Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 25040 - Wijziging huwelijksovereenkomst scheiding van goederen - toevoeging optioneel verblijvingsbeding Vlaamse Belastingdienst

VB 25040 - Wijziging huwelijksovereenkomst scheiding van goederen - toevoeging optioneel verblijvingsbeding

Voorafgaande beslissing
Nummer

25040

Datum beslissing

19 mei 2025

Publicatiedatum

18 juli 2025

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.2. VCF
  • art. 2.7.1.0.3. VCF
  • art. 2.7.1.0.4. VCF
  • art. 2.7.1.0.5. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De echtgenoten zijn gehuwd op xx.xx.1973 onder het stelsel van zuivere scheiding van goederen, ingevolge huwelijksovereenkomst verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.1973.[1] Deze huwelijksovereenkomst is tot op heden ongewijzigd gebleven.

2. Zij wensen dit oorspronkelijk stelsel van scheiding van goederen nog steeds te behouden, maar zij wensen dit gekozen huwelijksstelsel aan te vullen met een optioneel verblijvingsbeding om hun wens te waarborgen voor een eerlijke, billijke, solidaire en evenwichtige regeling in geval van ontbinding van hun huwelijk door overlijden.[2]

3. De regeling ten voordele van de langstlevende is vervat in een optioneel verblijvingsbeding m.b.t. hun onverdeelde goederen, waarvan de modaliteiten en de keuzemogelijkheden in het bijgevoegde ontwerp van huwelijksovereenkomst nader zijn uitgewerkt.

4. Vooraleer de echtgenoten deze huwelijksovereenkomst laten verlijden, wensen zij bevestiging over de fiscale behandeling ervan voor het geval van overlijden van één van hen. Daarom vragen de echtgenoten om bevestiging te krijgen dat:

• de opname en de uitwerking van het optioneel verblijvingsbeding, zoals vervat in de artikelen 30 en 31 (algemene principes), en 32 tot en met 38 (optioneel verblijvingsbeding) van het ontwerp van huwelijksovereenkomst, niet onderworpen is aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF en 2.7.1.0.5 VCF en geen van de doelstellingen van deze bepalingen frustreert, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is;

• de opname en de uitwerking van het optioneel verblijvingsbeding evenmin fiscaal misbruik vormt, zodat artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

5. De aanvraag wordt ingediend door […], namens:

de heer X, geboren te […] op xx.xx.1949 en met rijksregisternummer […] (hierna genoemd ‘de heer X) en mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1951 en met rijksregisternummer […] (hierna genoemd ‘mevrouw Y) (beiden hierna samen ook genoemd ‘de echtgenoten’).[3]

De echtgenoten wonen samen te […].

6. De echtgenoten hebben samen één gemeenschappelijk zoon en geen van hen heeft niet-gemeenschappelijk kinderen.

7. De echtgenoten hebben beiden de Belgische nationaliteit en hebben hun (fiscale) woonplaats sedert meer dan 5 jaar in het Vlaams Gewest.

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting

8. De echtgenoten kozen initieel voor een huwelijksstelsel van zuivere scheiding van goederen naar Belgisch recht ingevolge een huwelijksovereenkomst verleden voor notaris […] op xx.xx.1973.

9. Binnen het basisstelsel van scheiding van goederen willen de echtgenoten thans een huwelijksvermogensrechtelijke regeling ten voordele van de langstlevende van hen toevoegen via een optioneel verblijvingsbeding.

Dit beding is optioneel in die zin dat de langstlevende kan kiezen voor de integrale toepassing ervan, of voor een beperkte toepassing ervan, volgens de keuzemogelijkheden nader in het ontwerp van huwelijksovereenkomst uitgewerkt.

10. De aanvraag van de echtgenoten betreft de regeling die ze voor het geval van overlijden wensen, namelijk de toepassing van het verblijvingsbeding, met de daaraan gekoppelde keuzemogelijkheden. Dit beding wordt hierna verkort aangeduid als het ‘optioneel verblijvingsbeding’. Onder deze verkorte aanduiding moet telkens, zoals hierna toegelicht, worden begrepen, zowel het beding dat in een integrale verblijving van elk van de onverdeelde goederen voorziet, als de alternatieve keuzemogelijkheden voor een beperkte of alternatieve toewijzing.

De werking van dit beding wordt hierna toegelicht.[4]

11. Met het verblijvingsbeding beogen de echtgenoten ten voordele van de langstlevende, ongeacht wie van de echtgenoten als eerste overlijdt, de integrale toewijzing in volle en exclusieve eigendom van alle goederen die op het tijdstip van overlijden van één van de echtgenoten tussen hen in onverdeeldheid zijn. Het is daarbij irrelevant of het om een onverdeeldheid van roerende dan wel onroerende goederen gaat. Evenmin is het relevant wat de oorsprong van de onverdeeldheid is, of wat de verhouding is waarin de echtgenoten in die onverdeeldheid gerechtigd zijn.

12. Het verblijvingsbeding is evenwel optioneel. Als de langstlevende zich niet integraal op dit verblijvingsbeding wenst te beroepen, kan hij of zij dus nog kiezen, voor de door hem of haar aan te wijzen onverdeelde goederen, voor een beperkte toewijzing (bijvoorbeeld beperkt tot vruchtgebruik van alle of van sommige onverdeelde goederen), of voor een afwijkende toewijzingssleutel (voor een groter of kleiner breukdeel van dit onverdeeld goed). Indien de langstlevende echtgenoot geen (tijdige) keuze maakt, wordt het verblijvingsbeding integraal en in volle eigendom op elk onverdeeld goed toegepast.

III. Motivering van de aanvraag

1) Motivering van de aanvragers om tot de voorgenomen verrichting over te gaan

13. De echtgenoten hebben destijds gekozen voor een stelsel van zuivere scheiding van goederen. Zij willen immers tijdens hun huwelijk in het beheer van hun inkomsten en van hun vermogens de ruimste autonomie genieten en behouden. Ook willen ze dat ieder van hen maximaal beschermd is tegen het risico van schulden door de ander aangegaan. Dat de echtgenoten op heden een bijkomende regeling wensen toe te voegen aan hun huwelijksstelsel wordt ingegeven door verschillende noden en beweegredenen in hoofde van de echtgenoten.

14. Onontbeerlijk voor de echtgenoten is dat zij voorzien in een eerlijke, billijke, solidaire en evenwichtige regeling voor de langstlevende voor het geval van ontbinding van het huwelijk door overlijden van één van hen, aangezien zij tijdens de duur van hun huwelijk een groot onverdeeld vermogen hebben opgebouwd, voornamelijk bestaande uit onroerende goederen. De echtgenoten leven vandaag onder meer van de huurinkomsten die deze panden genereren. De echtgenoten hebben dit vermogen kunnen opbouwen door het sparen van de inkomsten alsook door inspanningen van beide echtgenoten. De heer X heeft een uitstekende kennis van de Belgische vastgoedmarkt. Mevrouw Y zorgde daarnaast voor de correcte administratieve opvolging van huurders alsook de toepasselijke regelgeving. Het vermogen van de echtgenoten is voor het overgrote deel samengesteld uit huwelijkse aanwinsten.

De billijkheid vereist dat er omwille van voormelde redenen met betrekking tot deze onverdeelde goederen een regeling komt, die ze vorm geven in een verblijvingsbeding.

15. Het optioneel verblijvingsbeding slaat op alle goederen die op het tijdstip van overlijden van één van de echtgenoten tussen hen in onverdeeldheid zijn. Deze goederen zijn per definitie goederen waaraan zij een gezamenlijke (meestal gezinsgebonden) bestemming toekennen, en die daarenboven bijna uitsluitend tijdens het huwelijk verkregen zijn, en waarvan beide echtgenoten willen dat ze bij overlijden van één van hen onmiddellijk, in volle en exclusieve eigendom, aan de langstlevende toebehoren, voor zover de langstlevende hiervoor kiest, eveneens los van iedere roeping tot de nalatenschap van de overleden echtgenoot. In casu zijn op heden een groot deel van de goederen die de echtgenoten onverdeeld aanhouden onroerende goederen.

16. Deze nieuwe regeling beoogt de hardheid van de scheiding van goederen, die nog steeds de basis vormt van hun huwelijksstelsel, te verzachten. Een zuivere en ongecorrigeerde scheiding van goederen is voor geen van de echtgenoten langer gewenst, en is onverenigbaar met hun wens om een eerlijke, billijke, solidaire en evenwichtige regeling uit te werken, die exact overeenkomt met hetgeen hun huwelijksstelsel hun moet bieden en het feit dat het gros van hun vermogen werd opgebouwd tijdens de duur van het huwelijk en door gemeenschappelijke inspanningen en besparingen.

Zo lichten de echtgenoten het zelf toe in de intentieverklaring van hun huwelijksovereenkomst: Het is daarbij essentieel dat deze regeling in deze nieuwe huwelijksovereenkomst wordt opgenomen en met het huwelijksstelsel wordt verweven, omdat deze regeling gestoeld is op huwelijksvermogensrechtelijke afspraken tussen de echtgenoten. Ze gaat helemaal niet uit van enige intentie van de echtgenoten om de andere, voor het geval hij/zij langer zou leven, onder kosteloze titel te begiftigen, met andere woorden om hem/haar kosteloos te verrijken of te begiftigen. De intentie is enkel om de langstlevende toe te kennen waar deze, naar het oordeel van beide echtgenoten, op gerechtigd hoort te zijn. Het is dus essentieel dat de uitgewerkte regeling niet als schenking, en enkel als huwelijksvoordeel kan worden gekwalificeerd.

17. De belangrijkste beweegreden die de echtgenoten ertoe brengt deze regeling in hun huwelijksovereenkomst op te nemen, ligt in de kwalificatie ervan als huwelijksvoordeel. Dit doen zij dus niet om elkaar te begiftigen, maar om een billijke en eerlijke huwelijksvermogensrechtelijke regeling die kwalificeert als een niet-schenking, tot stand te brengen. Daarom is het voor de echtgenoten essentieel dat het optioneel verblijvingsbeding in hun huwelijksstelsel geïntegreerd wordt.

18. De kwalificatie als huwelijksvoordeel maakt het optioneel verblijvingsbeding bovendien zo ruim mogelijk reservebestendig. De echtgenoten hebben een gemeenschappelijk kind. Voor zover de huwelijksvoordelen die door dit optioneel verblijvingsbeding door de langstlevende worden verkregen niet verder reiken dan de aanwinsten van de echtgenoten kan hun zoon de aanrekening ervan op het beschikbaar deel niet vragen en is het voordeel dat aan de langstlevende wordt toegekend niet inkortbaar (artikel 2.3.57 BW). Hun zoon kan de inkorting evenmin vragen zolang het huwelijksvoordeel onder het plafond blijft van de helft van de waarde van de niet-aanwinsten van de echtgenoten. De onverdeelde goederen van de echtgenoten bestaan quasi uitsluitend uit aanwinsten die zij tijdens het huwelijk hebben verkregen. De zoon heeft op heden slechts beperkte giften ontvangen, waardoor het onverdeelde vermogen het belangrijkste vermogensbestanddeel van de echtgenoten betreft.

Voordelen voor de langstlevende die in omvang gelijkaardig zouden kunnen zijn, maar die de echtgenoten mekaar via een gift, d.w.z. via een testament, een contractuele erfstelling of een schenking (al of niet binnen de huwelijksovereenkomst) zouden toekennen, zouden steeds in de rekenboedel (art. 4.153 BW) moeten opgenomen worden, en op het beschikbaar deel moeten aangerekend worden, met het reële risico van inkorting indien het beschikbaar deel wordt overtroffen. Dat is met huwelijksvoordelen niet het geval.

19. Ook willen de echtgenoten met het optioneel verblijvingsbeding een onopzegbare regeling bereiken, die dus niet eenzijdig door één van hen kan worden gewijzigd of ingetrokken. Daarom wordt deze regeling in hun huwelijksovereenkomst opgenomen én in het gekozen huwelijksstelsel geïntegreerd. Hierbij hebben de echtgenoten aan de langstlevende, op (bepaalde) (onverdeelde) goederen die op het einde van hun huwelijk in het vermogen van de eerst overledene aanwezig zullen zijn, rechten toegekend die op dat ogenblik onbetwistbaar kunnen worden uitgeoefend, louter krachtens die huwelijksovereenkomst.

Om de langstlevende het comfort toe te kennen dat ze voor ogen hebben, is een testamentaire beschikking dus niet geschikt, want die biedt onvoldoende zekerheid aan de langstlevende, gelet op het essentieel herroepbaar karakter ervan.

Een schenking van toekomstige goederen of contractuele erfstelling kan wel onherroepelijk worden bedongen indien deze in de huwelijksovereenkomst wordt opgenomen (art. 4.240 BW), maar is evenmin een door de echtgenoten gewenst alternatief voor het optioneel verblijvingsbeding dat zij voor ogen hebben.

Een onherroepelijke contractuele erfstelling vereist namelijk een intentie om te begiftigen (animus donandi), die allerminst aanwezig is in hoofde van de echtgenoten. De onverdeelde goederen die het voorwerp zullen uitmaken van het verblijvingsbeding zijn dan ook zo goed als uitsluitend goederen die tijdens het huwelijk verkregen zijn en dus aan hen beide toebehoren.

Evenmin is voor de echtgenoten de mogelijkheid van een schenking van tegenwoordige goederen geschikt om hun doelstellingen te bereiken. Een dergelijke schenking is ook onherroepelijk indien ze in de huwelijksovereenkomst wordt bedongen (art. 4.240 BW). Ze is echter totaal onverenigbaar met de ruimte die de echtgenoten mekaar willen laten om tijdens het huwelijk verder autonome beschikkingsbevoegdheden op het eigen vermogen uit te oefenen. Een dergelijke schenking zou immers onmiddellijk en actueel tot eigendomsoverdracht ten voordele van de andere echtgenoot leiden. Dat is niet wat de echtgenoten beogen. Ze willen het comfort van de langstlevende veilig stellen, op het ogenblik van het overlijden van een van hen, en dus enkel overlevingsrechten hiervoor toekennen, geen actuele eigendomsrechten.

Bovendien is elke beschikking onder kosteloze titel ook onverenigbaar met de meest essentiële bekommernis van de echtgenoten, die mekaar voor de goederen in het beding omschreven, een niet-schenking willen toekennen, met andere woorden een huwelijksvoordeel, zoals reeds toegelicht.

20. Verder streven de echtgenoten ook naar flexibiliteit die ze voor de langstlevende wensen zodat hij of zij op het ogenblik van de ontbinding van het huwelijk door overlijden zelf mag bepalen of en in welke mate hij of zij zich op het optioneel verblijvingsbeding wil beroepen. Deze flexibiliteit kan met een contractuele erfstelling niet worden bereikt, en dus ook aan deze wens van de echtgenoten beantwoordt een contractuele erfstelling niet. Een contractuele erfstelling kan na het overlijden van de beschikker wel door de begiftigde worden aanvaard (ook onder voorrecht van boedelbeschrijving) of verworpen, maar de begiftigde kan niet de optie worden verleend voor een gedeeltelijke aanvaarding, noch voor een aanvaarding beperkt tot bepaalde goederen.

Met het optioneel verblijvingsbeding behoudt de langstlevende de keuze om, na het overlijden van de andere, genoegen te nemen met een kleiner voordeel. De niet gekozen goederen vallen desgevallend in de nalatenschap van de overleden echtgenoot en zullen worden vererfd, ofwel krachtens de regels van de wettelijke devolutie, ofwel krachtens de testamentaire beschikking die de overleden echtgenoot hierover zou hebben getroffen. De langstlevende kan dus na overlijden zelf afwegen waar zijn of haar belangen best mee gediend zijn, en hij of zij mag daarbij zelfstandig oordelen of en hoe hij of zij op dat ogenblik deze eigen belangen afweegt met deze van de erfgenamen van de overleden echtgenoot.

21. Tot slot voorziet het optioneel verblijvingsbeding dat de schulden die op het betrokken goed, voorwerp van een optioneel beding, betrekking hebben exclusief ten laste vallen van de langstlevende, in geval van verblijving in exclusieve eigendom, hetzij te zijnen of haren laste vallen in verhouding tot de waarde van het breukdeel dat hij of zij zich in dat goed laat toewijzen, in geval van alternatieve toewijzing.

De echtgenoten willen immers een consequente regeling uitwerken die volkomen met hun huwelijksstelsel is verweven, en daarom ook aan het principe onderworpen blijft dat de toekenning van een huwelijksvoordeel wel degelijk gepaard moet gaan met een parallelle regeling voor de schulden die aan het voorwerp van het huwelijksvoordeel verbonden zijn (ubi emolumentum, ibi onus). De echtgenoten verkiezen om in de logica van de kwalificatie als huwelijksvoordelen te blijven, ook al gaat dit gepaard met een risico verbonden aan een bijdrage in de eventuele schulden van de overleden echtgenoot; dat risico achten ze immers veel minder groot dan het inkortingsrisico dat ze hoe dan ook maximaal willen vermijden.

Ze weten uiteraard dat een beschikking onder kosteloze titel die ook ten bijzondere titel zou worden toegekend geen verplichting tot bijdrage in de schulden van de schenker of beschikker met zich zou meebrengen, maar een dergelijke beschikking zou ook geen voorrang hebben op de aanspraken van schuldeisers en kan de langstlevende dus op grond van de regel nemo liberalis nisi liberatus (niemand kan vrijgevig zijn zolang zijn schulden niet voldaan zijn), ook niet volkomen tegen dit schuldeisersrisico beschermen.

Conclusie

22. Het optioneel verblijvingsbeding dat de echtgenoten aan hun stelsel van scheiding van goederen willen toevoegen, laat hen toe om, binnen dit stelsel en ten titel van huwelijksvoordeel, zonder intentie om te begiftigen, op een wijze die verenigbaar is met de autonomie die ze met dit stelsel onderling willen vastleggen, hun beider wensen voor het comfort van de langstlevende zeer ruim en tegelijk zeer flexibel te bereiken, binnen de krijtlijnen die de civiele wet aangeeft. Dit gebeurt bovendien met een maximale uitschakeling van het risico van inkorting.

Deze civielrechtelijke motieven zijn voor de echtgenoten doorslaggevend bij hun voornemen om het optioneel verblijvingsbeding, dat in deze aanvraag wordt vermeld, met verzoek tot bevestiging van hun fiscale consequentie als uiteengezet, in hun huwelijksovereenkomst op te nemen.

De door de echtgenoten beoogde doelstellingen kunnen zij niet op een andere manier en met dezelfde civielrechtelijke gevolgen bereiken, noch door de wettelijke devolutie, noch door een testamentaire beschikking, noch door een contractuele erfstelling en evenmin door een schenking.

2) Fiscale kwalificatie van de optionele bedingen

2.1. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF

23. Artikel 2.7.1.0.2 VCF belast met erfbelasting goederen die worden verkregen uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling. Het voordeel dat de langstlevende ingevolge de voorgenomen verrichting zal verkrijgen, wordt echter niet uit de nalatenschap verkregen (dus niet via wettelijke devolutie, noch door uiterste wilsbeschikking, noch door een contractuele erfstelling). Het voordeel wordt louter huwelijksvermogensrechtelijk verkregen, als een huwelijksvoordeel, en dus als niet-schenking.

Een huwelijksvoordeel wordt civielrechtelijk gedefinieerd als een voordeel dat voor één van de echtgenoten ontstaat uit de wijze van samenstelling, werking, vereffening of verdeling (en verrekening) van het huwelijksvermogensstelsel. De wetgever heeft deze definitie expliciet overgenomen, onder meer in de artikelen 2.3.57 en 2.3.58 BW. Hij heeft ook hun toepassing naar analogie in het stelsel van scheiding van goederen expliciet bevestigd (art. 2.3.64 § 1, vierde lid BW).

Het optionele beding is een huwelijksvermogensrechtelijk beding dat de wijze van werking en vereffening van het huwelijksvermogensstelsel nader regelen en waaruit voor de langstlevende een huwelijksvoordeel kan ontstaan.

24. Een huwelijksvoordeel wordt dus huwelijksvermogensrechtelijk verkregen, uit hoofde van het huwelijksstelsel, waarvan de vereffening voorgaat op de vaststelling van de omvang van de nalatenschap (Cass. 24 maart 2017). Het kan om die reden nooit een erfrechtelijke verkrijging zijn.

Een huwelijksvoordeel is civielrechtelijk nooit een schenking en bij uitbreiding ook geen contractuele erfstelling. Het wordt gekwalificeerd als een niet-schenking (Cass. 10 december 2010, 5 januari 2017 en 24 maart 2017). Deze kwalificatie is objectief, d.w.z. dat ze bestaat ongeacht de intentie van partijen. Een intentie om te begiftigen (animus donandi) kan die kwalificatie niet wijzigen, sterker nog, het bewijs dat er sprake zou zijn van een intentie om te begiftigen is onontvankelijk en mag dus zelfs niet geleverd worden (GwH 23 november 2005, nr. 170/2005).

De kwalificatie als huwelijksvoordeel en dus als niet-schenking is absoluut; ze kent geen uitzonderingen. Hooguit kan een huwelijksvoordeel inkortbaar zijn, indien het de maxima of plafonds overschrijdt zoals in artikel 2.3.57 BW vermeld (bij samenloop van de langstlevende echtgenoot met gemeenschappelijke kinderen) dan wel in artikel 2.3.58 BW (bij samenloop van de langstlevende echtgenoot met niet-gemeenschappelijke kinderen). Ook een inkortbaar huwelijksvoordeel, ook onvolkomen huwelijksvoordeel genoemd, blijft evenwel een niet-schenking (Cass. 10 december 2010, 5 januari 2017 en 24 maart 2017).

25. Deze civielrechtelijke kwalificatie werkt ook in het fiscaal recht door. Dat bevestigde het Hof van Cassatie reeds bij arrest van 9 juli 1931. Het fiscaal recht moet de kwalificatie als huwelijksvoordeel, en dus niet-schenking, zowel voor volkomen als voor onvolkomen huwelijksvoordelen aanvaarden, tenzij een specifieke en expliciete fiscale bepaling daarvan zou afwijken.

De overgang/verblijving op grond van het overwogen optioneel verblijvingsbeding dat in de huwelijksovereenkomst wordt opgenomen, kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.2 VCF.

2.2. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF

26. Omwille van de kwalificatie als huwelijksvoordeel kan op het voordeel dat de langstlevende van de echtgenoten zou verkrijgen krachtens het optioneel verblijvingsbeding evenmin artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF worden toegepast. Dat artikel belast met erfbelasting schenkingen van roerende goederen die de erflater zou hebben gedaan onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

27. Het optionele beding zal weliswaar enkel uitwerking hebben bij overlijden van een van de echtgenoten, maar van een schenking kan hoe dan ook geen sprake zijn, vermits het om een huwelijksvoordeel gaat, dus om een niet-schenking.

De overgang/verblijving op grond van het overwogen optioneel verblijvingsbeding dat in de huwelijksovereenkomst wordt opgenomen, kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

2.3. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF

28. Artikel 2.7.1.0.4 VCF belast ieder huwelijksvoordeel waarbij de langstlevende echtgenoot krachtens een beding van de huwelijksovereenkomst meer dan de helft van de gemeenschap verkrijgt. De toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF is beperkt tot situaties waarin sprake is van een stelsel met een gemeenschap.

29. De echtgenoten zijn gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen. Aan dat stelsel is/wordt zelfs geen beperkte noch een interne gemeenschap toegevoegd. Wel wensen de echtgenoten aan hun stelsel van scheiding van goederen een optioneel verblijvingsbeding toe te voegen. Dit beding heeft geen betrekking op gemeenschapsgoederen, vermits tussen de echtgenoten geen gemeenschap bestaat noch wordt gecreëerd.

De voorwaarden voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF zijn dus niet vervuld. De overgang/verblijving op grond van het overwogen optioneel verblijvingsbeding dat in de huwelijksovereenkomst worden opgenomen, kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF.

2.4. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF

30. Voor de heffing van erfbelasting op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF moeten drie cumulatieve voorwaarden zijn vervuld:

1. een kosteloze beschikking;

2. gedurende de drie jaar voorafgaand aan het overlijden;[5]

3. waardoor een bevoordeling ontstaat die niet onderworpen is geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen.

31. Het optionele beding houdt evenwel geen kosteloze beschikking in, zoals hierboven reeds uitgebreid toegelicht. Een huwelijksvoordeel kan niet gelijkgesteld worden met een kosteloze beschikking. Dat bevestigde ook het Hof van Cassatie (Cass. 5 januari 2017), zoals eerder aangehaald.

De voorwaarden voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF zijn niet vervuld. De overgang/verblijving op grond van het overwogen optioneel verblijvingsbeding dat in de huwelijksovereenkomst worden opgenomen, kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

2.5. Geen beding van aanwas noch kanscontract in de zin van het SP 17044

32. Het optionele beding verleent huwelijksvoordelen, die louter huwelijksvermogensrechtelijk worden verkregen. Het optionele beding is inderdaad in de huwelijksovereenkomst opgenomen als beding met betrekking tot de werking en vereffening van de vermogens van de echtgenoten. De regeling is met het huwelijksstelsel verweven en maakt daar integraal deel van uit. Het kan niet los van het huwelijksstelsel worden begrepen, toegepast noch gekwalificeerd.

33. Er is met betrekking tot dit optionele beding dus geen sprake van een beding van aanwas respectievelijk van een kanscontract.

Naar het oordeel van uw dienst is de uitwerking van een kanscontract niet onderworpen aan de heffing van schenk- en erfbelasting (maar wel aan de heffing van het verkooprecht als het op onroerende goederen betrekking heeft) onder de voorwaarden die in SP 17044 zijn vermeld.

Dit standpunt is in casu irrelevant. Het optionele beding dat de echtgenoten in hun huwelijksovereenkomst opnemen, moet niet aan de voorwaarden voldoen die voor een beding van aanwas respectievelijk voor een kanscontract gelden, omdat het niet als een beding van aanwas respectievelijk kanscontract kwalificeert, maar wel als een huwelijksvoordeel. Het is dus onderworpen aan zelfstandige eisen om niet aan schenk- en erfbelasting onderworpen te zijn en valt niet onder de vereisten van het SP 17044.

De overgang/verblijving op grond van het overwogen optioneel verblijvingsbeding is niet onderworpen aan schenk- en erfbelasting, ook zonder dat aan de vereisten van SP 17044 moet zijn voldaan, omdat het als huwelijksvoordelen kwalificeert.

2.6. De keuze voor de optionele bedingen maakt geen fiscaal misbruik uit

34. Het voorgenomen optionele beding frustreert de doelstellingen van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF niet, omdat de echtgenoten geen schenking noch kosteloze beschikking ten voordele van mekaar en met uitwerking bij overlijden van één van hen beogen. Ze beogen een huwelijksvoordeel met specifieke toepassingsvoorwaarden en civiele kwalificatie, zoals in deze aanvraag uitvoerig toegelicht. Daarom frustreert deze verrichting ook art. 2.7.1.0.5 VCF, dat enkel kosteloze beschikkingen beoogt, niet.

35. De voorgenomen verrichting frustreert evenmin art. 2.7.1.0.4 VCF, omdat er tussen de echtgenoten geen gemeenschap heeft bestaan en ook niet zal bestaan.

36. De keuze voor het behoud van het stelsel van scheiding van goederen en het optionele beding dat de echtgenoten daaraan wensen toe te voegen, frustreert evenmin artikel 2.7.1.0.2 VCF. Er bestaan voor die keuze en de daaruit te verkrijgen huwelijksvoordelen immers sterke niet-fiscale motieven, die uitvoerig zijn toegelicht.

37. De voorgenomen verrichting frustreert noch een specifieke antimisbruikbepaling, noch de algemene antimisbruikbepaling. Artikel 3.17.0.0.2 VCF kan daarom niet op de voorgenomen verrichting toegepast worden. De echtgenoten verzoeken om dit te bevestigen, op grond van de in deze aanvraag uiteengezette motieven.

Vraagstelling

38. Gelet op de feiten, gelet op de voorgenomen verrichting en de toelichting daarbij, wensen de echtgenoten van uw dienst een bevestiging te krijgen dat:

• de opname en de uitwerking van het optioneel verblijvingsbeding, zoals vervat in de artikelen 30 en 31 (algemene principes), en 32 tot en met 38 (optioneel verblijvingsbeding) van het ontwerp van huwelijksovereenkomst, niet onderworpen is aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF en 2.7.1.0.5 VCF en geen van de doelstellingen van deze bepalingen frustreert, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is;

• de opname en de uitwerking van het optioneel verblijvingsbeding evenmin fiscaal misbruik vormt, zodat artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is;

Duurtijd Voorafgaande Beslissing

39. Artikel 3.22.0.0.1, §4, lid 1 VCF stelt dat een beslissing wordt getroffen voor een termijn die niet langer mag zijn dan vijf jaar, behoudens in de gevallen waarin het voorwerp van de aanvraag dat rechtvaardigt.

Wanneer de rulingaanvraag betrekking heeft op de registratiebelasting, is deze termijn van vijf jaar ruim voldoende. Bij kwesties omtrent erfbelasting, meer bepaald de toepassing van bepaalde fictiebepalingen, is dit geheel anders. De heffing zal immers – naar alle verwachting – pas jaren later plaatsvinden, bij overlijden van één van de echtgenoten.

We wensen dan ook voor deze aanvraag een verlengde duurtijd aan te vragen, meer bepaald tot aan het overlijden van één van de echtgenoten gezien de aanvraag betrekking heeft op de uitwerking van een optioneel verblijvingsbeding dat slechts uitwerking kan krijgen als het huwelijksstelsel van de echtgenoten wordt ontbonden door het overlijden van één van de echtgenoten.

IV. Beslissing

Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

40. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad.

De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten of clausules op burgerrechtelijk vlak.

41. Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan.

De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt. Er kan niet worden ingegaan op een vraag tot toepassing van de erfbelasting in het algemeen.

42. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht, zoals in de aanvraag vermeld:

  • Artikel 2.7.1.0.2 VCF dat luidt als volgt:

De erfbelasting is verschuldigd ongeacht of de verkrijging gebeurt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

Naast het geval, vermeld in het eerste lid, is de erfbelasting ook verschuldigd op een verkrijging van vruchtgebruik met toepassing van artikel 4.18 van het Burgerlijk Wetboek, tenzij de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende voor het overlijden van de schenker aan het vruchtgebruik heeft verzaakt conform het derde lid van het voormelde artikel.

  • Artikel 2.7.1.0.3, eerste lid, 3° VCF dat luidt als volgt:

Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:

1° …

2° …

3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

  • Artikel 2.7.1.0.4 VCF dat luidt als volgt:

De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.

  • Artikel 2.7.1.0.5 VCF dat luidt als volgt:

§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de vijf jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.

Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.

§ 2. De termijn van vijf jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.

De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.

  • Artikel 3.17.0.0.2 VCF dat luidt als volgt:

Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.

De te beoordelen verrichting

43. Volgende verrichting wordt voorgelegd, die verwezenlijkt wordt via een wijziging van de huwelijksovereenkomst:

De echtgenoten zijn gehuwd op xx.xx.1973 onder het stelsel van zuivere scheiding van goederen ingevolge huwelijksovereenkomst van xx.xx.1973, niet gewijzigd tot op heden.

De echtgenoten wensen thans hun huwelijksstelsel van scheiding van goederen aan te vullen met een regeling voor het geval van ontbinding van het huwelijk door overlijden, meer bepaald door de toevoeging van een optioneel verblijvingsbeding voor hun onverdeelde goederen. Met het verblijvingsbeding beogen de echtgenoten ten voordele van de langstlevende van hen de integrale toewijzing in volle en exclusieve eigendom van alle goederen die op het tijdstip van overlijden van één van de echtgenoten tussen hen in onverdeeldheid zijn. Het verblijvingsbeding wordt optioneel geformuleerd, waardoor de langstlevende kan kiezen voor een integrale toepassing van het verblijvingsbeding, dan wel, voor de door hem of haar aan te wijzen onverdeelde goederen, voor een beperkte toewijzing of voor een afwijkende toewijzingssleutel.

Partijen voorzien tevens in een passiefregeling en in zaakvervanging.

Beoordeling

1. Onderzoek van de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF en 2.7.1.0.5 VCF

44. Algemeen wordt aanvaard dat een huwelijksvoordeel een overeenkomst ten bezwarende titel is.

45. Het besluitvormingsorgaan merkt op dat het begrip ‘huwelijksvoordeel’ niet wettelijk gedefinieerd is, doch slechts omschreven in het kader van stelsels van gemeenschap van goederen. In de rechtsleer bestaan verschillende stromingen voor de invulling van het begrip huwelijksvoordeel in stelsels van scheiding van goederen.

Het besluitvormingsorgaan spreekt zich niet uit over de burgerrechtelijke kwalificatie van het in casu voorgenomen beding als geldig huwelijksvoordeel.

In de mate bijgevolg dat het (optioneel) verblijvingsbeding burgerrechtelijk kwalificeert als huwelijksvoordeel, zal deze kwalificatie doorwerken in het fiscaal recht.

Fiscaal betekent dit dat de verblijving aan de langstlevende echtgenoot ingevolge een huwelijksvoordeel niet behandeld wordt als een erfrechtelijke verkrijging, doch wel als een verkrijging op grond van een overeenkomst onder de levenden, meer bepaald een overeenkomst onder bezwarende titel.

46. In de mate dat het (optioneel) verblijvingsbeding in casu effectief een geldig huwelijksvoordeel is, volgt het besluitvormingsorgaan dezelfde redenering voor de fiscale behandeling van deze verrichting.

1.1. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF?

47. Overeenkomstig artikel 2.7.1.0.2 VCF worden met erfbelasting belast, de goederen die verkregen worden uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

De verkrijging door een langstlevende echtgenoot van een huwelijksvoordeel is een huwelijksvermogensrechtelijke verkrijging.

48. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.2 VCF.

1.2. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF?

49. De schenkingen van roerende goederen onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker, worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel verblijvingsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat dit beding ten bezwarende titel is.

50. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

1.3. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF?

51. De toebedeling van meer dan de helft van een gemeenschap bij overlijden wordt fiscaal, zowel voor onroerende als voor roerende goederen onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF.

Volgens de gegevens in de aanvraag bestaat tussen de aanvragers geen gemeenschap. De optionele toebedeling van de onverdeelde goederen heeft volgens de aanvrager geen betrekking op een wettelijke of conventionele gemeenschap.

52. Er zal voor dit beding geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.4 VCF.

1.4. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF?

53. Kosteloze beschikkingen die dagtekenen vanaf 1 januari 2025, gedaan door een erflater gedurende de vijf jaar voorafgaand aan het overlijden, welke niet onderworpen zijn geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel verblijvingsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat dit beding ten bezwarende titel is.

54. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

2. Onderzoek van fiscaal misbruik (artikel 3.17.0.0.2 VCF)

a) Algemeen

55. Elk contract dat is gesloten vanaf 1 juni 2012 kan afgetoetst worden aan de algemene antimisbruikbepaling, thans vervat in art. 3.17.0.0.2 VCF. Het contract maakt geen fiscaal misbruik uit indien er ook niet-fiscale motieven aan ten grondslag liggen.

56. De artikelen van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting) van de VCF vormen de rechtsgrond voor de heffing van de erfbelasting. Bij deze bepalingen wordt er geen onderscheid gemaakt tussen specifieke en algemene bepalingen. Evenwel is het zo dat de bepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF voorkomt dat men zich door gebruik van bepaalde rechtshandelingen buiten het toepassingsgebied van een heffingsbepaling stelt enkel en alleen vanwege fiscale motieven.

57. De fictiebepalingen ingevoegd in de VCF zijn terug te vinden in de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF en betreffen regelingen waarbij de wetgever/decreetgever het noodzakelijk vond een bepaalde verkrijging gelijk te stellen met een legaat. De fictiebepalingen zijn geen specifieke misbruikbepalingen. Elke fictiebepaling heeft een specifiek doel. In de voorbereidende werken van elk van deze bepalingen kan de doelstelling worden nagelezen aan de hand waarvan een concrete techniek kan worden geëvalueerd. De fictiebepaling kan enkel worden toegepast als er voldaan is aan de voorwaarden die door het overeenkomstig artikel uit de VCF worden gesteld.

Uit de structuur van de VCF kan worden afgeleid dat de decreetgever met de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF geen specifieke misbruikbepalingen voor ogen had: de algemene misbruikbepaling is opgenomen in titel 3 (Inning en Invordering), die algemeen de procedurebepalingen bevat terwijl de fictiebepalingen opgenomen zijn in titel 2 (Belastingheffing), die de inhoudelijke bepalingen bevat. Meer bepaald werden de fictiebepalingen opgenomen onder hoofdstuk 7 (Erfbelasting), afdeling 1 (belastbaar voorwerp).

58. De antimisbruikbepaling, zoals opgenomen in art. 3.17.0.0.2 VCF, is een algemene bepaling. Het gegeven dat een artikel van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting), van de VCF niet kan worden toegepast omdat de voorwaarden niet zijn voldaan sluit de inroeping door de Vlaamse Belastingdienst van art. 3.17.0.0.2 VCF niet uit. Dit laatste artikel werd immers in het leven geroepen om te voorkomen dat de overledene voor zijn overlijden via bepaalde (legale) technieken zijn nalatenschap zou laten vererven met ontwijking van de erfbelasting.

b) In casu

59. Uit de gegevens opgenomen in de aanvraag blijkt dat de aanvragers gehuwd zijn onder het stelsel van zuivere scheiding van goederen, ingevolge huwelijksovereenkomst verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.1973, niet gewijzigd tot op heden.

De echtgenoten hebben één gemeenschappelijke zoon en geen van hen heeft niet-gemeenschappelijke kinderen.

Thans wensen de echtgenoten hun huwelijksovereenkomst aan te passen, met behoud van het stelsel van scheiding van goederen. Binnen dit basisstelsel wensen ze een huwelijksvermogensrechtelijke regeling ten voordele van de langstlevende van hen toevoegen via een optioneel verblijvingsbeding met betrekking tot hun onverdeelde goederen. De echtgenoten hebben tijdens de duur van hun huwelijk een groot onverdeeld vermogen opgebouwd, voornamelijk bestaande uit onroerende goederen.

60. Gelet op de concrete feitenconstellatie en de voorgelegde niet-fiscale motieven is het besluitvormingsorgaan van oordeel dat de voorgelegde verrichting in casu geen fiscaal misbruik uitmaakt in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

61. Deze beslissing heeft alleen betrekking op de erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.

Voetnoten

[1] Een afschrift van de huwelijksovereenkomst verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.1973 werd bezorgd als bijlage bij de aanvraag.

[2] Een kopie van het voorgenomen ontwerp van de wijzigende huwelijksovereenkomst werd bezorgd als bijlage bij de aanvraag.

[3] Een kopie van de identiteitskaarten van de heer X en mevrouw Y werd bezorgd als bijlage bij de aanvraag.

[4] Het verblijvingsbeding zoals opgenomen in het ontwerp van de huwelijksovereenkomst dat als bijlage bij de aanvraag werd bezorgd, luidt als volgt: […]

[5] Opmerking van het besluitvormingsorgaan: Artikel 2.7.1.0.5 VCF is gewijzigd met ingang van 1 januari 2025 waardoor de goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de vijf jaar vóór zijn overlijden, geacht worden deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden.