VB 25048 - Wijziging huwelijksovereenkomst scheiding van goederen - toevoeging verblijvings- en toekenningsbeding
- Nummer
25048
- Datum beslissing
14 juli 2025
- Publicatiedatum
6 augustus 2025
Heffing
- Erfbelasting
Wettelijke basis
- art. 2.7.1.0.2. VCF
- art. 2.7.1.0.3. VCF
- art. 2.7.1.0.4. VCF
- art. 2.7.1.0.5. VCF
- art. 3.17.0.0.2. VCF
I. Voorwerp van de aanvraag
1. De echtgenoten zijn gehuwd op xx.xx.1981, met voorafgaand een huwelijksovereenkomst verleden voor mr. […], notaris te […], op xx.xx.1981.[1] Zij kozen voor het wettelijk gemeenschapsstelsel. Bij akte verleden voor mr. […], notaris te […] (tweede kanton), op xx.xx.2023 hebben de echtgenoten hun huwelijksstelsel gewijzigd naar een stelsel van scheiding van goederen.[2] De procedure voor de wijziging van het huwelijkscontract heeft enkele maanden geduurd. Het proces was reeds opgestart medio 2022.
Zij hebben beiden de Belgische nationaliteit en hebben drie gemeenschappelijke kinderen: A, B en C. Twee van de drie kinderen wonen in het buitenland: A woont in de Verenigde Staten (VS), B woont in Zwitserland en C woont in België.
Het is heel moeilijk voor de echtgenoten-aanvragers om hun kinderen geheel of deels te betrekken in het kader van een familiale planning omwille van het feit dat twee van de drie kinderen in het buitenland wonen, waarvan een in de VS en voor wie de FATCA-wetgeving een belemmering is. Als gevolg van deze Amerikaanse wetgeving weigeren Europese banken om nog Amerikaanse inwoners als klanten te aanvaarden/houden. De opening of aanhouding van een rekening door de dochter A, die in de VS woont, bij een Europese bank is dus geen optie, zelfs met andere familieleden, wat de mogelijkheden zeer sterk beperkt. Daarnaast is er ook nog het risico op dubbele belasting wanneer de schenker en de begiftigde in verschillende landen wonen en zeker wanneer er een voorbehoud van vruchtgebruik is met dus zakenrechtelijk verschillende eigenaars. Ook is de beleggingsfiscaliteit erg complex indien de beleggingsproducten in België worden aangehouden en de uiteindelijk begunstigden in een ander land wonen. Tot slot vereist de fiscaliteit en regelgeving in dergelijke internationale context continue opvolging en kosten, wat gelet op de omvang van het vermogen suboptimaal is.
De echtgenoten-aanvragers wensen dus te voorzien in een overdracht van het vermogen aan de langstlevende echtgenoot, rekening houdend met de mogelijkheden die de Huwelijksvermogenswet van 2018 hen biedt.
De regeling ten voordele van de langstlevende is vervat in enerzijds een optioneel verblijvingsbeding en anderzijds een optioneel toekenningsbeding, waarvan ze modaliteiten en afwijkende keuzemogelijkheden in het ontwerp van huwelijksovereenkomst nader hebben uitgewerkt.[3]
De aanvragers wensen zo hun huwelijksvermogensstelsel van scheiding van goederen aan te vullen met bijkomende regelingen in het voordeel van de langstlevende. De regeling die zij wensen uit te werken voor de langstlevende moet onherroepelijk zijn en geen regeling die door de ene echtgenoot kan worden aangepast op eigen verzoek en zonder informatieverplichting ten aanzien van de andere echtgenoot. Deze regeling mag bovendien zo min mogelijk aantastbaar zijn.
Zij wensen met betrekking tot de vermelde verrichtingen zekerheid over de fiscale behandeling ervan, bij leven en bij overlijden, vooraleer ze deze wijzigingen doorvoeren. In dat verband vragen de aanvragers om bevestiging te krijgen dat:
- de toevoeging en de uitwerking van een verblijvingsbeding en een toekenningsbeding niet onderworpen is aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF en 2.7.1.0.5 VCF en geen van deze bepalingen frustreert zodat er geen sprake is van fiscaal misbruik waarop artikel 3.17.0.0.2 VCF van toepassing zou zijn;
- de opname en de uitwerking van deze bedingen, geen fiscaal misbruik vormen, zodat de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF (afzonderlijk of in samenlezing met andere bepalingen) ook om die reden daarop niet toepasselijk is.
Duurtijd Voorafgaande Beslissing
2. Artikel 3.22.0.0.1, §4, lid 1 VCF stelt dat een beslissing wordt getroffen voor een termijn die niet langer mag zijn dan vijf jaar, behoudens in de gevallen waarin het voorwerp van de aanvraag dat rechtvaardigt.
Wanneer de rulingaanvraag betrekking heeft op de registratiebelasting, is deze termijn van vijf jaar ruim voldoende. Bij kwesties omtrent erfbelasting, meer bepaald de toepassing van bepaalde fictiebepalingen is dit geheel anders. De heffing zal immers – naar alle verwachting – pas vele jaren later plaatsvinden, bij overlijden van een van de echtgenoten.
Een voorafgaande beslissing inzake erfbelasting is volgens aanvragers een geval waarin het voorwerp van de aanvraag “automatisch” een langere duurtijd rechtvaardigt en vereist aldus niet dat de aanvragers expliciet de bevestiging vragen voor een langere duurtijd.
We begrepen dat het standpunt van de Vlaamse Belastingdienst is dat de verlenging van de duurtijd uitdrukkelijk moet worden gevraagd.
We wensen dan ook voor onderhavige aanvraag een verlengde duurtijd aan te vragen, meer bepaald tot aan het overlijden van één van de echtgenoten gezien de aanvraag betrekking heeft op de uitwerking van een optioneel verblijvingsbeding en een optioneel toekenningsbeding die slechts uitwerking kunnen krijgen als het huwelijksstelsel van de echtgenoten door het overlijden van een van de echtgenoten.
II. Omschrijving van de verrichting(en)
II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen
3. De aanvraag wordt ingediend door Meester […], advocaat te […], namens:
De heer X en mevrouw Y. De echtgenoten hebben samen drie gemeenschappelijke kinderen, waarvan twee in het buitenland wonen: A woont in de Verenigde Staten (VS) en B woont in Zwitserland. C woont in België.
De echtgenoten hebben beiden de Belgische nationaliteit. Hun fiscale woonplaats hebben zij sinds meer dan vijf jaar in Vlaanderen.
Zij zijn gehuwd onder een stelsel van zuivere scheiding van goederen.
De echtgenoten wensen met hun aanvraag te informeren naar de eventuele toepassing van de Vlaamse erfbelasting en de hierboven vermelde fictiebepalingen.
II.B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)
4. De echtgenoten willen hun basisstelsel van scheiding van goederen behouden, gelet op de voor hen specifiek relevante voordelen die dat stelsel hen biedt, met name behoud van autonomie van de echtgenoten.
5. Voor het geval van overlijden van een van hen werken de echtgenoten een huwelijksvermogensrechtelijke regeling uit ten voordele van de langstlevende, zoals hierna omschreven, vervat in enerzijds een optioneel verblijvingsbeding, anderzijds een optioneel toekenningsbeding. Beide bedingen zijn optioneel in die zin dat de langstlevende kan kiezen voor de integrale toepassing ervan, of voor een beperkte toepassing ervan.
De aanvraag van de echtgenoten betreft zowel het verblijvingsbeding met de daaraan gekoppelde keuzemogelijkheden zoals hierna omschreven, als het toekenningsbeding met de daaraan gekoppelde keuzemogelijkheden. Deze bedingen worden hierna verkort als, enerzijds, het “optioneel verblijvingsbeding” als, anderzijds het “optioneel toekenningsbeding” aangeduid. Onder deze verkorte aanduiding moeten telkens worden begrepen, enerzijds, zowel het beding dat in een integrale verblijving van onverdeelde goederen voorziet, als de alternatieve keuzemogelijkheden voor een beperkte of afwijkende toewijzing (met inbegrip van de keuze bij de kavelvorming) en, anderzijds, zowel het beding dat in een integrale toekenning van de nader bepaalde toe te kennen goederen voorziet, als de alternatieve keuzemogelijkheden voor een beperkte toekenning van deze goederen.
Optioneel verblijvingsbeding
6. Met het verblijvingsbeding verlenen de echtgenoten de langstlevende van hen, de volle en exclusieve eigendom, van alle goederen die, op het ogenblik van het overlijden van een van hen, tussen hen in onverdeeldheid zullen zijn. Het is daarbij irrelevant of het om een onverdeeldheid van roerende dan wel van onroerende goederen gaat. Evenmin is het relevant wat de oorsprong van de onverdeeldheid is, of wat de verhouding is waarin de echtgenoten in die onverdeeldheid gerechtigd zijn. De regeling geldt echter niet voor de goederen waarvoor een van de echtgenoten, of beide echtgenoten, in onverdeeldheid met derden zou zijn.
Het verblijvingsbeding is evenwel optioneel. Het heeft bij overlijden van een van de echtgenoten integrale uitwerking, op alle onverdeelde goederen van de echtgenoten, tenzij de langstlevende opteert voor een beperkte verblijving. De langstlevende kan inderdaad de uitwerking van het verblijvingsbeding naar keuze beperken, door slechts voor een verblijving in vruchtgebruik te kiezen, ofwel voor alle onverdeelde goederen, ofwel voor die onverdeelde goederen die de langstlevende kan aanwijzen. De langstlevende kan ook de uitwerking van het verblijvingsbeding naar keuze beperken, door slechts voor een toewijzing van alle onverdeelde goederen, of van die onverdeelde goederen die de langstlevende kan aanwijzen, voor een groter breukdeel dan het breukdeel waarin hij of zij reeds gerechtigd was.
Voor de onverdeelde goederen waarvan de langstlevende niet gekozen heeft om ze, voor het geheel of voor een breukdeel, dan wel slechts voor het vruchtgebruik, aan haar of hem te laten toewijzen, heeft hij of zij ook nog een keuze bij de kavelvorming.
Optioneel toekenningsbeding
7. Met het toekenningsbeding verleent elke echtgenoot de andere, voor zover hij of zij langer leeft, de volle en exclusieve eigendom van bepaalde eigen goederen, die elke echtgenoot daarvoor in de huwelijksovereenkomst aanwijst. De regeling geldt louter voor de roerende en onroerende goederen die in de huwelijksovereenkomst hiervoor worden gespecifieerd (en voor de goederen die daarvoor ingevolge zaakvervanging in de plaats zouden komen), voor zover deze goederen op het ogenblik van overlijden van de eigenaar ervan nog in zijn of haar vermogen aanwezig zijn.
Het toekenningsbeding is evenwel optioneel. Als de langstlevende zich niet integraal op het toekenningsbeding wenst te beroepen, kan hij of zij zich ook beroepen op een beperkte toekenning. De toekenning kan beperkt zijn omdat de langstlevende kiest, voor alle toe te kennen goederen, of voor bepaalde toe te kennen goederen, die hij of zij kan aanwijzen, voor een toekenning in vruchtgebruik. De toekenning kan ook beperkt zijn omdat de langstlevende kiest, voor alle toe te kennen goederen, of voor bepaalde goederen die hij of zij hiervoor kan aanwijzen, voor een toekenning beperkt tot een door de langstlevende aan te wijzen breukdeel. Anders dan voor het verblijvingsbeding is overeengekomen, zal het toekenningsbeding geen uitwerking hebben indien de langstlevende geen tijdige keuze voor de integrale dan wel voor een beperkte toekenning maakt.
III. Motivering van de aanvraag
8. De heer en mevrouw X-Y vragen van uw Dienst de volgende bevestiging:
- De opname en de uitwerking van het optioneel verblijvingsbeding en van het optioneel toekenningsbeding, zijn niet onderworpen aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF en 2.7.1.0.5 VCF en frustreren geen van de doelstellingen van deze bepalingen, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is;
- de opname en de uitwerking van deze bedingen, geen fiscaal misbruik vormen, zodat de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF (afzonderlijk of in samenlezing met andere bepalingen) ook om die reden daarop niet toepasselijk is.
De verkrijging op grond van een verblijvingsbeding of toekenningsbeding is niet onderworpen aan erfbelasting
Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF
9. Artikel 2.7.1.0.2 VCF belast met erfbelasting goederen die worden verkregen uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling. Het voordeel dat de langstlevende ingevolge de voorgenomen verrichtingen zal verkrijgen, wordt echter niet uit de nalatenschap verkregen (dus niet via wettelijke devolutie, noch door uiterste wilsbeschikking, noch door een contractuele erfstelling). Het voordeel wordt louter huwelijksvermogensrechtelijk verkregen, als een huwelijksvoordeel.
Een huwelijksvoordeel wordt civielrechtelijk gedefinieerd als een voordeel dat voor een van de echtgenoten ontstaat uit de wijze van samenstelling, werking, vereffening of verdeling (en verrekening) van het huwelijksvermogensstelsel. De wetgever heeft deze definitie expliciet overgenomen, onder meer in de artikelen 2.3.57 en 2.3.58 BW. Hij heeft ook hun toepassing naar analogie in het stelsel van scheiding van goederen expliciet bevestigd (artikel 2.3.64 § 1, vierde lid BW).
Beide optionele bedingen zijn huwelijksvermogensrechtelijke bedingen die de wijze van werking en vereffening van het huwelijksvermogensstelsel nader regelen en waaruit voor de langstlevende een huwelijksvoordeel kan ontstaan.
Een huwelijksvoordeel wordt dus huwelijksvermogensrechtelijk verkregen, uit hoofde van het huwelijksstelsel, waarvan de vereffening voorgaat op de vaststelling van de omvang van de nalatenschap (Cass. 24 maart 2017). Het kan om die reden nooit een erfrechtelijke verkrijging zijn.
Een huwelijksvoordeel is civielrechtelijk nooit een schenking en bij uitbreiding ook geen contractuele erfstelling. Het wordt gekwalificeerd als een niet-schenking (Cass. 10 december 2010, 5 januari 2017 en 24 maart 2017). Deze kwalificatie is objectief, d.w.z. dat ze bestaat ongeacht de intentie van partijen. Een intentie om te begiftigen (animus donandi) kan die kwalificatie niet wijzigen, sterker nog, het bewijs dat er sprake zou zijn van een intentie om te begiftigen is onontvankelijk en mag dus zelfs niet geleverd worden (GwH 23 november 2005, nr. 170/2005).
De kwalificatie als huwelijksvoordeel en dus als niet-schenking is absoluut; ze kent geen uitzonderingen. Hooguit kan een huwelijksvoordeel inkortbaar zijn, indien het de maxima of plafonds overschrijdt zoals in artikel 2.3.57 BW vermeld (bij samenloop van de langstlevende echtgenoot met gemeenschappelijke kinderen) dan wel in artikel 2.3.58 BW, bij samenloop van de langstlevende echtgenoot met niet-gemeenschappelijke kinderen. Ook een inkortbaar huwelijksvoordeel, ook onvolkomen huwelijksvoordeel genoemd, blijft evenwel een niet-schenking (Cass. 10 december 2010, 5 januari 2017 en 24 maart 2017).
Deze civielrechtelijke kwalificatie werkt ook in het fiscaal recht door. Dat bevestigde het Hof van Cassatie reeds bij arrest van 9 juli 1931. Het fiscaal recht moet de kwalificatie als huwelijksvoordeel, en dus niet-schenking, zowel voor volkomen als voor onvolkomen huwelijksvoordelen aanvaarden, tenzij een specifieke en expliciete fiscale bepaling daarvan zou afwijken.
De overgang/verblijving/toewijzing/toebedeling/toekenning op grond van het overwogen optioneel verblijvingsbeding en van het overwogen optioneel toekenningsbeding kunnen dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.2 VCF.
Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF
10. Omwille van de kwalificatie als huwelijksvoordeel kan op het voordeel dat de langstlevende van de echtgenoten zou verkrijgen, hetzij krachtens het optioneel verblijvingsbeding, hetzij krachtens het optioneel toekenningsbeding, evenmin artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF worden toegepast. Dat artikel belast met erfbelasting schenkingen van roerende goederen die de erflater zou hebben gedaan onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.
De optionele bedingen zullen weliswaar enkel uitwerking hebben bij overlijden van een van de echtgenoten, maar van een schenking kan hoe dan ook geen sprake zijn, vermits het om een huwelijksvoordeel gaat, dus om een niet-schenking.
De overgang/verblijving/toewijzing/toebedeling/toekenning op grond van het overwogen optioneel verblijvingsbeding en van het overwogen optioneel toekenningsbeding kunnen dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.
Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF
11. Artikel 2.7.1.0.4 VCF belast ieder huwelijksvoordeel waarbij de langstlevende echtgenoot krachtens een beding van de huwelijksovereenkomst meer dan de helft van de gemeenschap verkrijgt. De toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF is beperkt tot situaties waarin sprake is van een stelsel met een gemeenschap.
Tussen de echtgenoten bestaat evenwel geen gemeenschap. Ze zijn gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen. Daaraan wordt een verblijvingsbeding resp. toekenningsbeding toegevoegd voor het geval van overlijden, dat louter betrekking heeft op onverdeelde goederen resp. eigen goederen. Deze bedingen hebben dus geen betrekking op gemeenschapsgoederen.
De voorwaarden voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF zijn niet vervuld. De overgang/verblijving/toewijzing/toebedeling/toekenning op grond van het overwogen optioneel verblijvingsbeding en van het optioneel toekenningsbeding kunnen dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF.
Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF
12. Voor de heffing van erfbelasting op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF moeten drie cumulatieve voorwaarden zijn vervuld:
- een kosteloze beschikking;
- gedurende de vijf jaar voorafgaand aan het overlijden;
- waardoor een bevoordeling ontstaat die niet onderworpen is geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen.
De optionele bedingen houden evenwel geen kosteloze beschikking in, zoals hierboven reeds uitgebreid toegelicht. Een huwelijksvoordeel kan niet gelijkgesteld worden met een kosteloze beschikking. Dat bevestigde ook het Hof van Cassatie (Cass. 5 januari 2017), zoals eerder aangehaald.
De voorwaarden voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF zijn niet vervuld. De overgang/verblijving/toewijzing/toebedeling/toekenning op grond van het overwogen optioneel verblijvingsbeding en van het overwogen optioneel toekenningsbeding kunnen dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF.
Geen beding van aanwas in de zin van het SP 17044
13. De optionele bedingen verlenen huwelijksvoordelen, die louter huwelijksvermogensrechtelijk worden verkregen. Zij hebben betrekking op de vereffening van de vermogens van de echtgenoten, als gevolg van de ontbinding van hun huwelijksstelsel. Ze zijn met het huwelijksstelsel verweven en maken daar integraal deel van uit. Ze kunnen niet los van het huwelijksstelsel worden begrepen, toegepast noch gekwalificeerd.
Er is met betrekking tot deze optionele bedingen dus geen sprake van een beding van aanwas respectievelijk van een kanscontract.
Naar het oordeel van uw dienst is de uitwerking van een kanscontract niet onderworpen aan de heffing van schenk- en erfbelasting (maar wel aan de heffing van het verkooprecht als het op onroerende goederen betrekking heeft) onder de voorwaarden die in SP 17044 zijn vermeld.
Dit standpunt is in casu irrelevant. De optionele bedingen die de echtgenoten in hun huwelijksovereenkomst opnemen, moeten niet aan de voorwaarden voldoen die voor een beding van aanwas respectievelijk voor een kanscontract gelden, omdat ze niet als een beding van aanwas respectievelijk kanscontract kwalificeren, maar wel als een huwelijksvoordeel. Ze zijn dus onderworpen aan zelfstandige eisen om niet aan schenk- en erfbelasting onderworpen te zijn en vallen niet onder de vereisten van het SP 17044.
De overgang/verblijving/toewijzing/toebedeling/toekenning op grond van het overwogen optioneel verblijvingsbeding en van het optioneel toekenningsbeding zijn niet onderworpen aan schenk- en erfbelasting, ook zonder dat aan de vereisten van SP 17044 moet zijn voldaan, omdat ze beide louter als huwelijksvoordelen kwalificeren.
De verrichting vormt geen fiscaal misbruik
14. De algemene antimisbruikbepaling kan slechts worden toegepast indien de gewone interpretatiemethode, de technische bepalingen van het wetboek, de simulatieleer en de specifieke fiscale misbruikbepalingen (de zogenaamde fictiebepalingen) geen toepassing vinden.
Ook het Grondwettelijk Hof stelt dat de algemene antimisbruikbepaling niet kan worden ingeroepen indien bepaalde verrichtingen al vallen onder een specifieke antimisbruikbepaling. Enkel wanneer bepaalde verrichtingen as such niet onder het toepassingsgebied van een specifieke fiscale misbruikbepaling vallen, maar wel de doelstellingen van een specifieke antimisbruikmaatregel frustreren, kan de algemene antimisbruikbepaling wel worden aangewend.
De echtgenoten wensen hun stelsel van scheiding van goederen te behouden, omwille van de voordelen die dit stelsel hen biedt, met name omwille van hun vermogensrechtelijke autonomie.
Het door de aanvragers opgenomen verblijvingsbeding/toekenningsbeding frustreert echter geen enkele toepasselijke specifieke antimisbruikbepaling. Evenmin kan daartegen de algemene antimisbruikbepaling worden aangewend. De aanvragers verzoeken om dit te bevestigen, op grond van de hierna uiteengezette motieven.
De voorgenomen optionele bedingen frustreren de doelstellingen van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF niet, omdat de echtgenoten geen schenking noch kosteloze beschikking ten voordele van mekaar en met uitwerking bij overlijden van een van hen beogen. Ze beogen huwelijksvoordelen met hun specifieke toepassingsvoorwaarden en civiele kwalificatie, zoals in deze aanvraag uitvoerig toegelicht. Daarom frustreren deze verrichtingen ook artikel 2.7.1.0.5 VCF niet.
De voorgenomen verrichtingen frustreren evenmin artikel 2.7.1.0.4 VCF, omdat er tussen hen geen gemeenschap bestaat voor de goederen waarop de bedingen betrekking hebben, en ze voor vermelde bedingen sterke niet-fiscale motieven hebben, zoals uitvoerig in deze aanvraag toegelicht.
De optionele bedingen die de echtgenoten wensen op te nemen, frustreren evenmin artikel 2.7.1.0.2 VCF. Er bestaan immers sterke niet-fiscale motieven, die de echtgenoten hierna ook nog nader toelichten. De regeling die zij willen uitwerken mag in zo min mogelijke mate kunnen worden aangevochten door de kinderen. Dat is niet mogelijk met bijvoorbeeld een contractuele erfstelling of een testament.
Niet-fiscale motieven
15. De verrichting is niet fiscaal geïnspireerd. De echtgenoten-aanvragers wensen hun principieel stelsel van scheiding van goederen te behouden, omwille van de voordelen die dit stelsel hen biedt, met name omwille van hun vermogensrechtelijke autonomie. Daaraan wensen zij nu een regeling toe te voegen die moet toelaten het vermogen over te dragen aan de langstlevende op een manier dat de kinderen daarin niet kunnen en moeten worden betrokken.
Het is niet dat het vermogen finaal niet mag toekomen aan de kinderen. In de huidige context is het niet wenselijk dat hun kinderen betrokken zijn in het vermogen. Dat is een erg recent gegeven in de familiale context. Twee van de drie kinderen wonen in het buitenland. Dochter A is in 2000 gehuwd met een Amerikaans staatsburger. Aanvankelijk was het nog niet duidelijk waar zij zich zouden vestigen. Thans heeft het koppel besloten zich de komende jaren in de VS te vestigen. Dochter A zal wellicht ook het Amerikaans staatsburgerschap aanvragen. Zoon B verblijft sedert 2022 in Zwitserland. Een nieuw gegeven is echter dat ook zijn echtgenote naar Zwitserland is verhuisd in de loop van 2023. Zij verbleef eerst nog in België, maar is haar echtgenoot dus gevolgd naar het buitenland. Sinds enkele maanden heeft het koppel ook een dochter (geboren in 2024) en zijn er indicaties dat zij zich de komende jaren in Zwitserland zullen vestigen.
Voor de Verenigde Staten vormt de FATCA-wetgeving een belemmering. Als gevolg van deze Amerikaanse wetgeving weigeren Europese banken om nog Amerikaanse inwoners als klanten te aanvaarden/houden. De opening of aanhouding van een rekening door de dochter A, die in de VS woont, bij een Europese bank is dus geen optie, zelfs met andere familieleden, wat de mogelijkheden zeer sterk beperkt.[4] Naast deze feit bestaat ook het risico op dubbele belasting wanneer de schenker en de begiftigde in verschillende landen wonen. Om elke complexiteit te vermijden, wensen de echtgenoten elke vorm van eigendom door de dochter op het vermogen dat zij hebben opgebouwd te vermijden. Of toch minstens gedurende het leven van één hen. Zij beseffen dat het vermogen vroeg of laat wel bij de kinderen terecht zal komen, maar wensen zelf niet onderworpen te zijn aan de complexe Amerikaanse regelgeving.
Hetzelfde geldt ook – maar weliswaar in mindere mate – voor Zwitserland. Ook ten aanzien van Zwitserse inwoners zijn niet alle Belgische banken even toegankelijk.
De gecombineerde werking van het optioneel verblijvingsbeding en van het optioneel toekenningsbeding creëren voor de langstlevende een veel comfortabelere feitelijke en juridische positie dan wat ze zouden kunnen bereiken via andere overeenkomsten die ze zouden kunnen sluiten.
De wet van 22 juli 2018 biedt hen mogelijkheden om in een stelsel van scheiding van goederen huwelijksvoordelen aan mekaar toe te kennen met civielrechtelijke voordelen die andere technieken in dat stelsel zoals een verrekenbeding niet biedt. De toevoeging aan het stelsel van scheiding van goederen van een verrekenbeding, heeft bijvoorbeeld het nadeel dat het zich tot een geldelijke verrekening, na berekening, beperkt. Door de onmiddellijke en zakelijke werking van beide optionele bedingen (het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding), treedt de langstlevende immers, vanaf de kennisgeving van zijn of haar keuze, maar met uitwerking vanaf het overlijden, in het bezit en in de gewenste eigendomsverhouding al naargelang zijn of haar keuze, van de goederen waarvan de echtgenoten willen dat de langstlevende er ruim en vrij over kan beschikken (H. CASMAN en A.L. VERBEKE, "De vierde piste. De huwelijksvoordelen met betrekking tot onverdeelde goederen in een scheiding van goederen: een nuttig alternatief voor het verblijvingsbeding in een gemeenschapsstelsel, voor het finaal verrekenbeding in een scheiding van goederen en voor het beding van aanwas tussen echtgenoten", Nieuwsbrief Notariaat 2020, nr. 1, (1) 5 en H. CASMAN en A.L. VERBEKE, "Het toekenningsbeding bij scheiding van goederen”, TEP 2022, nr. 1, (3) 3-15). Het voorgenomen toekennings- en verblijvingsbeding heeft zakelijke werking en kent de goederen dus in natura toe aan de langstlevende. Dit is niet het geval in de situatie van een verrekenbeding. Daar komt het actief van de nalatenschap zakenrechtelijk toe aan de erfgenamen van de overledene. Voor de aanvragers zijn dat de kinderen. Die zijn dan gehouden tot uitbetaling van een vordering aan de langstlevende. Maar de kinderen zijn wel eigenaar geworden van het vermogen, met alle gevolgen vandien voor bijvoorbeeld de Amerikaanse regelgeving.
De door de echtgenoten beoogde doelstelling kunnen zij niet op een andere manier en met dezelfde civielrechtelijke gevolgen bereiken; noch door de wettelijke devolutie, noch door een testamentaire beschikking, noch door een contractuele erfstelling en evenmin door een schenking.
Iedere erfrechtelijke verkrijging betekent dat er een mogelijkheid bestaat dat de internationale regelgeving van toepassing wordt, omdat de kinderen wettelijke erfgenaam zijn van de overledene. Een testament of contractuele erfstelling is dus geen optie.
Enkel een huwelijksvermogensrechtelijke regeling biedt zekerheid op dat vlak, omdat het huwelijksvermogensrecht primeert op het erfrecht. Met de voorgenomen bedingen kan derhalve geen discussie zijn dat enkel de langstlevende zakenrechtelijk eigenaar wordt van het aangeduide vermogen.
Noch het optioneel verblijvingsbeding noch het optioneel toekenningsbeding kunnen eenzijdig worden gewijzigd of herroepen. Het voordeel voor de langstlevende kan hem of haar niet buiten zijn of haar weten om, noch tegen zijn of haar wil in, worden ontnomen. Dat is precies wat de echtgenoten willen.
Voordelen die in omvang gelijkaardig zouden kunnen zijn, maar die de echtgenoten mekaar via een testament, een contractuele erfstelling of een schenking (al of niet binnen huwelijksovereenkomst) zouden toekennen, zouden bovendien ook steeds in de rekenboedel (artikel 4.153 BW) moeten opgenomen worden, en op het beschikbaar deel moeten aangerekend worden. Dat is met huwelijksvoordelen niet het geval. De mate waarin huwelijksvoordelen ontsnappen aan de toepassing van de regel van de inkortbaarheid en dus aan de verplichting tot aanrekening op het beschikbaar deel (met risico voor inkorting indien het beschikbaar deel zou overschreden worden) is veel ruimer dan voor giften. Zolang en voor zover de maxima of plafonds van artikel 2.3.57 BW niet zijn bereikt is er immers voor huwelijksvoordelen geen sprake van opname in de rekenboedel noch van aanrekening op het beschikbaar deel, en dus evenmin van inkortbaarheid. De echtgenoten hebben gemeenschappelijke kinderen, die deze aanrekening op het beschikbaar deel en bijgevolg de inkorting niet zullen kunnen vragen zolang en voor zover de huwelijksvoordelen die hun ouders mekaar toekennen, niet verder reiken dan, enerzijds, hun gezamenlijke aanwinsten, anderzijds, de helft van de niet-aanwinsten van de echtgenoot die als eerste zal overlijden.
Geen enkele van de voorgenomen bedingen, afzonderlijk genomen of in combinatie met mekaar, frustreren enige antimisbruikbepaling. Noch een specifieke antimisbruikbepaling, noch de algemene antimisbruikbepaling. Artikel 3.17.0.0.2 VCF kan daarom niet op deze voorgenomen verrichtingen toegepast worden. De echtgenoten verzoeken om dit te bevestigen, op grond van de in deze aanvraag uiteengezette motieven.
Ten overvloede, samengevat en met andere woorden: de verrichting is niet fiscaal geïnspireerd.
IV. Beslissing
16. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:
17. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad.
De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten of clausules op burgerlijk vlak.
18. Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan.
De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt.
19. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht, zoals in de aanvraag vermeld:
- Artikel 2.7.1.0.2 VCF, dat luidt als volgt:
De erfbelasting is verschuldigd ongeacht of de verkrijging gebeurt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.
Naast het geval, vermeld in het eerste lid, is de erfbelasting ook verschuldigd op een verkrijging van vruchtgebruik met toepassing van artikel 858bis van het Burgerlijk Wetboek, tenzij de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende aan het vruchtgebruik heeft verzaakt conform paragraaf 6 van het voormelde artikel.
- Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, dat luidt als volgt:
Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:
1° …
2° …
3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.
- Artikel 2.7.1.0.4 VCF, dat luidt als volgt:
De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.
- Artikel 2.7.1.0.5 VCF, dat luidt als volgt:
§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de vijf jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.
Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.
§ 2. De termijn van vijf jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.
De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.
- Artikel 3.17.0.0.2 VCF, dat luidt als volgt:
Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.
Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.
Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.
De te beoordelen verrichting
20. Volgende verrichtingen worden voorgelegd, die verwezenlijkt worden via een wijziging van de huwelijksovereenkomst:
De echtgenoten X-Y waren aanvankelijk gehuwd onder een conventioneel gemeenschapsstelsel, ingevolge huwelijksovereenkomst verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.1981. Deze huwelijksovereenkomst voorzag een aanbedeling van het gemeenschappelijk vermogen in volle eigendom aan de langstlevende van beide echtgenoten.
Bij akte verleden voor notaris […], te […], op xx.xx.2023 hebben de echtgenoten hun huwelijksstelsel gewijzigd naar een stelsel van zuivere scheiding van goederen. Uit deze akte blijkt dat de goederen van het gemeenschappelijk vermogen niet verdeeld werden, en dat bijgevolg een post-communautaire onverdeeldheid is blijven bestaan.
De echtgenoten wensen thans hun basisstelsel van scheiding van goederen te behouden, gelet op de voor hen specifiek relevante voordelen die dat stelsel hen biedt, met name behoud van autonomie van de echtgenoten.
Zij wensen evenwel de langstlevende echtgenoot te beschermen voor het geval van ontbinding van het huwelijk door overlijden door de toevoeging aan het stelsel van zuivere scheiding van goederen, van een optioneel verblijvingsbeding en een optioneel toekenningsbeding.
Uit het ontwerp van de akte houdende wijziging van huwelijksovereenkomst blijkt dat deze clausules als volgt worden bedongen:
- Met het verblijvingsbeding verlenen de echtgenoten de langstlevende van hen, de volle en exclusieve eigendom van alle goederen die, op het ogenblik van overlijden van een van hen, tussen hen in onverdeeldheid zullen zijn. Het is daarbij irrelevant of het om een onverdeeldheid van roerende dan wel van onroerende goederen gaat, voor zover deze goederen niet tot het TIGV behoren. Evenmin is het relevant wat de oorsprong van de onverdeeldheid is, of wat de verhouding is waarin de echtgenoten in die onverdeeldheid gerechtigd zijn. De regeling geldt niet voor de goederen waarvoor een van de echtgenoten, of beide echtgenoten, in onverdeeldheid met derden zouden zijn.
- Met het toekenningsbeding verleent elke echtgenoot de andere, voor zover hij of zij langer leeft, de volle en exclusieve eigendom van bepaalde eigen goederen, die elke echtgenoot daarvoor in de huwelijksovereenkomst aanwijst. De regeling geldt louter voor de goederen die in de huwelijksovereenkomst hiervoor worden gespecifieerd (en voor de goederen die daarvoor ingevolge zaakvervanging in de plaats zouden komen), voor zover deze goederen op het ogenblik van overlijden van de eigenaar ervan nog in zijn of haar vermogen aanwezig zijn.
Beoordeling
1. Onderzoek van de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF en 2.7.1.0.5 VCF
21. Algemeen wordt aanvaard dat een huwelijksvoordeel een overeenkomst ten bezwarende titel is.
22. Het besluitvormingsorgaan merkt op dat het begrip ‘huwelijksvoordeel’ niet wettelijk gedefinieerd is, doch slechts omschreven in het kader van stelsels van gemeenschap van goederen. In de rechtsleer bestaan verschillende stromingen voor de invulling van het begrip huwelijksvoordeel in stelsels van scheiding van goederen.
Het besluitvormingsorgaan spreekt zich niet uit over de burgerrechtelijke kwalificatie van de in casu voorgenomen bedingen als geldige huwelijksvoordelen die bovendien zakenrechtelijke werking zouden hebben.
In de mate bijgevolg dat het voorgenomen (optioneel) verblijvingsbeding en (optioneel) toekenningsbeding burgerrechtelijk kwalificeren als huwelijksvoordelen met zakenrechtelijke werking, zal deze kwalificatie doorwerken in het fiscaal recht.
Fiscaal betekent dit dat de verblijving en/of toekenning aan de langstlevende echtgenoot ingevolge een huwelijksvoordeel niet behandeld wordt als een erfrechtelijke verkrijging, doch wel als een verkrijging op grond van een overeenkomst onder de levenden, meer bepaald een overeenkomst onder bezwarende titel.
23. In de mate dat het (optioneel) verblijvingsbeding en het (optioneel) toekenningsbeding in casu effectief geldige huwelijksvoordelen zijn, volgt het besluitvormingsorgaan dezelfde redenering voor de fiscale behandeling van deze verrichtingen.
1.1 Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF?
24. Overeenkomstig artikel 2.7.1.0.2 VCF worden met erfbelasting belast, de goederen die verkregen worden uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.
De verkrijging door een langstlevende echtgenoot van een huwelijksvoordeel is een huwelijksvermogensrechtelijke verkrijging.
25. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.2 VCF.
1.2 Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF?
26. De schenkingen van roerende goederen onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker, worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.
De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.
27. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.
1.3 Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF?
28. De toebedeling van meer dan de helft van een gemeenschap bij overlijden wordt fiscaal, zowel voor onroerende als voor roerende goederen, onder erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF.
Volgens de gegevens in de aanvraag heeft het optioneel verblijvingsbeding betrekking op de goederen die tussen de echtgenoten in onverdeeldheid zullen zijn en heeft het optioneel toekenningsbeding betrekking op bepaalde in de huwelijksovereenkomst aangewezen goederen die exclusief aan één echtgenoot toebehoren.
29. Voor zover dat het optioneel verblijvingsbeding betrekking heeft op zuiver onverdeelde goederen en het optioneel toekenningsbeding enkel betrekking heeft op niet-onverdeelde eigen goederen, zal hiervoor geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.4 VCF.
1.4 Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF?
30. Kosteloze beschikkingen die dagtekenen vanaf 1 januari 2025, gedaan door een erflater gedurende de vijf jaar voorafgaand aan het overlijden, welke niet onderworpen zijn geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF.
De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.
31. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.5 VCF.
2. Onderzoek van fiscaal misbruik (artikel 3.17.0.0.2 VCF)
a) Algemeen
32. Elk contract dat is gesloten vanaf 1 juni 2012 kan afgetoetst worden aan de algemene antimisbruikbepaling, thans vervat in artikel 3.17.0.0.2 VCF. Het contract maakt geen fiscaal misbruik uit indien er ook niet-fiscale motieven aan ten grondslag liggen.
33. De artikelen van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting) van de VCF vormen de rechtsgrond voor de heffing van de erfbelasting. Bij deze bepalingen wordt er geen onderscheid gemaakt tussen specifieke en algemene bepalingen. Evenwel is het zo dat de bepaling van artikel 3.17.0.02 VCF voorkomt dat men zich door het gebruik van bepaalde rechtshandelingen buiten het toepassingsgebied van een heffingsbepaling stelt, enkel en alleen vanwege fiscale motieven.
34. De fictiebepalingen ingevoegd in de VCF zijn terug te vinden in de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF en betreffen regelingen waarbij de wetgever/decreetgever het noodzakelijk vond een bepaalde verkrijging gelijk te stellen met een legaat. De fictiebepalingen zijn geen specifieke antimisbruikbepalingen. Elke fictiebepaling heeft een specifiek doel. In de voorbereidende werken van elk van deze bepalingen kan de doelstelling worden nagelezen aan de hand waarvan een concrete techniek kan worden geëvalueerd. De fictiebepaling kan enkel worden toegepast als er voldaan is aan de voorwaarden die door het overeenkomstig artikel uit de VCF worden gesteld.
Uit de structuur van de VCF kan worden afgeleid dat de decreetgever met de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF geen specifieke antimisbruikbepalingen voor ogen had: de algemene antimisbruikbepaling in opgenomen in titel 3 (Inning en Invordering), die algemeen de procedurebepalingen bevat terwijl de fictiebepalingen opgenomen zijn in titel 2 (Belastingheffing), die de inhoudelijke bepalingen bevat. Meer bepaald werden de fictiebepalingen opgenomen onder hoofdstuk 7 (Erfbelasting), afdeling 1 (Belastbaar voorwerp).
35. De antimisbruikbepaling, zoals opgenomen in artikel 3.17.0.0.2 VCF, is een algemene bepaling. Het gegeven dat een artikel van titel 2, hoofdstuk 7 (Erfbelasting) van de VCF niet kan worden toegepast omdat de voorwaarden niet zijn voldaan sluit de inroeping door de Vlaamse Belastingdienst van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet uit. Dit laatste artikel werd immers in het leven geroepen om te voorkomen dat de overledene voor zijn overlijden via bepaalde (legale) technieken zijn nalatenschap zou laten vererven met ontwijking van de erfbelasting.
b) In casu
36. Uit de gegevens opgenomen in de aanvraag blijkt dat de aanvragers blijkens voorhuwelijkse huwelijksovereenkomst van xx.xx.1981 huwden onder een conventioneel gemeenschapsstelsel.
Uit het afschrift van deze overeenkomst, dat door aanvragers op vraag van het besluitvormingsorgaan meegedeeld werd per emailbericht van 5 mei 2025, blijkt dat artikel 4 van deze overeenkomst d.d. xx.xx.1981 eveneens voorzag in een verblijving van het ganse gemeenschappelijk vermogen aan de langstlevende van beide echtgenoten, als volgt:
“Artikel 4 Ten titel van huwelijksovereenkomst wordt bedongen dat het gemeenschappelijk vermogen, ingeval van ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel door overlijden van een van de aanstaande echtgenoten aan de langstlevende van hen zal toebehoren voor de geheelheid in volle eigendom, zowel bij bestaan als bij niet- bestaan van afstammelingen uit het huwelijk geboren.”
Uit de gegevens opgenomen in de aanvraag blijkt eveneens dat bij akte verleden op xx.xx.2023, aanvragers dit gemeenschapsstelsel ontbonden hebben en overgegaan zijn naar een stelsel van zuivere scheiding van goederen, zonder toevoeging van een bescherming voor de langstlevende van hen.
Uit het afschrift van deze overeenkomst, dat door aanvragers op vraag van het besluitvormingsorgaan meegedeeld werd per emailbericht van 22 mei 2025, blijkt dat:
- alle goederen van het gemeenschappelijk vermogen in onverdeeldheid gebleven zijn in de post-communautaire onverdeeldheid tussen de echtgenoten;
- in deze wijzigende huwelijksovereenkomst geen bescherming opgenomen werd ten voordele van de langstlevende echtgenoot;
- op pagina 6 van dit afschrift een handgeschreven nota staat met de vermelding: “verblijvingsbeding na 3jr.”.
De aanvragers hebben drie gemeenschappelijke kinderen.
Thans wensen de echtgenoten hun huwelijksovereenkomst nogmaals aan te passen. Deze voorgenomen aanpassing zal erin bestaan om aan het in 2023 aangenomen stelsel van scheiding van goederen, een bescherming toe te voegen voor de langstlevende echtgenoot. Deze bescherming zal bestaan in de toevoeging aan hun stelsel van een optioneel verblijvingsbeding voor de tussen hen onverdeelde goederen en een optioneel toekenningsbeding voor de niet-onverdeelde eigen goederen.
37. Deze voorgenomen verrichting maakt fiscaal misbruik uit in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF wegens eenheid van opzet.
38. Uit de voorgenomen verrichting kan worden afgeleid dat deze tot doel heeft om in combinatie met de wijzing van huwelijksovereenkomst bij akte verleden op xx.xx.2023, de rechtstreekse toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF te ontwijken in strijd met de doelstellingen van dit artikel, en bijgevolg finaal de erfbelasting op de toebedeling van de betrokken goederen te vermijden, waarbij het ontwijken van de erfbelasting de overwegende beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandelingen.
De voorgenomen verrichting vormt immers het sluitstuk van de omvorming van het huwelijksstelsel bij akte verleden op xx.xx.2023, waardoor beide rechtshandelingen niet anders kunnen gezien worden als geïntegreerd en afhankelijk van elkaar. Het besluitvormingsorgaan dient hieruit te concluderen dat aanvragers doelbewust wensen te vermijden dat goederen die aan de langstlevende van hen toekomen, aan erfbelasting worden onderworpen, zoals voorzien in de artikel 2.7.1.0.4 VCF.
39. Het is immers ongeloofwaardig dat de aanvragers na gedurende meer dan 40 jaar gehuwd geweest te zijn onder een stelsel van gemeenschap van goederen met een volledige bescherming van de langstlevende van hen, na hun pensioengerechtigde leeftijd, een stelsel van zuivere scheiding van goederen aannemen, met het oog op het bekomen van meer autonomie, maar met behoud van alle gemeenschapsgoederen in een post-communautaire gemeenschap, zonder enige bescherming bij wijze van huwelijksvoordeel van de langstlevende.
Deze ongeloofwaardigheid wordt bevestigd door de opname op het afschrift van de wijzigingsakte van 2023 van de handgeschreven melding “verblijvingsbeding na 3jr.”
Onafgezien van wanneer, of door wie, deze handgeschreven melding opgenomen werd op het afschrift van de akte van xx.xx.2023, bevestigt deze melding letterlijk het vermoeden van de bedoeling van aanvragers om dezelfde burgerrechtelijke situatie in het leven te roepen als tijdens de meer dan 40 voorbije jaren van hun huwelijksleven, maar dan via een fiscaal optimale constructie, namelijk ontbinding van het gemeenschappelijk vermogen met behoud van onverdeeldheid, gevolgd door toevoeging van een verblijvingsbeding aan deze onverdeeldheid. Deze fiscale optimale situatie die aanvragers creëren door de opeenvolging van de verrichtingen, gaat in tegen de doelstellingen van artikel 2.7.1.0.4 VCF.
Volgens de burgerrechtelijke kwalificatie die aanvragers geven aan de toe te voegen bedingen, namelijk huwelijksvoordelen met zakenrechtelijke werking, wordt ingegaan tegen de doelstelling van de fiscale fictie van artikel 2.7.1.0.4 VCF, welke de zakenrechtelijke werking van een toebedeling boven de helft van een gemeenschappelijk vermogen belastbaar stelt in de erfbelasting.
Doelstelling van artikel 2.7.1.0.4 VCF
40. Omdat de verkrijging van goederen uit een gemeenschappelijk vermogen, die toevalt aan de langstlevende echtgenoot, niet belastbaar is onder artikel 2.7.1.0.2 VCF (oorspronkelijk artikel 1 van de wet van 27 december 1817, en enig artikel van de interpretatieve wet van 19 maart 1841) [5], heeft de wetgever bij wet van 17 december 1851 een fiscale fictie in het leven geroepen waardoor deze verkrijging van goederen uit het gemeenschappelijk vermogen voor de helft belastbaar is in de erfbelasting.
Bij artikel 7 van de wet van 17 december 1851, het latere artikel 5 wetboek successierechten (thans voor het Vlaamse Gewest artikel 2.7.1.0.4 VCF), werd een fiscale fictie in het leven geroepen waarbij fiscaal de helft van dit gemeenschappelijk vermogen bij overlijden aan erfbelasting onderworpen werd. Uit de parlementaire voorbereiding van artikel 7 van de wet van 17 december 1851 wordt deze fictie gemotiveerd door de vaststelling dat de verblijving van het gemeenschappelijk vermogen aan de langstlevende een reëel voordeel uitmaakt voor deze langstlevende. Dit voordeel is gelijkaardig aan het voordeel dat aan de langstlevende echtgenoot kan toekomen die niet gehuwd was onder een stelsel van gemeenschap en in het algemeen ook aan het voordeel dat een langstlevende echtgenoot bij wijze van schenking van de andere echtgenoot verkrijgt, welke voordelen volgens de parlementaire voorbereidingen van (de voorloper van) artikel 2.7.1.0.2 VCF wel onder dit artikel 2.7.1.0.2 VCF vallen.[6]
De doelstelling van artikel 2.7.1.0.4 VCF bestaat er bijgevolg in om de helft van een gemeenschappelijk vermogen te belasten bij overlijden ondanks dat geoordeeld wordt dat er geen overgang van dit vermogen plaatsvindt, gezien de verkrijging van deze helft een reël voordeel en een overlevingsrecht vormt voor de langstlevende echtgenoot.
Onderzoek tegenbewijs
41. Het niet-fiscale motief dat aanvragers opgeven voor de constructie, bestaat erin dat zij wensen gehuwd te zijn onder een stelsel van scheiding van goederen gezien de autonomie die dit stelsel aan elk van hen geeft.
Deze verklaring van wens naar autonomie na meer dan 40 jaar huwelijk onder een gemeenschapsstelsel, wordt op geen enkele manier feitelijk geïllustreerd door aanvragers. De feiten spreken deze wens naar autonomie bovendien tegen, gezien uit de voorgelegde akte van xx.xx.2023 blijkt dat de echtgenoten gekozen hebben om alle goederen uit het gemeenschappelijk vermogen in onverdeeldheid tussen hen te laten.
Voorts halen aanvragers ook aan dat zij niet de bedoeling hebben om de reserve van hun gemeenschappelijke kinderen in te perken, maar wel dat de internationale context waarin 2 van hun 3 kinderen leven (woonachtig in Zwitserland/USA) bij overlijden van de eerste van beide echtgenoten een complexiteit met zich zou meebrengen. Aanvragers geven hierbij aan dat “Als gevolg van deze Amerikaanse wetgeving weigeren Europese banken om nog Amerikaanse inwoners als klanten te aanvaarden/houden. De opening of aanhouding van een rekening door de dochter A, die in de VS woont, bij een Europese bank is dus geen optie, zelfs met andere familieleden, wat de mogelijkheden zeer sterk beperkt” (randnummer 15)
Nog onafgezien van de waarachtigheid van deze onmogelijkheid om als Amerikaanse inwoner klant te zijn bij een Europese bank [7], kan deze redenering ook geen motivatie uitmaken voor de overgang van een gemeenschapsstelsel met een volledige bescherming van de langstlevende naar een stelsel van scheiding van goederen met de mogelijkheid van een volledige bescherming voor de langstlevende, gezien ook onder hun vorige gemeenschapsstelsel de gehele gemeenschap bij de LE terecht zou komen met uitsluiting van de kinderen.
42. De overstap van een stelsel van gemeenschap van goederen naar een stelsel van zuivere scheiding van goederen, met vervolgens een toebedeling van de onverdeelde goederen aan de langstlevende, maakt onder de omstandigheden zoals voormeld, een planning uit waarvoor de door aanvrager aangehaalde niet-fiscale motivatie niet geloofwaardig is.
Gevolg
43. Bijgevolg zal bij overlijden van een van de echtgenoten waarbij het verblijvingsbeding resp. het toekenningsbeding zal worden ingeroepen door de langstlevende echtgenoot, artikel 2.7.1.0.4 VCF worden toegepast op de toebedeling/toekenning aan de langstlevende echtgenoot. Ingevolge het fiscaal misbruik, zal de voorgenomen wijziging van het huwelijksstelsel immers niet tegenstelbaar zijn,.
44. Deze beslissing heeft alleen betrekking op de erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.
Voetnoten
[1] Een afschrift van de huwelijksovereenkomst van xx.xx.1981 werd door aanvragers bezorgd per email in datum van 7 mei 2025.
[2] Een afschrift van de wijzigende huwelijksovereenkomst van xx.xx.2023 werd door aanvragers bezorgd per email in datum van 22 mei 2025.
[3] Een ontwerp van de wijzigende huwelijksovereenkomst werd gevoegd als bijlage bij de aanvraag.
[4] Opmerking van het besluitvormingsorgaan: bij gelegenheid van de hoorzitting die plaatsvond op xx.xx.2025, heeft aanvrager aangekondigd meer informatie te bezorgen over deze beweerde onmogelijkheid om als Amerikaanse inwoner een rekening te openen/aan te houden bij een Europese bank.
- Bij emailbericht van 30 juni 2025 heeft aanvrager hierover volgende briefwisseling met […] toegevoegd:
“Ik had beloofd om nog informatie aan te leveren vanuit de bank over de positie t.a.v. personen met een link met de US.
Dat staat vermeld in de algemene voorwaarden van het RGO van de bank:
“Dit is ook in lijn met art. 16 van ons RGO.
- Cliënten die een link hebben met de Verenigde Staten van Amerika
16.1. Naar aanleiding van bepaalde Amerikaanse regelgevingen met een extraterritoriale werking is de Bank ertoe gehouden
om haar dienstenaanbod aan te passen voor bepaalde Cliënten die een link hebben met de Verenigde Staten. Deze aanpassing kan er onder meer in bestaan dat er geen diensten inzake beleggingen worden aangeboden, zoals beschreven in deel III van huidig Reglement, met inbegrip van levensverzekeringen (hierna ‘Beleggingsdiensten’).
Bovendien kan de Bank de verschaffing van Beleggingsdiensten afhankelijk maken van het overmaken van bepaalde documenten (zoals bijvoorbeeld het formulier W8-BEN-E of W9).
De link met de Verenigde Staten kan bestaan uit (niet-limitatieve voorbeelden): het bezitten van de Amerikaanse nationaliteit of het opgeven van een telefoonnummer of een wettelijk of correspondentieadres in de Verenigde Staten, rechtspersonen met maatschappelijke zetel of fysieke vestiging in de Verenigde Staten of rechtspersonen opgericht naar Amerikaans recht. Behoudens tegenbewijs, zal de natuurlijke persoon geacht worden de Amerikaanse nationaliteit te hebben, indien hij geboren is in de Verenigde Staten.
16.2. Indien er toch een rekening of klantenrelatie werd geopend of indien na opening van de rekening of klantenrelatie wijzigingen in de persoonlijke situatie van de Cliënt leiden tot een link met de Verenigde Staten van Amerika, zal de Bank genoodzaakt zijn haar dienstenaanbod voor de Cliënt te evalueren en behoudt de Bank zich het recht voor om bepaalde diensten onmiddellijk op te schorten en/ of afhankelijk te maken van het over maken van bepaalde documenten (zoals
bijvoorbeeld het formulier W8-BEN-E of W9), of bepaalde diensten te beëindigen nadat de Cliënt hiervan op de hoogte werd gesteld en – afhankelijk van de aard van de tegoeden of diensten - na een termijn van 30 of 60 kalenderdagen waarin de Cliënt de aangehouden tegoeden en/of financiële instrumenten kan overdragen naar een andere financiële instelling, en de desbetreffende financiële instrumenten aan hun marktwaarde te verkopen of deze, eventueel samen met
de aangehouden tegoeden, over te maken aan de Deposito- en Consignatiekas en de rekening(en) af te sluiten indien de Cliënt niet tijdig de nodige schikkingen heeft getroffen.
16.3. De Cliënt verbindt zich ertoe de Bank onmiddellijk schriftelijk op de hoogte te stellen indien wijzigingen in de persoonlijke situatie van de Cliënt leiden tot een link met de Verenigde Staten.
16.4. De Cliënt zal de Bank voor elke schade vrijwaren die het gevolg zou kunnen zijn van zijn nalatigheid bij het nakomen van de verplichtingen vermeld in dit artikel.
16.5. Conform artikel 2, is huidig artikel niet enkel van toepassing op de natuurlijke persoon of rechtspersoon die Cliënt is van de Bank, doch ook op zijn volmachthouders en/of (wettelijke) vertegenwoordigers”.
Hieronder vindt u de mail van de interne juridische dienst van de bank:
Hierbij het antwoord van onze compliance officer, kan je hiermee verder?
Luc,
DB Belgie geeft geen investeringsdiensten aan mensen met US nexus (geen effectenrekening, geen transactie).
Een indivisie waar een van de leden een US nexus heeft zal ook niet kunnen.”
- Bij email van 2 juli 2025 heeft aanvrager nog een bijkomend bericht van […], gedateerd op 1 juli 2025, meegedeeld:
“Hierbij antwoord van tax ivm FATCA regelgeving. Procapital handelt voor ons de effectentransacties af.
US persons mogen geen securities account aanhouden bij […].
Dit vergt oa. een afzonderlijke rapportering inzake Fatca/QI die niet werd voorzien met Procapital.
US persons hebben enkel recht op een limited offer.”
[5] Uit de parlementaire voorbereiding van de interpretatieve wet van 19 maart 1841 (interpretatie van artikel 1 van de wet van 27 december 1817; thans voor het Vlaamse Gewest artikel 2.7.1.0.2 VCF), blijkt inderdaad dat dit artikel niet van toepassing is op de overgang van goederen uit een gemeenschappelijk vermogen. De reden die de fiscale wetgever hiervoor aanhaalt was dat een gemeenschappelijk vermogen een solidair vermogen van beide echtgenoten is tijdens het huwelijk, waardoor de overgang van de goederen uit dit vermogen aan de langstlevende niet als translatief aanzien wordt “(…) Il semble donc qu’il eût fallu se borner à déclarer que les avantages que l’article 8 du titre VIII de la coutume de Luxembourg confèrent au survivant des époux, tombent sous l’application de l’article 1 de la loi du 27 décembre 1817. (…) Cependant il existait d’autres coutumes où les biens des deux époux, formaient, dès le moment du mariage, une masse commune et solidaire dont la propriété reposait simultanément sur leur chef pendant le mariage. (…) Dans ces coutumes, il ne s’opérait à la dissolution du mariage aucune mutation au profit du survivant, qui ne faisait que continuer exclusivement sur son chef la propriété qu’il avait eu solidairement avec son conjoint dès le jour du mariage. (…) la cour de cassation elle-même a reconnu par un arrêt ultérieur du 22 mai 1839, en décidant que le survivant de deux époux mariés sous le régime de la communauté du Code civil, qui retient, en vertu d’une stipuation de son contrat autorisée par l’article 1525 du Code civil, la totalité de la communauté, ne doit pas acquitter le droit de succession à raison de la moitié de cette communauté, aux termes de l’article 1er de la loi du 27 décembre 1817.” (eigen benadrukking) (MvT: Verslag van M. de Haussy, samen met wet gepubliceerd in B.S. 11 maart 1841 – Pasinomie 1841 p. 49 e.v.).
[6] Pourquoi les avantages qui résultent des conventions dont il s’agit, bien que non sujets aux règles relatives aux donations (art. 1525 du Code civil), seraient-ils exempts d’impôt?
Ils ont une analogie évidente avec les avantages coutumiers, atteints par l’impôt, comme le déclare une loi interprétative du 19 mars 1841, et en général avec ceux faits par donation à l’époux survivant.
Là comme ici, ils n’expriment que des gains de survie, ce qui a été clairement manifesté dans la discussion du Code civil devant le corps législatif, car les orateurs ont fait observer relativement au préciput, que cet avantage était une véritable donation de survie, qui seulement échappait aux règles établies pour les donations abolues. En effet, le partage égal de la communauté résultant du droit commun, il est incontestable que la clause qui attribue à l’époux survivant, une portion supérieure à la moitié, opère en sa faveur, au décès du prémourant, un avantage réel, un gain de survie que la loi semble pouvoir soumettre au droit de succession, de même qu’il soumet à l’impôt les donations formelles que les époux se font sur les biens de la communauté et les gains de survie coutumiers.
Il est d’autant plus nécessaire d’y pourvoir, qu’à l’avenir les donations seraient remplacées par des conventions de l’espèce, afin de les affranchir du droit.” (eigen benadrukkingen) (Mvt, Parl. St. Kamer 1848-49, nr. 8.).
[7] De bijkomende informatie die aanvragers meedeelden bij emails van 30 juni en 2 juli 2025 bevat informatie van één enkele bank die verwijst naar haar policy om geen investeringsdiensten met cliënten met een link met de USA aan te bieden (voetnoot 4 hiervoor). Ook deze bijkomende informatie wijst echter niet op de onmogelijkheid van het openen van bankrekening; bovendien zegt deze informatie niets over de policy van andere banken m.b.t. investeringsdiensten voor deze cliënten.
Op de website van de FOD Financiën staat het volgende i.v.m. de door aanvragers aangehaald FATCA wetgeving, waaruit duidelijk blijkt dat deze wetgeving er totaal niet op gericht is om Amerikaanse inwoners uit te sluiten van het openen van bankrekeningen buiten de Verenigde Staten: ”FATCA of Foreign Account Tax Compliance Act is een Amerikaanse wetgeving die wereldwijd belastingontwijking door Amerikaanse burgers viseert. Deze wetgeving verplicht financiële instellingen buiten de Verenigde Staten (US) bepaalde inlichtingen over klanten die Amerikaanse burgers zijn, door te sturen naar de Amerikaanse belastingadministratie (IRS).
Op 23 april 2014 hebben België en de US een Intergouvernementeel Akkoord (IGA) ondertekend waarbij de FOD Financiën zich ertoe verbindt de inlichtingen geviseerd door FATCA, naar de IRS te versturen.
De wet tot regeling van de mededeling van inlichtingen betreffende financiële rekeningen, door de Belgische financiële instellingen en de FOD Financiën, in het kader van een automatische uitwisseling van inlichtingen op internationaal niveau en voor belastingdoeleinden, zal de financiële instellingen verplichten jaarlijks de inlichtingen geviseerd door FATCA te verzenden aan de FOD Financiën. Zij moeten dat doen via MyMinfin(externe link) in een FATCA-XML-bestand dat vastgesteld werd in onderlinge overeenstemming tussen de FOD Financiën en Febelfin/Assuralia.
De FOD Financiën stuurt op haar beurt deze inlichtingen door naar de Amerikaanse belastingdienst (IRS).”
Op de website van Febelfin (Federatie van de Belgische financiële sector) wordt deze FATCA-wetgeving als volgt geduid: “Amerikaanse wetgeving tegen belastingontduiking (FATCA) legt verplichtingen op aan banken buiten de VS als ze bankdiensten verlenen aan personen met de Amerikaanse nationaliteit of banden met Amerika. Bedoeling is om fiscale fraude door Amerikaanse belastingbetalers in het buitenland op te sporen en te ontmoedigen.”