dat is niet mogelijk met bijvoorbeeld een contractuele erfstelling of een testament (zie ook hierna). Ook voor de optionele bedingen en de daaruit te verkrijgen huwelijksvoordelen bestaan sterke niet-fiscale motieven, die eveneens uitvoerig zijn toegelicht.

De vermelde bedingen beogen zij de bescherming van de langstlevende. De wet van 22 juli 2018 biedt hen mogelijkheden om in een stelsel van scheiding van goederen huwelijksvoordelen aan mekaar toe te kennen met civielrechtelijke voordelen die andere technieken in dat stelsel zoals een verrekenbeding niet biedt. Zo kan de langstlevende, door de onmiddellijke en zakelijke werking van het verblijvingsbeding of toekenningsbeding, vanaf het overlijden van de eerststervende in het bezit en in de volle eigendom van de onverdeelde goederen treden, die hem of haar in natura verblijven. Dit biedt voor de langstlevende een comfortabele situatie, waar het verrekenbeding niet toe in staat is (H. CASMAN en A.L. VERBEKE, "De vierde piste. De huwelijksvoordelen met betrekking tot onverdeelde goederen in een scheiding van goederen: een nuttig alternatief voor het verblijvingsbeding in een gemeenschapsstelsel, voor het finaal verrekenbeding in een scheiding van goederen en voor het beding van aanwas tussen echtgenoten", Nieuwsbrief Notariaat 2020, nr. 1, (1) 5).

De door de echtgenoten beoogde doelstelling kunnen zij niet op een andere manier en met dezelfde civielrechtelijke gevolgen bereiken; noch door de wettelijke devolutie, noch door een testamentaire beschikking, noch door een contractuele erfstelling en evenmin door een schenking.

Iedere erfrechtelijke verkrijging wordt immers louter op de nalatenschap toegekend, terwijl de echtgenoten net willen vermijden dat de onverdeelde goederen voor de helft in de nalatenschap van de eerststervende terecht komen. Dergelijke voordelen zouden, indien via testament of via contractuele erfstelling of schenking buiten huwelijksovereenkomst toegekend, eenzijdig herroepen kunnen worden. Dat wensen de echtgenoten absoluut niet.

Noch het optioneel verblijvingsbeding noch het optioneel toekenningsbeding kunnen eenzijdig worden gewijzigd of herroepen. Het voordeel voor de langstlevende kan hem of haar niet buiten zijn of haar weten om, noch tegen zijn of haar wil in, worden ontnomen. Dat is precies wat de echtgenoten willen. De echtgenoten willen ook niet overwegen om via een schenking van de ene echtgenoot aan de andere, vermogenselementen van de ene naar de andere te laten overgaan. Dit zou weliswaar onherroepelijk kunnen worden bedongen, door opname ervan in de huwelijksovereenkomst. Maar dit zou een onmiddellijk effect hebben op het vermogen van de echtgenoot-schenker die veel verder reikt dan wat de echtgenoten wensen: de schenking zou immers onmiddellijk en actueel tot eigendomsoverdracht leiden. De echtgenoten willen daarentegen het eerder beschreven comfort van de langstlevende enkel verwezenlijken via overlevingsrechten, die elk van hen enkel kan uitoefenen indien hij of zij langer leeft.

Evenmin willen de echtgenoten overwegen om dergelijke overlevingsrechten via testament of via contractuele erfstelling (buiten huwelijksovereenkomst) toe te kennen: dergelijke overlevingsrechten zouden dan immers herroepelijk zijn, en de overwogen regeling zou dus geen zekerheid scheppen voor degene die er zich op zal beroepen. De aanstaande echtgenoten willen deze herroepelijkheid absoluut uitschakelen: ze is niet gewenst door de echtgenoot die de overlevingsrechten verkrijgt, en evenmin gewenst door de echtgenoot die de overlevingsrechten toekent.

Voordelen die in omvang gelijkaardig zouden kunnen zijn, maar die de aanstaande echtgenoten mekaar via een testament, een contractuele erfstelling of een schenking (al of niet binnen huwelijksovereenkomst) zouden toekennen, zouden steeds in de rekenboedel (art. 4.153 BW) moeten opgenomen worden, en op het beschikbaar deel moeten aangerekend worden. Dat is met huwelijksvoordelen niet het geval. De mate waarin huwelijksvoordelen ontsnappen aan de toepassing van de regel van de inkortbaarheid en dus aan de verplichting tot aanrekening op het beschikbaar deel (met risico voor inkorting indien het beschikbaar deel zou overschreden worden) is veel ruimer dan voor giften. Zolang en voor zover de maxima of plafonds van artikel 2.3.57 BW niet zijn bereikt is er immers voor huwelijksvoordelen geen sprake van opname in de rekenboedel noch van aanrekening op het beschikbaar deel, en dus evenmin van inkortbaarheid. De aanstaande echtgenoten hebben gemeenschappelijke kinderen, die deze aanrekening op het beschikbaar deel en bijgevolg de inkorting niet zullen kunnen vragen zolang en voor zover de huwelijksvoordelen die hun ouders mekaar toekennen, niet verder reiken dan, enerzijds, hun gezamenlijke aanwinsten, anderzijds, de helft van de niet-aanwinsten van de echtgenoot die als eerste zal overlijden.

Geen enkele van de voorgenomen verrichtingen, afzonderlijk genomen of in combinatie met mekaar, frustreren enige antimisbruikbepaling. Noch een specifieke antimisbruikbepaling, noch de algemene antimisbruikbepaling. Artikel 3.17.0.0.2 VCF kan daarom niet op deze voorgenomen verrichtingen toegepast worden. De echtgenoten verzoeken om dit te bevestigen, op grond van de in deze aanvraag uiteengezette motieven.

Het behoud en de verfijning van het TIGV vormen geen fiscaal misbruik

17. De aanvragers wensen het TIGV te behouden. Die keuze is geen fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF. Daarvoor zijn diverse feitelijke en juridische motieven, die niet fiscaal van aard zijn. De keuze heeft niet als wezenlijk doel om een belastingvoordeel te bereiken (geen subjectief element). Partijen plaatsen zich daarmee ook niet binnen het toepassingsgebied van een belastingverminderende bepaling, noch buiten het toepassingsgebied van een belastingvermeerderende bepaling op een manier die strijdig is met de doelstellingen van de fiscale wetgeving (geen objectief element).

De aanvragers zijn gehuwd onder het Belgische stelsel van scheiding van goederen met een TIGV waarbij de gezinswoning en het huisraad werden ingebracht in dit TIGV door de beide echtgenoten. De aanvragers wensen het TIGV te behouden omwille van het zakenrechtelijk statuut van de gezinswoning voor de langstlevende.

Deze inbreng gebeurde in het licht van de verzorgingsgedachte en de civielrechtelijke voordelen. Door de gezinswoning en het huisraad in te brengen in het TIGV kan de vergoedingsrekening slechts na de ontbinding van het TIGV worden opgemaakt. De afrekening zal in dit geval ook volgens duidelijke en gekende regels verlopen. Verder staat de gezinswoning bij een TIGV ook op naam van beide echtgenoten, hetgeen ook psychologisch voordelen biedt.

Een TIGV is bovendien performanter naar derden, vooral schuldeisers, toe dan een gewone gemeenschap. In dat geval is er geen vermoeden van gemeenschap voor de schulden en zijn er geen verhaalsmogelijkheden op de drie vermogens. Dat is voor de echtgenoten steeds van cruciaal belang geweest gelet op de beroepsactiviteiten van de heer X als […].

Als het TIGV reeds bestaat en de gezinswoning al tot de TIGV behoort, dan moeten de echtgenoten volgens gezaghebbende rechtsleer niet verantwoorden waarom ze de gezinswoning niet mee opnemen in de nieuwe regeling. Er kan geen sprake zijn van fiscaal misbruik omdat een belastingplichtige - die zich in een situatie bevindt waarin er geen erfbelasting verschuldigd zal zijn, omdat de fiscale wetgever uitdrukkelijk in een vrijstelling voorziet - deze situatie niet verandert, omdat hij daar geen enkele reden voor heeft (VERBEKE, A., CASMAN, H., Huwelijksvoordelen bij scheiding van goederen, Intersentia, 2022, 141, nr. 144).

De inbreng van de gezinswoning dateert bovendien reeds van 2018. De echtgenoten wensen het stelsel van scheiding van goederen met een TIGV voor de gezinswoning en het huisraad te behouden. Dit stelsel biedt immers de gewenste voordelen van de echtgenoten, met name de autonomie van iedere echtgenoot over zijn/haar eigen vermogen en de bescherming van het eigen vermogen tegen elkaars schuldeisers.

Het TIGV bevat naast de gezinswoning ook het huisraad (inboedel), maar geen kunst. Dat is ook niet de bedoeling. Dat gaan de echtgenoten preciseren in de wijzigingsakte van hun huwelijksovereenkomst. De heer X heeft immers de voorbije jaren kunstwerken gekocht met eigen of familiaal vermogen, dat bijgevolg niet tot het TIGV moet/mag behoren.

Het artikel 534 van het oud BW bepaalde dat:

“Onder het woord huisraad zijn alleen begrepen de meubelen, die dienen tot gebruik en versiering van de vertrekken zoals behangsels, bedden, stoelen, spiegels, pendules, tafels, porselein en andere voorwerpen van dien aard.

Eveneens zijn daaronder begrepen de schilderijen en de beelden die van de inboedel van een vertrek deel uitmaken, doch niet de verzamelingen van schilderijen die in bijzondere galerijen of vertrekken mochten zijn geplaatst.

Hetzelfde geldt voor porselein: alleen het porselein dat van de versiering van een vertrek deel uitmaakt, is onder de benaming huisraad begrepen”.

Volgens deze definitie bevat het huisraad de verzamelingen van schilderijen niet. Het (nieuw) BW kent niet langer een specifieke wettelijke definitie toe aan het begrip huisraad. Voor alle duidelijkheid gaan de echtgenoten-aanvragers in hun huwelijksovereenkomst preciseren dat de kunstwerken niet tot het huisraad behoren.

Ook voor andere goederen van de heer X is de inbreng in een TIGV geen optie. De echtgenoten willen immers zekerheid nastreven. Over de inbreng van sommige goederen (zoals aandelen) in een TIGV bestaat discussie. Artikel 2.3.19, § 1, 5° BW (artikel 1401, §1, 5 oud BW) bepaalt dat de lidmaatschapsrechten van de aandelen van een besloten vennootschap of van een vennootschap waarin slechts één van de echtgenoten zijn beroepsactiviteit als zaakvoerder uitoefent, die gefinancierd zijn door het gemeenschappelijk vermogen van de echtgenoten en die op naam van slechts één van de echtgenoten staan ingeschreven, eigen zijn aan de echtgenoot-aandeelhouder/titularis, terwijl de vermogenswaarde van de aandelen gemeenschappelijk is en tot het gemeenschappelijk vermogen van de echtgenoten behoort.

Volgens een bepaalde doctrine impliceert het feit dat de titel (lidmaatschapsrechten) eigen is aan de echtgenoot-aandeelhouder/titularis, dat de aandelen tot het eigen vermogen van de echtgenoot-aandeelhouder/titularis behoren, waarbij het aan hem of haar is om het gemeenschappelijke vermogen dat de aandelen heeft gefinancierd, te vergoeden in de mate van de financiering en volgens het valorisme.

Artikel 2.3.19, § 1, 5° BW verleent ook het recht om te handelen zoals een eigenaar. Het voornoemde artikel is geen beheersregel maar een eigendomsregel. Dit is ook bevestigd door het Hof van Cassatie. De waarde van de aandelen moet worden onderscheiden van het eigendomsrecht ervan en verleent geen beschikkings- of goedkeuringsrecht aan de andere echtgenoot die geen aandeelhouder/titularis is.

Het feit dat de aandelen eigen zijn, betekent ook dat deze geen deel kunnen uitmaken van een keuzebeding. De ontbinding van het stelsel verandert het statuut van de aandelen niet.

De inbreng van de aandelen in een gemeenschappelijk vermogen zoals een TIGV en de aandelen op naam van beide echtgenoten zetten om deze daarna te onderwerpen aan een keuzebeding is onzeker. De lidmaatschapsrechten zouden volgens die rechtsleer dermate persoonlijk zijn dat zij niet tot een gemeenschappelijk vermogen kunnen behoren.

Het eventuele alternatief, namelijk de aandelen inbrengen in het gemeenschappelijk vermogen én inschrijven op naam van beide echtgenoten is niet mogelijk vanuit de deontologie van de beroepsgroep van de heer X.

Dit heeft tot gevolg dat de aandelen, die de grootste waarde vertegenwoordigen in het eigen vermogen van de heer X, in ieder geval eigen vermogen zullen (moeten) blijven. Teneinde toch in deze bescherming te voorzien, wenst de heer X dat de bovenvermelde goederen aan zijn echtgenote zouden toekomen op grond van het toekenningsbeding.

Gelet op het bovenstaande blijkt dat de aanvragers het toekenningsbeding niet in hun huwelijksovereenkomst wensen in te voegen op grond van fiscale motieven. Zij verzoeken dan ook te bevestigen dat er omwille van deze niet-fiscale motieven hoe dan ook geen sprake kan zijn van fiscaal misbruik met betrekking tot deze aanvraag, die zij aan het besluitvormingsorgaan voorleggen en dat de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet van toepassing is.

IV. Beslissing

18. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerrechtelijk vlak.

Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan.

De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt. Er kan niet worden ingegaan op een vraag tot toepassing van de erfbelasting in het algemeen.

Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht

19. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht, zoals in de aanvraag vermeld:

  • Artikel 2.7.1.0.2 VCF, dat luidt als volgt:

De erfbelasting is verschuldigd ongeacht of de verkrijging gebeurt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

Naast het geval, vermeld in het eerste lid, is de erfbelasting ook verschuldigd op een verkrijging van vruchtgebruik met toepassing van artikel 858bis van het Burgerlijk Wetboek, tenzij de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende aan het vruchtgebruik heeft verzaakt conform paragraaf 6 van het voormelde artikel.

  • Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, dat luidt als volgt:

Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:

3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

  • Artikel 2.7.1.0.4 VCF, dat luidt als volgt:

De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.

  • Artikel 2.7.1.0.5 VCF, dat luidt als volgt:

§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de vijf jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.

Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.

§ 2. De termijn van vijf jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.

De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.

  • Artikel 3.17.0.0.2 VCF (antimisbruikbepaling), dat luidt als volgt:

Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.

De te beoordelen verrichting

20. Aanvragers wensen hun voorhuwelijkse huwelijksovereenkomst van xx.xx.1996 houdende aanneming van een stelsel van zuivere scheiding van goederen, aangepast door de wijzigende huwelijksovereenkomst van xx.xx.2018 waarbij aan dit stelsel een TIGV werd toegevoegd voor de gezinswoning, nogmaals aan te passen als volgt:

Door toevoeging aan dit stelsel van scheiding van goederen met TIGV, voor het geval van ontbinding van het huwelijk door overlijden, van een optioneel verblijvingsbeding voor alle exclusief tussen de echtgenoten onverdeelde goederen en van een optioneel toekenningsbeding van bepaalde niet onverdeelde roerende goederen.

Beoordeling

21. Algemeen wordt aanvaard dat een huwelijksvoordeel een overeenkomst ten bezwarende titel is.

22. Het besluitvormingsorgaan merkt op dat het begrip ‘huwelijksvoordeel’ niet wettelijk gedefinieerd is, doch slechts omschreven in het kader van stelsels van gemeenschap van goederen. In de rechtsleer bestaan verschillende stromingen voor de invulling van het begrip huwelijksvoordeel in stelsels van scheiding van goederen.

Het besluitvormingsorgaan spreekt zich niet uit over de burgerrechtelijke kwalificatie van de in casu voorgenomen bedingen als geldige huwelijksvoordelen die bovendien zakenrechtelijke werking zouden hebben.

In de mate bijgevolg dat het (optioneel) verblijvingsbeding en het (optioneel) toekenningsbeding burgerrechtelijk kwalificeren als huwelijksvoordelen met zakenrechtelijke werking zal deze kwalificatie doorwerken in het fiscaal recht.

Fiscaal betekent dit dat de verblijving en/of toekenning aan de langstlevende echtgenoot ingevolge een huwelijksvoordeel niet behandeld wordt als een erfrechtelijke verkrijging, doch wel als een verkrijging op grond van een overeenkomst onder de levenden, meer bepaald een overeenkomst onder bezwarende titel.

23. In de mate dat het verblijvingsbeding en het toekenningsbeding in casu effectief geldige huwelijksvoordelen zijn, volgt het besluitvormingsorgaan dezelfde redenering voor de fiscale behandeling van deze verrichting.

1. Onderzoek van de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF

1.1. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF?

24. Overeenkomstig artikel 2.7.1.0.2 VCF worden met erfbelasting belast, de goederen die verkregen worden uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

De verkrijging door een langstlevende echtgenoot van een huwelijksvoordeel is een huwelijksvermogensrechtelijke verkrijging.

25. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.2 VCF.

1.2. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF?

26. De schenkingen van roerende goederen onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker, worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

De burgerrechtelijke kwalificatie van het verblijvingsbeding en het toekenningsbeding als huwelijksvoordelen heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.

27. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

1.3. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF?

28. De toebedeling van meer dan de helft van een gemeenschap bij overlijden wordt fiscaal, zowel voor onroerende als voor roerende goederen onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF.

De verblijving van de onverdeelde goederen en de toekenning van de exclusief eigen goederen heeft volgens de aanvrager geen betrekking op een wettelijke of conventionele gemeenschap.

29. Er zal voor deze bedingen geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.4 VCF.

1.4. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF?

30. Kosteloze beschikkingen die dagtekenen vanaf 1 januari 2025, gedaan door een erflater gedurende de vijf jaar voorafgaand aan het overlijden, welke niet onderworpen zijn geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

De burgerrechtelijke kwalificatie van het verblijvingsbeding en het toekenningsbeding als huwelijksvoordelen heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.

31. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

2. Onderzoek van fiscaal misbruik (artikel 3.17.0.0.2 VCF)

a) Algemeen

32. Elk contract dat is gesloten vanaf 1 juni 2012 kan afgetoetst worden aan de algemene antimisbruikbepaling, thans vervat in art. 3.17.0.0.2 VCF. Het contract maakt geen fiscaal misbruik uit indien er ook niet-fiscale motieven aan ten grondslag liggen.

33. De artikelen van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting) van de VCF vormen de rechtsgrond voor de heffing van de erfbelasting. Bij deze bepalingen wordt er geen onderscheid gemaakt tussen specifieke en algemene bepalingen. Evenwel is het zo dat de bepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF voorkomt dat men zich door gebruik van bepaalde rechtshandelingen buiten het toepassingsgebied van een heffingsbepaling stelt in strijd met de doelstellingen van deze bepaling, en dit doorslaggevend met fiscale motieven.

34. De fictiebepalingen ingevoegd in de VCF zijn terug te vinden in de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF en betreffen regelingen waarbij de wetgever/decreetgever het noodzakelijk vond een bepaalde verkrijging gelijk te stellen met een legaat. De fictiebepalingen zijn geen specifieke misbruikbepalingen. Elke fictiebepaling heeft een specifiek doel. In de voorbereidende werken van elk van deze bepalingen kan de doelstelling worden nagelezen aan de hand waarvan een concrete techniek kan worden geëvalueerd. De fictiebepaling kan enkel worden toegepast als er voldaan is aan de voorwaarden die door het overeenkomstig artikel uit de VCF worden gesteld.

Uit de structuur van de VCF kan worden afgeleid dat de decreetgever met de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF geen specifieke misbruikbepalingen voor ogen had: de algemene misbruikbepaling is opgenomen in titel 3 (Inning en Invordering), die algemeen de procedurebepalingen bevat terwijl de fictiebepalingen opgenomen zijn in titel 2 (Belastingheffing), die de inhoudelijke bepalingen bevat. Meer bepaald werden de fictiebepalingen opgenomen onder hoofdstuk 7 (Erfbelasting), afdeling 1 (belastbaar voorwerp).

35. De antimisbruikbepaling, zoals opgenomen in art. 3.17.0.0.2 VCF, is een algemene bepaling. Het gegeven dat een artikel van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting), van de VCF niet kan worden toegepast omdat de voorwaarden niet zijn voldaan sluit de inroeping door de Vlaamse Belastingdienst van art. 3.17.0.0.2 VCF niet uit. Dit laatste artikel werd immers in het leven geroepen om te voorkomen dat de overledene voor zijn overlijden via bepaalde (legale) technieken zijn nalatenschap zou laten vererven met ontwijking van de erfbelasting.

b) In casu

36. Uit de gegevens opgenomen in de aanvraag blijkt dat de aanvragers gehuwd zijn onder het stelsel van scheiding van goederen met toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen, en dat zij hieraan een (optioneel) verblijvingsbeding met betrekking tot alle exclusief onverdeelde goederen en een (optioneel) toekenningsbeding met betrekking tot welbepaalde eigen roerende goederen wensen toe te voegen.

37. Gelet op de concrete feitenconstellatie en de in de aanvraag opgenomen motivering, is het besluitvormingsorgaan van oordeel dat de voorgelegde verrichting in casu geen fiscaal misbruik uitmaakt van voormelde artikelen, in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

38. Deze beslissing heeft alleen betrekking op de Vlaamse erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.

Voetnoten

[1] Een afschrift van de huwelijksovereenkomst van xx.xx.1996 wordt gevoegd als bijlage bij de aanvraag.

[2] Een afschrift van de wijzigende huwelijksovereenkomst van xx.xx.2018 wordt gevoegd als bijlage bij de aanvraag.

[3] Een ontwerp van wijzigende huwelijksovereenkomst wordt gevoegd als bijlage bij de aanvraag.

[4] Opmerking van het besluitvormingsorgaan: de rijksregisternummers van de aanvragers blijken uit de als bijlage bezorgde stukken.