VB 25020 - Inbreng in gemeenschappelijk vermogen gevolgd door een schenking aan de kinderen
- Nummer
25020
- Datum beslissing
22 april 2025
- Publicatiedatum
20 mei 2025
Heffing
- Schenkbelasting
Wettelijke basis
- art. 2.8.4.1.1. VCF
- art. 3.17.0.0.2. VCF
- art. 2.8.3.0.1. VCF
I. Voorwerp van de aanvraag
1. De aanvraag strekt er toe bevestiging te krijgen dat gelet op de tijdspanne tussen de inbreng enerzijds en de schenking de antimisbruikbepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF niet zal worden toegepast op de voorgenomen verrichting.
2. Bijkomend wordt de volgende vraag gesteld:
Hoe wordt de belastbare grondslag bepaalt onder het artikel 2.8.3.0.1. VCF? Zijnde tweemaal 100.000 euro geschonken door de vader aan de begiftigde en 100.000 euro geschonken door de moeder aan de begiftigde?
II. Omschrijving van de verrichting(en)
II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen
2. De aanvraag wordt ingediend door notaris […] te […], namens:
2.1. De heer X, geboren te […] op xx.xx.1964, (rijksregisternummer […]), en zijn echtgenote;
2.2. mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1968, (rijksregisternummer […]),
samenwonend te […].
De echtgenoten X-Y zijn gehuwd te […] op xx.xx.1993 onder het wettelijk stelsel bij gebrek aan huwelijkscontract. Vervolgens werd een huwelijkscontract met behoud van het basisstelsel opgemaakt waarvan de akte verleden werd voor notaris […], destijds te […], op xx.xx.1999, en gewijzigd blijkens huwelijkscontract verleden voor notaris […], te […], op xx.xx.2022.
Hierna genoemd “de schenker(s)”.
3. De betrokken partijen zijn de kinderen van de echtgenoten X-Y, namelijk:
3.1. De heer A, geboren te […] op xx.xx.1995, (rijksregisternummer […]), echtgenoot van mevrouw […], wonend te […].
De heer A is gehuwd te […] op xx.xx.2023 onder het stelsel van scheiding van goederen blijkens huwelijkscontract verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.2023.
3.2. De heer B, ongehuwd, geboren te […] op xx.xx.1997, (rijksregisternummer […]), wonende te […].
Hierna genoemd “de begiftigden”.
4. De betrokken onroerende goederen zijn:
4.1. GEMEENTE […] - vierde afdeling […]
Een woonhuis met afhangen en meegaande grond, gelegen […], kadastraal bekend volgens titel en volgens recent kadastraal uittreksel sectie B nummer […], met een oppervlakte van vier are (4a 00ca).
4.2. GEMEENTE […] - vierde afdeling […]
Een woonhuis met afhangen en meegaande grond gelegen […], kadastraal bekend volgens titel en volgens recent kadastraal uittreksel sectie B nummer […], met een oppervlakte van vier are vijftig centiare (4a 50ca).
Blijkens huwelijkscontract verleden voor notaris […], te […], op xx.xx.2022, overgeschreven op het Kantoor Rechtszekerheid te […], onder formaliteit […], heeft mevrouw Y voorschreven goederen ingebracht in de huwelijksgemeenschap bestaande tussen haarzelf en haar echtgenoot, de heer X.
Voor wat betreft voorschreven goed sub 4.2:
Dit goed behoorde toe aan genoemde mevrouw Y om aan haar te zijn toebedeeld ingevolge akte afstand-deling verleden voor Meester […], Notaris te […], op xx.xx.2017, overgeschreven op het hypotheekkantoor te […] op xx.xx. erna, referte […]. De afstanddoeners waren de consoorten […]: 1/ F, 2/ G, 3/ H, 4/ I, 5/ J.
Voor wat betreft voorschreven goed sub 4.1.:
Dit goed behoorde toe aan genoemde mevrouw Y om aan haar te zijn toebedeeld blijkens akte afstand-deling verleden voor Meester […], notaris te […], op xx.xx.2017, overgeschreven op het hypotheekkantoor te […] op xx.xx. erna, referte […]. De afstanddoeners waren de consoorten […]: 1/ F, 2/ G, 3/ H, 4/ I, 5/ J.
De hierboven beschreven onroerende goederen, zowel voorschreven goed sub 4.1. als voorschreven goed sub 4.2. behoorden de genoemde consoorten […]: 1/ Y, 2/ F, 3/ G, 4/ H, 5/ I en 6/ J toe, in de hierna vermelde verhouding, uit de gemengde nalatenschappen van hun ouders, respectievelijk grootouders, wijlen de echtgenoten C – D.
Oorspronkelijk, voor meer dan dertig jaar te rekenen vanaf heden, behoorden zelfde onroerende goederen - wat de grond betreft - toe aan de huwgemeenschap die bestaan heeft tussen genoemde heer C en zijn echtgenote genoemde mevrouw D ingevolge aankoop, voor rekening van hun gemeenschappelijk vermogen, jegens mevrouw […], blijkens akte verleden voor Meester […], destijds notaris te […] op xx.xx.1961, overgeschreven op het hypotheekkantoor te […].
Genoemde heer C is overleden te […] op xx.xx.2014 zonder laatste wilsbeschikkingen te hebben genomen. Zijn nalatenschap, begrijpende de helft volle eigendom van de hierboven beschreven onroerende goederen, is ingevolge de bepalingen van zijn wijzigend huwelijkscontract verleden voor Meester […], notaris te […], xx.xx.2003 en ingevolge de wet toegekomen als volgt:
- de geheelheid vruchtgebruik aan zijn overlevende echtgenote, zijnde mevrouw D, voornoemd;
- de geheelheid naakte eigendom aan zijn drie nog in levende zijnde kinderen en aan de drie kinderen van zijn vooroverleden zoon E, en dit in de volgende verhouding:
- drie/vierden naakte eigendom aan zijn drie nog in leven zijnde kinderen en voorbehouden erfgenamen, aan elk een gelijk derde deel of aan elk één/vierde naakte eigendom, zijnde […]: 1) F; 2) G en 3) Y.
- één/vierde naakte eigendom aan de drie kinderen van zijn vooroverleden zoon E, aan elk een gelijk derde deel of aan elk één/twaalfde naakte eigendom, zijnde […]: 1) H; 2) I en 3) J.
Genoemde mevrouw D is ab intestat overleden te […] op xx.xx.2015 waardoor haar gerechtigheden vruchtgebruik op het hierboven beschreven onroerend goed zijn komen op te houden. Haar nalatenschap, begrijpende de helft volle eigendom van de hierboven beschreven onroerende goederen, is bijgevolg ingevolge de wet toegekomen aan haar drie nog in levende zijnde kinderen en aan de drie kinderen van haar vooroverleden zoon E, en dit in de volgende verhouding:
- drie/vierden volle eigendom aan haar drie nog in leven zijnde kinderen en voorbehouden erfgenamen, aan elk een gelijk derde deel of aan elk één/vierde volle eigendom, zijnde […]: 1) F; 2) G en 3) Y.
- één/vierde volle eigendom aan de drie kinderen van haar vooroverleden zoon E, aan elk een gelijk derde deel of aan elk één/twaalfde volle eigendom, zijnde […]: 1) H; 2) I en 3) J.
II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)
5. De echtgenoten X-Y wensen thans over te gaan tot een schenking van de blote eigendom voormelde onroerende goederen aan hun zonen, te weten de heer A voor het goed vermeld onder punt 4.1. en de heer B, voor het goed vermeld onder punt 4.2..
De blote eigendom van de woonhuizen wordt geschonken op voorschot van erfdeel, waarbij zij zich het levenslang vruchtgebruik voorbehouden, met recht van aanwas onder de langstlevende van hen.
III. Motivering van de aanvraag
6. De aanvraag strekt er toe bevestiging te krijgen dat de schenking (hiervoor beschreven) door de echtgenoten X-Y aan hun zonen niet zal worden beschouwd als ingaande tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, § 1 en §2 en dus niet zal worden beschouwd als fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.
7. De inbreng in de gemeenschap gebeurde op xx.xx.2022. Op dat ogenblik bestond er nog geen intentie om dit te schenken. Partijen wensten de inbreng in de gemeenschap omdat de kosten van de panden ook gemeenschappelijk gedragen gingen worden.
De termijn tussen dan en een eventuele schenking dit jaar is ook ruim voldoende.
Ingeval de belastingdienst deze termijn toch te kort zou achten, kan er onzes inziens geen sprake zijn van fiscaal misbruik aangezien de rechtshandeling niet gesteld worden door dezelfde belastingplichtige (inbreng door de moeder – schenkbelasting te betalen door de begiftigde).
IV. Beslissing
Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:
8. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerrechtelijk vlak.
9. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht:
- Artikel 2.8.3.0.1, §1, VCF:
“§ 1. Voor de schenkingen onder de levenden van roerende en onroerende goederen wordt een schenkbelasting geheven op het aandeel van elke begiftigde, op basis van de verkoopwaarde van de geschonken goederen, zonder aftrek van lasten.”;
- Artikel 2.8.4.1.1, §1 en §2, VCF dat luidt als volgt:
“§ 1. De schenkbelasting voor de schenkingen van onroerende goederen wordt berekend volgens het tarief, vermeld in de onderstaande tabellen:
TABEL I
verkrijging in rechte lijn en tussen partners | |||
gedeelte van de schenking |
| ||
A | tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in % | totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro | |
Vanaf | tot en met |
|
|
0,01 | 150.000 | 3 | - |
150.000,01 | 250.000 | 9 | 4500 |
250.000,01 | 450.000 | 18 | 13.500 |
450.000,01 | 27 | 49.500 |
TABEL II
tarief tussen alle andere personen | |||
gedeelte van de schenking |
| ||
A schijf in euro | tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in % | totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro | |
Vanaf | tot en met |
|
|
0,01 | 150.000 | 10 | - |
150.000,01 | 250.000 | 20 | 15.000 |
250.000,01 | 450.000 | 30 | 35.000 |
450.000,01 | 40 | 95.000 |
§ 2. Het tarief van de schenkbelasting voor de schenkingen van roerende goederen bedraagt :
1° 3% voor een verkrijging in de rechte lijn en tussen partners;
2° 7% voor een verkrijging door alle andere personen.
Dat tarief is niet van toepassing op de schenkingen onder de levenden van roerende goederen die met legaten worden gelijkgesteld met toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3°.”;
- Artikel 3.17.0.0.2 VCF dat luidt als volgt:
“Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.
Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt :
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.
Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.”.
10. In de omzendbrief VLABEL/2015/1 van 16 februari 2015(PDF bestand opent in nieuw venster) worden volgende rechtshandelingen als fiscaal misbruik beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven:
“Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF).
Er kan worden vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten aan bv. hun enig kind enkel gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken; dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Degelijke constructie gaat in tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF. Er is bijgevolg sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.
De belastingplichtige dient te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking, verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.
Indien de belastingplichtige dit bewijs niet levert, dient de schenkbelasting te worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door de inbrengende echtgenoot aan het kind voor de geheelheid van het goed.”.
11. De onder punt 4 vermelde onroerende goederen werden door mevrouw Y ingebracht in de huwgemeenschap bestaande tussen haar en de heer X, blijkens akte verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.2022. De aanvragers wensen nu de onroerende goederen te schenken aan hun zonen op voorschot van erfdeel, met voorbehoud van vruchtgebruik en met recht van aanwas onder de langstlevende van hen.
12. Gelet op de feitenconstellatie en de tijdspanne tussen de inbreng van de onroerende goederen, vermeld onder punt 4, en de voorgenomen schenking beslist het besluitvormingsorgaan dat de anti-misbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet moet worden toegepast.
13. De vraag onder punt 2 kan door het besluitvormingsorgaan niet worden beantwoord. Deze vraag betreft de berekening van de belasting waarover geen voorafgaande beslissing kan worden genomen (artikel 3.22.0.0.1, §3, tweede lid, a), VCF).
Deze beslissing heeft alleen betrekking op registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen