Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 25055 - Wijziging huwelijksovereenkomst scheiding van goederen - toevoeging verblijvings- en toekenningsbeding Vlaamse Belastingdienst

VB 25055 - Wijziging huwelijksovereenkomst scheiding van goederen - toevoeging verblijvings- en toekenningsbeding

Voorafgaande beslissing
Nummer

25055

Datum beslissing

16 juni 2025

Publicatiedatum

28 juli 2025

Heffing

  • Erfbelasting
  • Schenkbelasting
  • Verdeelrecht
  • Verkooprecht

Wettelijke basis

  • art. 2.10.1.0.1. VCF
  • art. 2.7.1.0.2. VCF
  • art. 2.7.1.0.3. VCF
  • art. 2.7.1.0.4. VCF
  • art. 2.7.1.0.5. VCF
  • art. 2.8.1.0.1. VCF
  • art. 2.8.4.1.1. VCF
  • art. 2.9.1.0.1. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt ertoe de bevestiging te krijgen dat in de wijzigende huwelijksovereenkomst [1] houdende scheiding van goederen die de Aanvragers (zoals hierna gedefinieerd) onder elkaar wensen af te sluiten:

  • Het toe te voegen artikel acht [2] -“Optioneel verblijvingsbeding van onverdeelde goederen in geval van overlijden”- geen aanleiding zal geven tot:
    • Het heffen van erfbelasting in geval van overlijden van de eerststervende van de Aanvragers, op grond van artikel 2.7.1.0.2 VCF, artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, artikel 2.7.1.0.4 VCF of artikel 2.7.1.0.5 VCF; en
    • Het heffen van schenkbelasting in geval van registratie van voornoemde wijzigende huwelijksovereenkomst, op grond van de artikelen 2.8.1.0.1 en 2.8.4.1.1 VCF; en
    • Fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.
  • Het toe te voegen artikel negen [3] – “Optioneel toekenningsbeding van eigen goederen in geval van overlijden”- geen aanleiding zal geven tot:
    • Het heffen van erfbelasting in geval van overlijden van de eerststervende van de Aanvragers, op grond van artikel 2.7.1.0.2 VCF, artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, artikel 2.7.1.0.4 VCF of artikel 2.7.1.0.5 VCF; en
    • Het heffen van schenkbelasting in geval van registratie van voornoemde wijzigende huwelijksovereenkomst, op grond van de artikelen 2.8.1.0.1 en 2.8.4.1.1 VCF [4]; en
    • Fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

2. De Aanvragers verzoeken uitdrukkelijk dat de voorafgaande beslissing die ter zake zal worden genomen een geldigheidsduur zal hebben tot het overlijden van de eerststervende van hen.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

3. Onderhavige aanvraag wordt u voorgelegd op verzoek van:

  1. De heer X, geboren te […] op xx.xx.1962, met rijksregisternummer […], en zijn echtgenote:
  2. Mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1967 met rijksregisternummer […];

Samen wonende te […];

Hierna samen genoemd de “Aanvragers”.

4. De echtgenoten X – Y zijn gehuwd voor de ambtenaar van de burgerlijke stand te […] op xx.xx.1994 onder het stelsel van scheiding van goederen bij huwelijksovereenkomst [5] verleden op xx.xx.1994 voor Mr. […], notaris met standplaats te […].

5. De echtgenoten X – Y hebben twee gemeenschappelijke kinderen:

  • A, geboren op xx.xx.1997; en
  • B, geboren op xx.xx.1999.

6. De Aanvragers zijn sinds meer dan vijf jaar voor heden inwoners van het Vlaams Gewest.

II.B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

Sluiten van een wijzigende huwelijksovereenkomst met optioneel verblijvingsbeding en optioneel toekenningsbeding

7. De Aanvragers wensen hun huwelijksstelsel verder aan te passen door aan hun huwelijksovereenkomst enerzijds een optioneel verblijvingsbeding toe te voegen met betrekking tot een goed dat in onverdeeldheid aan de Aanvragers toebehoort en anderzijds een toekenningsbeding toe te voegen voor de eigen goederen van de Aanvragers.

  1. Het goed dat de Aanvragers op heden in onverdeeldheid bezitten, is:
  • De grond met gezinswoning, gelegen te . […]
  • De blote eigendom van het bijgebouw gelegen op dezelfde locatie, alwaar de Aanvrager zijn professionele activiteiten als […] uitoefent en waarvan diens vennootschap het vruchtgebruik heeft.

Mogelijks zullen de Aanvragers ook in de toekomst andere onroerende of roerende goederen in onverdeeldheid verwerven.

8. Daarnaast heeft elke echtgenoot ook goederen die niet in onverdeeldheid zijn met de andere echtgenoot.

  1. De heer X houdt volgende eigen goederen in volle eigendom aan:
  • Beleggingen ten belope van […];
  • Een onroerend goed […] gelegen te […];
  • Een woning gelegen te […];
  • Een woning gelegen te […];
  • Een woning gelegen te […];
  • Een appartementsgebouw gelegen te […];
  • Een woning gelegen te […];
  • Een woning gelegen te […].
  1. Mevrouw Y houdt volgende eigen goederen in volle eigendom aan:
  • Beleggingen ten belope van […].

Mogelijks zal elke echtgenoot ook in de toekomst andere roerende of onroerende goederen verwerven die niet behoren tot een onverdeeldheid met de andere echtgenoot.

9. De Aanvragers willen met het optioneel verblijvingsbeding de gezinswoning aan de langstlevende van hen toebedelen. Hierdoor zal/kan dit onverdeelde goed bij overlijden van één van hen - en indien en in de mate waarin de langstlevende echtgenoot zich overeenkomstig de modaliteiten van het huwelijkscontract op dit verblijvingsbeding beroept - in volle en exclusieve eigendom aan de langstlevende echtgenoot toebehoren, overeenkomstig de bepalingen opgenomen in artikel 8 van de wijzigingsakte huwelijksovereenkomst. Bij gebrek aan keuze door de langstlevende echtgenoot, zal de verblijving van het goed in onverdeeldheid volledig en voor het geheel uitwerking verkrijgen.

10. Op dezelfde manier willen de Aanvragers daarnaast de voornoemde niet onverdeelde roerende goederen en onroerende goederen, die exclusief eigendom zijn van de respectieve Aanvragers, onderwerpen aan een toekenningsbeding in het voordeel van de langstlevende echtgenoot, zoals opgenomen in artikel 9 van de wijzigingsakte huwelijksovereenkomst.

Doel van de verrichting

11. De Aanvragers zijn gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen. Deze keuze is ingegeven door hun gezamenlijke wens om hun vermogens gescheiden te houden, hun bestuursbevoegdheden zelfstandig te kunnen uitoefenen en de bescherming tegen de mogelijke schuldeisers van heer X […].

12. Middels de opname van een optioneel verblijvingsbeding en een optioneel toekenningsbeding in de wijzigende huwelijksovereenkomst van Aanvragers, wensen de Aanvragers de langstlevende van hen verzorgd achter te laten en in het bijzonder te vermijden dat hun kinderen op enigerwijze aanspraken zouden kunnen laten gelden ten aanzien van de langstlevende echtgeno(o)t(e). Door voornoemde bedingen in hun wijzigende huwelijksovereenkomst op te nemen, voorzien Aanvragers een niet-eenzijdig herroepbare regeling indien hun huwelijk wordt ontbonden door het overlijden van één van de Aanvragers. Deze regeling is volgens Aanvragers noodzakelijk teneinde invulling te geven aan hun verzorging- en beschermingswensen jegens elkaar.

13. Het verblijvingsbeding slaat op de gezinswoning [6], het goed bij uitstek met een gezinsbestemming, waarvan het gebruik en het genot niet hoort te eindigen bij overlijden van één van de Aanvragers. De gezinswoning moet daarom, op basis van een loutere wilsuiting van de langstlevende van de Aanvragers, tot zijn of haar beschikking blijven.

14. Het toekenningsbeding daarentegen slaat op concrete eigen goederen [7] van iedere Aanvrager, waarvan beide Aanvragers willen dat de langstlevende van hen beiden daar bij overlijden van de eerststervende op basis van de loutere wilsuiting van de langstlevende Aanvrager tot zijn of haar beschikking moet worden gesteld.

15. De verzorgingsgedachte jegens elkaar kan evenwel op diverse burgerrechtelijke manieren worden geboden, maar er is geen enkele andere burgerrechtelijke regeling of beding gepast om de intenties en de bedoelingen van de Aanvragers na te streven. Noch door contractuele erfstelling, noch door wettelijke devolutie, noch door een testament en evenmin door een schenking. Gelet op het gegeven dat het eigen vermogen van de Aanvrager, de heer X, aanzienlijk groter is dan dat van mevrouw Y kunnen de gewenste doelstellingen evenmin via een beding van aanwas worden bewerkstelligd, aangezien er geen gelijkwaardige inleg is van beide partijen.

16. Een testament of een contractuele erfstelling (buiten huwelijksovereenkomst) biedt minder waarborgen, gezien deze eenzijdig herroepen kunnen worden. Hetzelfde geldt voor schenkingen tussen echtgenoten gedaan buiten huwelijksovereenkomsten om, dewelke ten alle tijde herroepbaar zijn door de schenker. De Aanvragers kiezen bewust voor een wederzijds contact dat hen in principe beiden bindt.

17. Een schenking tussen echtgenoten is bovendien niet ‘reserveproof’, aangezien de schenking tussen echtgenoten in elk geval buiten deel is, zodat één van de kinderen desgevallend de schenking alsnog zou kunnen laten inkorten. Dit laatste is voor de Aanvragers in het bijzonder een belangrijke overweging, zoals hierna omstandig wordt toegelicht.

18. Het is dan ook een wezenlijk element dat het voordeel dat de langstlevende echtgenoot ingevolge de voormelde artikelen 8 en 9 van de wijzigende huwelijksovereenkomst zal verkrijgen, niet uit de nalatenschap wordt verkregen (dus niet via de wettelijke devolutie, noch via uiterste wilsbeschikking, noch via een contractuele erfstelling), maar louter huwelijksvermogensrechtelijk als een huwelijksvoordeel in toepassing van het huwelijksvermogensrecht.

19. Mocht dezelfde begunstiging via een testament, een contractuele erfstelling of een schenking (al dan niet binnen huwelijksovereenkomst) worden toegekend, zou dit steeds moeten opgenomen worden in een rekenboedel (artikel 4.153 BW) en op het beschikbaar deel moeten aangerekend worden. Dit is met huwelijksvoordelen niet het geval. Zolang en voor zover de maxima van artikelen 2.3.57 en 2.3.59 BW niet zijn bereikt, is er geen sprake van opname in de rekenboedel, noch aanrekening op het beschikbaar deel.

20. De bekommernis van de Aanvragers betreffende de bescherming van de langstlevende echtgeno(o)t(e) houdt in het bijzonder verband met de verstandhouding met hun kinderen. Aanvragers hebben twee gezamenlijke meerderjarige kinderen, waar in het bijzonder met één van de kinderen de verstandhouding sedert enige jaren bijzonder moeilijk, tot op heden nagenoeg onbestaande is geworden. Gegeven deze problematiek, is de mogelijkheid om een confrontatie tussen het betrokken kind en de langstlevende echtgeno(o)t(e) vermijden absoluut primordiaal voor de Aanvragers.

21. Verder wensen de Aanvragers de goederen, die het voorwerp van het toekenningsbeding vervat in artikel 9 van de wijzigende huwelijksovereenkomst uitmaken, tijdens het huwelijk zelfstandig te kunnen blijven besturen en van ieder schuldeisersrisico te onttrekken. De echtgenoten blijven met andere woorden ten aanzien van de goederen die het voorwerp van het toekenningsbeding vervat in artikel 9 van de wijzigende huwelijksovereenkomst uitmaken volledig beschikkingsbevoegd en schuldeisers kunnen hen op die goederen slechts aanspreken ter betaling van de schulden waartoe elk van hen gehouden is.

22. Voormelde voorafgaandelijke civielrechtelijke motieven zijn dan ook voor de echtgenoten doorslaggevend. Het is voor de Aanvragers belangrijk dat het verblijvingsbeding en het toekenningsbeding:

  • Niet eenzijdig door één van hen kan worden herroepen; en
  • Niet erfrechtelijk kan worden verrekend en derhalve vatbaar zou zijn voor inkorting; en
  • Zakelijke werking heeft.

23. Hoe dan ook worden zowel het verblijvingsbeding als het toekenningsbeding optioneel voorzien, waardoor de langstlevende de optie behoudt om eventueel genoegen te nemen met een kleiner voordeel. Het optioneel karakter is in het bijzonder ook vanuit de verstandhouding met de kinderen ingegeven. Op heden is, zoals geschetst, de verstandhouding met één kind goed, maar helaas met het andere kind zeer moeilijk. Aanvragers hebben al verscheidene pogingen ondernomen om de relatie met het kind in kwestie te herstellen. Het blijft hun hoop dat deze verstandhouding mettertijd opnieuw zal verbeteren, waarbij dan desgevallend bij het overlijden van de eerststervende wel reeds een gedeelte van de nalatenschap aan de kinderen kan toekomen.

III. Motivering van de aanvraag

24. De Aanvragers verzoeken met betrekking tot de artikelen 8 en 9 van de wijzigende huwelijksovereenkomst bevestiging te krijgen dat het voordeel dat de langstlevende van de Aanvragers zal verkrijgen door de toepassing van het verblijvingsbeding, respectievelijk toekenningsbeding, niet zal worden onderworpen aan de hierna vermelde decretale bepalingen.

Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF

1. Toepasselijke wetsbepaling

Artikel 2.7.1.0.2. VCF

25. “De erfbelasting is verschuldigd ongeacht of de verkrijging gebeurt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

Naast het geval, vermeld in het eerste lid, is de erfbelasting ook verschuldigd op een verkrijging van vruchtgebruik met toepassing van artikel 4.18 van het Burgerlijk Wetboek, tenzij de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende voor het overlijden van de schenker aan het vruchtgebruik heeft verzaakt conform het derde lid van het voormelde artikel.”

2. Toepassing in concreto

26. Het voordeel dat de langstlevende van de Aanvragers ingevolge voormelde artikelen 8 en 9 van de wijzigende huwelijksovereenkomst zal verkrijgen, wordt niet uit de nalatenschap van de eerststervende van de Aanvragers verkregen, maar louter huwelijksvermogensrechtelijk als een huwelijksvoordeel in toepassing van het huwelijksvermogensrecht.

27. Een huwelijksvoordeel wordt burgerrechtelijk gedefinieerd als een voordeel dat voor één van de echtgenoten ontstaat uit de wijze van samenstelling, werking, vereffening of verdeling (en verrekening) van het huwelijksvermogensstelsel. Dergelijk voordeel wordt erkend in het Belgisch huwelijksvermogensrecht. De wetgever heeft deze definitie expliciet overgenomen, onder meer in de artikelen 2.3.57 en 2.3.58 BW en heeft ook hun toepassing naar analogie in het stelsel van scheiding van goederen expliciet bevestigd, overeenkomstig artikel. 2.3.64 § 1, vierde lid BW.

28. De vereffening en verdeling van het huwelijksvermogensstelsel gaat steeds de vereffening en verdeling van de nalatenschap vooraf. Derhalve kan een verkrijging op basis van het huwelijksvermogensrecht nooit een erfrechtelijke verkrijging zijn [8].

29. Er is in casu geenszins sprake van een schenking. Een huwelijksvoordeel is overigens civielrechtelijk nooit een schenking en bij uitbreiding geen contractuele erfstelling, ongeacht de concrete beweegreden om een huwelijksvoordeel in de huwelijksovereenkomst op te nemen [9]. Een huwelijksvoordeel wordt gekwalificeerd als een niet-schenking. Deze kwalificatie is objectief en derhalve ongeacht de intenties en bedoelingen van de Aanvragers. Een intentie om te begiftigen (zgn. ‘animus donandi’) kan dergelijke kwalificatie als niet-schenking niet wijzigen. Het bewijs dat er sprake zou zijn van een intentie om te begiftigen mag zelfs niet geleverd worden [10].

30. De kwalificatie als huwelijksvoordeel en dus als niet-schenking is absoluut; ze kent geen uitzonderingen. Hoogstens kan een huwelijksvoordeel inkortbaar zijn, indien het de maxima of plafonds overschrijdt zoals in artikel 2.3.57 BW wordt vermeld (zoals in casu bij samenloop van de langstlevende echtgenoot met gemeenschappelijke kinderen). Een inkortbaar huwelijksvoordeel blijft tevens een niet-schenking [11].

31. Bovendien willen de Aanvragers benadrukken dat zij een niet-eenzijdige herroepbare regeling wensen te voorzien ten voordele van de langstlevende echtgenoot die moet toelaten de langstlevende echtgenoot verzorgd achter te laten en mogelijke geschillen met de kinderen uit te sluiten. De Aanvragers achten dergelijke regeling noodzakelijk teneinde invulling te geven aan hun verzorgings- en beschermingswensen jegens elkaar. Deze regeling is derhalve ten bezwarende titel.

32. Aanvragers zijn in casu getrouwd onder het stelsel van scheiding van goederen. Bovenvermelde kwalificatie werkt ook in een stelsel van scheiding van goederen. De wettelijke grondslag daartoe is artikel 2.3.64 § 1, in fine BW. Dit betekent dat indien uit de samenstelling, werking, vereffening, verdeling of verrekening van het stelsel van scheiding van goederen zoals in een huwelijksovereenkomst is uitgewerkt, voor één van de echtgenoten een voordeel kan ontstaan, dat dit voordeel een huwelijksvoordeel zal zijn.

33. De civielrechtelijke kwalificatie werkt ook door in het fiscaal recht. Dit is vaststaande rechtsleer en rechtspraak. Het fiscaal recht moet derhalve de kwalificatie als huwelijksvoordeel en dus niet-schenking aanvaarden, tenzij een specifieke en uitdrukkelijke bepaling van fiscaal recht daar zou van afwijken.

34. De overgang en toebedeling op grond van het overwogen verblijvingsbeding, respectievelijk toekenningsbeding zoals voorzien in de artikelen 8 en 9 van de wijzigende huwelijksovereenkomst kunnen dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.2 VCF.

Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° vcf

1. Toepasselijke wetsbepaling

Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF

35.Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd :

1° alle schulden die uitsluitend bij uiterste wil erkend zijn;

2° alle schuldbekentenissen van sommen die voorkomen als een contract onder bezwarende titel, maar die een bevoordeling inhouden en die niet aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen zijn onderworpen;

3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

Het eerste lid, 3°, is niet van toepassing bij de realisatie van een beding van terugval die de erflater heeft bedongen in het voordeel van een derde voor een vruchtgebruik dat de erflater zich heeft voorbehouden.”;

2. Toepassing in concreto

36. Zoals hierboven reeds wordt toegelicht, kwalificeren artikelen 8 en 9 als een huwelijksvoordeel, waarop artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF niet kan worden toegepast.

37. Hoewel het beding pas uitwerking zal hebben bij het overlijden van de eerststervende van de Aanvragers, is er in casu geen sprake van een schenking, gezien het om een huwelijksvoordeel gaat. De burgerrechtelijke kwalificatie dient kortom te worden doorgetrokken op fiscaal vlak.

38. De artikelen 8 en 9 van de wijzigende huwelijksovereenkomst kunnen dan ook niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.4 vcf

1. Toepasselijke wetsbepaling

Artikel 2.7.1.0.4 VCF

39. “De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.”

2. Toepassing in concreto

40. De Aanvragers zijn gehuwd onder een stelsel van scheiding van goederen, zonder toegevoegde of beperkte gemeenschap, en wensen dit stelsel te behouden. Artikel 2.7.1.0.4 VCF daarentegen beperkt zich tot situaties waarin er sprake is van een stelsel met een gemeenschap. Zowel het optioneel verblijvingsbeding als het optioneel toekenningsbeding hebben geen betrekking op gemeenschapsgoederen.

41. Artikel 2.7.1.0.4 VCF kan dan ook niet worden toegepast op de toebedeling, overgang of toekenning op grond van de artikelen 8 en 9 van de wijzigende huwelijksovereenkomst.

Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.5 vcf

1. Toepasselijke wetsbepaling

Artikel 2.7.1.0.5. VCF

42. § 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de vijf jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.

Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.

§ 2. De termijn van vijf jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.

De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.”

2. Toepassing in concreto

43. In het kader van artikel 2.7.1.0.5 VCF moeten drie (3) cumulatieve voorwaarden vervuld zijn:

(1) Een kosteloze beschikking

Zoals hierboven reeds wordt toegelicht onder III.A.2, verstrekt het voorgenomen optioneel verblijvingsbeding en toekenningsbeding uit de artikelen 8 en 9 van de wijzigende huwelijksovereenkomst geen kosteloze beschikking.

(2) Gedurende vijf (5) jaar voorafgaand aan het overlijden

Mocht het huwelijksvoordeel als een kosteloze beschikking worden beschouwd, quod non, kan er hoe dan ook geen sprake zijn van een beschikking die tot stand is gekomen in enige periode vóór het overlijden, gezien het eventuele voordeel slechts ontstaat bij zijn/haar overlijden.

Bijgevolg kan er geen sprake zijn van een schenking in een periode van vijf (5) jaar voorafgaand aan het overlijden.

(3) Waardoor een bevoordeling is ontstaan die niet onderworpen is geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen

Aangezien er in casu geen sprake is van een kosteloze beschikking en er bijgevolg geen sprake is van een bevoordeling in de zin zoals bedoeld in artikel 2.7.1.0.5 VCF, kon/kan er geen aanleiding zijn tot de heffing van schenkbelasting of enig registratierecht.

44. Gelet op al het voorgaande, is artikel 2.7.1.0.5 VCF niet van toepassing op de overgang, toebedeling of toekenning op grond van het verblijvings- en toekenningsbeding in de artikelen 8 en 9 van de wijzigende huwelijksovereenkomst.

Geen beding van aanwas in de zin van het SP 17044

45. De uitwerking van het optioneel verblijvingsbeding en toekenningsbeding verleent een huwelijksvoordeel, dat beheerst wordt door de specifieke regels van het huwelijksvermogensrecht. Huwelijksvoordelen zijn met het huwelijksstelsel verweven en maken daar integraal deel van uit.

46. Een beding van aanwas is een kanscontract dat ook tussen niet gehuwden kan worden gesloten. Wordt het door gehuwden gesloten, dan staat het los van hun huwelijksstelsel en wordt het niet in een huwelijksovereenkomst opgenomen.

47. Het door de Aanvragers opgenomen optioneel verblijvingsbeding en toekenningsbeding kwalificeert niet als een aanwascontract en is bijgevolg niet onderworpen aan de eisen van het Standpunt 17044.

Geen toepassing van artikelen 2.8.1.0.1 en 2.8.4.1.1 VCF

1. Toepasselijke wetsbepaling

Artikel 2.8.1.0.1. VCF

48. “Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt de schenkbelasting gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die tot bewijs strekken van een schenking onder de levenden.”

Artikel 2.8.4.1.1 VCF

49. “§ 1. De schenkbelasting voor de schenkingen van onroerende goederen wordt berekend volgens het tarief, vermeld in de onderstaande tabellen :

TABEL I

verkrijging in rechte lijn en tussen partners

gedeelte van de schenking

A
schijf in euro

tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in %

totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro

Vanaf

tot en met

0,01

150.000

3

-

150.000,01

250.000

9

4500

250.000,01

450.000

18

13.500

450.000,01

27

49.500


TABEL II

tarief tussen alle andere personen

gedeelte van de schenking

A schijf in euro

tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in %

totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro

Vanaf

tot en met

0,01

150.000

10

-

150.000,01

250.000

20

15.000

250.000,01

450.000

30

35.000

450.000,01

40

95.000

§ 2. Het tarief van de schenkbelasting voor de schenkingen van roerende goederen bedraagt :

1° 3% voor een verkrijging in de rechte lijn en tussen partners;

2° 7% voor een verkrijging door alle andere personen.


Dat tarief is niet van toepassing op de schenkingen onder de levenden van roerende goederen die met legaten worden gelijkgesteld met toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3°.


§ 3. In afwijking van paragraaf 1 en 2 bedraagt het tarief van de schenkbelasting 0 % voor schenkingen, inclusief inbrengen om niet, aan :

1° het Vlaamse Gewest en de Vlaamse Gemeenschap;

2° de Vlaamse, de Franse en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;

3° de Franse en de Duitstalige Gemeenschap en aan het Waalse en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest;

4° een staat van de Europese Economische Ruimte;

5° provincies en gemeenten in het Vlaamse Gewest;

6° de openbare instellingen van de publiekrechtelijke rechtspersonen, vermeld in de punt 1° tot en met 5° ;

7° erkende woonmaatschappijen als vermeld in artikel 4.36 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
8° het Vlaams Woningfonds;

9° dienstverlenende en opdrachthoudende verenigingen als vermeld in artikel 12, § 2, 2° en 3°, van het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking;

10° verenigingen zonder winstoogmerk, ziekenfondsen en landsbonden van ziekenfondsen, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen van openbaar nut;

11° openbare centra voor maatschappelijk welzijn.

In afwijking van paragraaf 1 en 2 bedraagt het tarief van de schenkbelasting 5,5% voor schenkingen, inclusief inbrengen om niet, aan beroepsverenigingen en private stichtingen.

In afwijking van het tweede lid wordt de schenkbelasting, vermeld in paragraaf 1 en 2, gebracht op 100 euro voor de schenkingen, inclusief inbrengen om niet, gedaan aan rechtspersonen als vermeld in het tweede lid, als de schenker zelf een rechtspersoon als vermeld in het eerste lid, 10°, of het tweede lid, is.

Het tarief, vermeld in het eerste, tweede en derde lid, is ook van toepassing op gelijksoortige rechtspersonen die opgericht zijn volgens en onderworpen zijn aan de wetgeving van een andere staat van de Europese Economische Ruimte, en die bovendien hun zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging binnen de Europese Economische Ruimte hebben.”

2. Toepassing in concreto

50. Gezien er in casu louter sprake is van huwelijksvoordelen, is er dus in casu geen sprake van een schenking en zijn evenmin de artikelen 2.8.1.0.1 en 2.8.4.1.1 VCF van toepassing.

(Desgevallend) toepassing van artikelen 2.9.1.0.1 en 2.10.1.0.1 VCF

1. Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 2.9.1.0.1. VCF

51. “Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt het verkooprecht gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die als titel gelden van een overeenkomst houdende overdracht onder bezwarende titel van eigendom of vruchtgebruik van onroerende goederen, met uitsluiting van de inbrengen, vermeld in artikel 115bis van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten.”

Artikel 2.10.1.0.1. VCF

52. “Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt het verdeelrecht gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die als titel gelden van een overeenkomst houdende :

1° gedeeltelijke of gehele verdelingen van onroerende goederen;

2° afstanden onder bezwarende titel, onder mede-eigenaars, van onverdeelde delen in onroerende goederen;

3° omzetting als vermeld in artikel 4.61 en 4.62 van het Burgerlijk Wetboek, zelfs als er geen onverdeeldheid is.”

2. Toepassing in concreto

53. Indien bij de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel ingevolge overlijden van één van de Aanvragers, een onroerend goed, in casu de gezinswoning, in onverdeeldheid tussen de echtgenoten is, zal de uitwerking van het verblijvingsbeding, op grond waarvan het aandeel van de eerststervende in de onverdeeldheid zal toekomen aan de langstlevende, aanleiding geven tot de heffing van het verdeelrecht (2,5 %), indien de onverdeeldheid die tussen de Aanvragers bestaat zodanig ophoudt te bestaan.

54. Indien bij de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel ingevolge overlijden van één van de Aanvragers, een echtgenoot een eigen onroerend goed heeft (niet in onverdeeldheid met de andere echtgenoot, zoals op heden het geval is wat de heer X betreft), zal de uitwerking van het toekenningsbeding, dat de Aanvragers voornemens zijn toe te voegen aan hun huwelijksvermogensstelsel, op grond waarvan een eigen onroerend goed van de eerststervende zal toekomen aan de langstlevende echtgenoot onder hen, aanleiding geven tot de heffing van verkooprecht (12%), vermits deze laatste een onroerend goed verwerft waarin hij/zij eerder geen aandeel in had (artikel 2.9.1.0.1 VCF).

Geen fiscaal misbruik

1. Toepasselijke wetsbepaling

Artikel 3.17.0.0.2 VCF

55. “Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt :

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.”

2. Toepassing in concreto

56. De algemene antimisbruikbepaling kan slechts worden toepast indien de gewone interpretatiemethode, de technische bepalingen van het wetboek, de simulatieleer en de specifieke fiscale misbruikbepalingen (de zgn. fictiebepalingen) geen toepassing vinden. Ook het Grondwettelijk Hof heeft reeds gesteld dat de algemene antimisbruikbepaling niet kan worden ingeroepen indien bepaalde verrichtingen al vallen onder een specifieke antimisbruikbepaling.

57. De door de Aanvragers voorgenomen verrichting, zoals uiteengezet in huidige aanvraag, frustreert echter geen enkele mogelijke toepasselijke specifieke antimisbruikbepaling.

58. Evenmin kan daarentegen de algemene antimisbruikbepaling worden aangewend. Om de algemene antimisbruikbepaling zoals vervat in artikel 3.17.0.0.2 VCF te kunnen aanwenden, moet de Vlaamse Belastingdienst enerzijds aantonen dat de belastingplichtige een rechtshandeling of een geheel van rechtshandelingen stelt dat eenzelfde verrichting tot stand brengt (objectief element) en anderzijds dat het doorslaggevende, zo niet exclusieve, motief erin bestaat belasting te ontwijken (subjectief element).

59. De Aanvragers verzoeken om te bevestigen dat er geen antimisbruikbepaling van toepassing is, op grond van de hierna uiteengezette motieven.

  1. Geen frustratie van de in de VCF opgenomen specifieke antimisbruikbepalingen

60. De voorgenomen verrichting verleent huwelijksvoordelen die huwelijksvermogensrechtelijk worden verkregen. De voordelen zijn dus niet onderworpen aan artikel 2.7.1.0.2 VCF.

61. De Aanvragers frustreren artikel 2.7.1.0.2 VCF niet, vermits ze enkel een huwelijksvermogensrechtelijke regeling beogen teneinde de langstlevende echtgenoot op een niet-eenzijdig herroepbare manier te beschermen. De Aanvragers kunnen dezelfde doelstelling niet met dezelfde burgerrechtelijke gevolgen bereiken, noch door de wettelijke devolutie, noch door een testamentaire beschikking, aangezien dit alles eenzijdig herroepbaar is. Binnen het opzet van de Aanvragers is dit niet de bedoeling.

62. Bovendien wordt iedere erfrechtelijke verkrijging op de nalatenschap aangerekend, terwijl de Aanvragers net willen vermijden dat de goederen die het voorwerp van de verrichting uitmaken in de nalatenschap van de eerststervende echtgenoot zou terecht komen. Het is de uitdrukkelijke bedoeling van de Aanvragers om de voordelen aan de langstlevende echtgenoot toe te kennen op het niveau van de huwelijksovereenkomst, teneinde op burgerrechtelijk vlak de langstlevende maximaal te beschermen tegen inkorting.

63. De voorgenomen verrichting frustreert evenmin de doelstelling van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, omdat de Aanvragers niet overgaan tot enige schenking of kosteloze beschikking waarvan de uitwerking artificieel tot aan het overlijden wordt uitgesteld. Ze passen hun huwelijksovereenkomst aan om tot een regeling te komen, die tot een billijke regeling moet leiden voor goederen waarin ze beiden (verblijvingsbeding) of elk afzonderlijk (toekenningsbeding) gerechtigd zijn.

64. In de memorie van toelichting bij het Vlaams Decreet van 24 december 2004 leest men het volgende over de doelstelling van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF (het toenmalige artikel 4, 3° W.Succ.):

“Het verschil met de tarieven van de successierechten voor verervingen tussen dezelfde personen is enorm. Dit kan betrokkenen ertoe aanzetten om nog tijdens het leven, op een fiscaal voordelige manier, de roerende goederen aan de toekomstige erfgenamen of legatarissen over te dragen. Er blijkt echter een gemakkelijke manier te bestaan om enerzijds het voordeel van het verlaagde Vlaamse tarief voor de schenkingen te genieten, maar toch de overdracht van de goederen uit te stellen tot op het ogenblik van het overlijden. Een schenking van roerende goederen onder de opschortende voorwaarde van het overlijden, geeft immers bij registratie van de akte slechts aanleiding tot de heffing van het algemeen vast recht van 25 euro, overeenkomstig de principes van artikel 16 van het wetboek der registratie-, hypotheek en griffierechten. Slechts op het ogenblik van het overlijden zal het evenredige recht, met toerekening van het reeds geheven algemeen vast recht, opeisbaar worden. En dat was eigenlijk niet de bedoeling die de decreetgever zich met de invoering van de bijzonder verlaagde tarieven had vooropgesteld. Een schenking van roerende goederen onder opschortende voorwaarde van het overlijden, heeft burgerrechtelijk quasi dezelfde gevolgen als een legaat. Fiscaalrechtelijk worden ze echter sedert 1 januari 2004 aan een sterk verschillend tarief onderworpen. De Vlaamse Regering vindt het dan ook volkomen logisch dat een schenking van roerende goederen onder opschortende voorwaarde van het overlijden van de schenker, fiscaalrechtelijk gelijk wordt gesteld met een legaat. Zo voorkomt men een ongelijke behandeling ten opzichte van die erflater die een legaat van roerende goederen vermaakt, dat, per definitie, slechts uitwerking krijgt op het ogenblik van zijn overlijden.”

65. Uit deze overwegingen blijkt dat het de bedoeling was van de decreetgever om schenkingen die burgerrechtelijk (quasi) dezelfde gevolgen hebben als een legaat ook op fiscaal vlak als een legaat te behandelen, om een ongelijke behandeling ten opzichte van de erflater van een legaat te voorkomen. De decreetgever wilde met andere woorden verhinderen dat de bij het Vlaams Decreet van 19 december 2003 ingevoerde verlaagde en vlakke tarieven in de schenkbelasting (i.e. 3% of 7%) gecombineerd worden met het uitstel van overdracht van het geschonken goed tot het overlijden van de schenker. Men mag niet fiscaal voordelig schenken en tegelijk eigenaar blijven van het geschonken vermogen.

66. In casu is op geen enkele manier sprake van een schenking. De Aanvragers hebben reeds uitvoerig aangetoond en beargumenteerd dat in de artikelen 8 en 9 van de gewijzigde huwelijksovereenkomst sprake is van een toebedeling van een onverdeeld goed, respectievelijk van een eigen goed dat dient te worden gekwalificeerd als een huwelijksvoordeel. De Aanvragers nemen deze bedingen, die ten bezwarende titel zijn, op in hun gewijzigde huwelijksovereenkomst om tot een regeling te komen bij overlijden die tot een billijke en in het bijzonder beschermende regeling moet leiden ten voordele van de langstlevende echtgenoot.

67. Verder wordt ook artikel 2.7.1.0.4 VCF niet gefrustreerd. De Aanvragers zijn destijds gehuwd onder een stelsel van scheiding van goederen omdat ze een groot belang hechten aan het behoud van (professionele) autonomie van elk van hen en om een grotere bescherming te genieten voor (professionele) schuldeisers van de andere echtgenoot, zeker gegeven de professionele activiteit van de Aanvrager, de heer X. De voorgenomen verrichting frustreert aldus artikel 2.7.1.0.4 VCF niet omdat er tussen de Aanvragers geen gemeenschap heeft bestaan en ook niet zal bestaan.

68. Ten slotte zijn de Aanvragers ook van oordeel dat ook artikel 2.7.1.0.5 VCF niet wordt gefrustreerd omdat het verblijvingsbeding respectievelijk het toekenningsbeding als huwelijksvoordeel niet kan worden gelijkgesteld met een kosteloze beschikking.

  1. Niet-fiscale motieven

69. Er liggen verschillende niet-fiscale motieven aan het contract ten grondslag, zoals hierboven omstandig aangehaald onder punt II.B.2.

CONCLUSIE

70. Gelet op al het voorgaande, dient te worden geconcludeerd dat het:

  • Het toe te voegen artikel acht -“Optioneel verblijvingsbeding van onverdeelde goederen in geval van overlijden”- geen aanleiding zal geven tot:
    • Het heffen van erfbelasting in geval van overlijden van de eerststervende van de Aanvragers, op grond van artikel 2.7.1.0.2 VCF, artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, artikel 2.7.1.0.4 VCF of artikel 2.7.1.0.5 VCF; en
    • Het heffen van schenkbelasting in geval van registratie van voornoemde wijzigende huwelijksovereenkomst, op grond van de artikelen 2.8.1.0.1 en 2.8.4.1.1 VCF; en
    • Fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.
  • Het toe te voegen artikel negen – “Optioneel toekenningsbeding van eigen goederen in geval van overlijden”- geen aanleiding zal geven tot:
    • Het heffen van erfbelasting in geval van overlijden van de eerststervende van de Aanvragers, op grond van artikel 2.7.1.0.2 VCF, artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, artikel 2.7.1.0.4 VCF of artikel 2.7.1.0.5 VCF; en
    • Het heffen van schenkbelasting in geval van registratie van voornoemde wijzigende huwelijksovereenkomst, op grond van de artikelen 2.8.1.0.1 en 2.8.4.1.1 VCF; en
    • Fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

71. De Aanvragers verzoeken Uw Dienst te willen bevestigen.

72. De Aanvragers vragen dat de geldigheid van de voorafgaande beslissing zich in de tijd zou uitstrekken tot aan het overlijden van één van de partijen.

IV. Beslissing

Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

73. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad.

De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten of clausules op burgerlijk vlak.

74. Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan.

De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt.

75. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht, zoals in de aanvraag vermeld:

  • Artikel 2.7.1.0.2 VCF, dat luidt als volgt:

De erfbelasting is verschuldigd ongeacht of de verkrijging gebeurt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

Naast het geval, vermeld in het eerste lid, is de erfbelasting ook verschuldigd op een verkrijging van vruchtgebruik met toepassing van artikel 858bis van het Burgerlijk Wetboek, tenzij de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende aan het vruchtgebruik heeft verzaakt conform paragraaf 6 van het voormelde artikel.

  • Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, dat luidt als volgt:

Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:

1° …

2° …

3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

  • Artikel 2.7.1.0.4 VCF, dat luidt als volgt:

De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.

  • Artikel 2.7.1.0.5 VCF, dat luidt als volgt:

§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de vijf jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.

Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.

§ 2. De termijn van vijf jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.

De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.

  • Artikel 2.8.1.0.1 VCF, dat luidt als volgt:

Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt de schenkbelasting gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die tot bewijs strekken van een schenking onder de levenden.

  • Artikel 2.8.4.1.1 VCF, dat luidt als volgt:

§ 1. De schenkbelasting voor de schenkingen van onroerende goederen wordt berekend volgens het tarief, vermeld in de onderstaande tabellen:

TABEL I

verkrijging in rechte lijn en tussen partners

gedeelte van de schenking

A
schijf in euro

tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in %

totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro

Vanaf

tot en met

0,01

150.000

3

-

150.000,01

250.000

9

4500

250.000,01

450.000

18

13.500

450.000,01

27

49.500


TABEL II

tarief tussen alle andere personen

gedeelte van de schenking

A schijf in euro

tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in %

totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro

Vanaf

tot en met

0,01

150.000

10

-

150.000,01

250.000

20

15.000

250.000,01

450.000

30

35.000

450.000,01

40

95.000

§ 2. Het tarief van de schenkbelasting voor de schenkingen van roerende goederen bedraagt :

1° 3% voor een verkrijging in de rechte lijn en tussen partners;

2° 7% voor een verkrijging door alle andere personen.

Dat tarief is niet van toepassing op de schenkingen onder de levenden van roerende goederen die met legaten worden gelijkgesteld met toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3°.


§ 3. In afwijking van paragraaf 1 en 2 bedraagt het tarief van de schenkbelasting 0 % voor schenkingen, inclusief inbrengen om niet, aan:
1° het Vlaamse Gewest en de Vlaamse Gemeenschap;

2° de Vlaamse, de Franse en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;
3° de Franse en de Duitstalige Gemeenschap en aan het Waalse en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest;

4° een staat van de Europese Economische Ruimte;

5° provincies en gemeenten in het Vlaamse Gewest;

6° de openbare instellingen van de publiekrechtelijke rechtspersonen, vermeld in de punt 1° tot en met 5°;

7° erkende woonmaatschappijen als vermeld in artikel 4.36 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;

8° het Vlaams Woningfonds;

9° dienstverlenende en opdrachthoudende verenigingen als vermeld in artikel 12, § 2, 2° en 3°, van het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking;
10° verenigingen zonder winstoogmerk, ziekenfondsen en landsbonden van ziekenfondsen, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen van openbaar nut;

11° openbare centra voor maatschappelijk welzijn.

In afwijking van paragraaf 1 en 2 bedraagt het tarief van de schenkbelasting 5,5% voor schenkingen, inclusief inbrengen om niet, aan beroepsverenigingen en private stichtingen.

In afwijking van het tweede lid wordt de schenkbelasting, vermeld in paragraaf 1 en 2, gebracht op 100 euro voor de schenkingen, inclusief inbrengen om niet, gedaan aan rechtspersonen als vermeld het eerste lid, 10°, of in het tweede lid, als de schenker zelf een rechtspersoon als vermeld in het tweede lid, is.

Het tarief, vermeld in het eerste, tweede en derde lid, is ook van toepassing op gelijksoortige rechtspersonen die opgericht zijn volgens en onderworpen zijn aan de wetgeving van een andere staat van de Europese Economische Ruimte, en die bovendien hun zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging binnen de Europese Economische Ruimte hebben.

  • Artikel 2.9.1.0.1 VCF, dat luidt als volgt:

Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt het verkooprecht gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die als titel gelden van een overeenkomst houdende overdracht onder bezwarende titel van eigendom of vruchtgebruik van onroerende goederen, met uitsluiting van de inbrengen, vermeld in artikel 115bis van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten.

  • Artikel 2.10.1.0.1 VCF, dat luidt als volgt:

Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt het verdeelrecht gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die als titel gelden van een overeenkomst houdende:

1° gedeeltelijke of gehele verdelingen van onroerende goederen;

2° afstanden onder bezwarende titel, onder mede-eigenaars, van onverdeelde delen in onroerende goederen;

3° omzetting als vermeld in artikel 4.61 en 4.62 van het Burgerlijk Wetboek, zelfs als er geen onverdeeldheid is.

  • Artikel 3.17.0.0.2 VCF, dat luidt als volgt:

Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.

De te beoordelen verrichting

76. Volgende verrichtingen worden voorgelegd, die verwezenlijkt worden via een wijziging van de huwelijksovereenkomst:

De echtgenoten X – Y zijn gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen, ingevolge huwelijksovereenkomst verleden voor notaris […], te […], op xx.xx.1994.

Er werden sedertdien geen wijzigingen aan de huwelijksovereenkomst aangebracht.

De keuze voor het stelsel van scheiding van goederen is ingegeven door hun gezamenlijke wens om hun vermogens gescheiden te houden, hun bestuursbevoegdheden zelfstandig te kunnen uitoefenen en de bescherming tegen de mogelijke schuldeisers van de heer X. De aanvragers wensen hun basisstelsel te behouden.

Middels de opname van een optioneel verblijvingsbeding en een optioneel toekenningsbeding in een wijzigende huwelijksovereenkomst wensen de echtgenoten X – Y de langstlevende van hen verzorgd achter te laten en in het bijzonder te vermijden dat hun kinderen op enigerwijze aanspraken zouden kunnen laten gelden ten aanzien van de langstlevende echtgenoot.

De echtgenoten bezitten op heden samen in onverdeeldheid hun gezinswoning te […], en de blote eigendom van het bijgebouw gelegen op dezelfde locatie.

De heer X bezit op heden verschillende eigen, niet tussen de echtgenoten onverdeelde, roerende en onroerende goederen. Mevrouw Y bezit op heden verschillende eigen, niet tussen de echtgenoten onverdeelde, roerende goederen.

Mogelijks zullen de aanvragers ook in de toekomst andere onroerende of roerende goederen, al dan niet in onverdeeldheid, verwerven.

De aanvragers willen met het optioneel verblijvingsbeding de goederen die de echtgenoten exclusief in onverdeeldheid toebehoren, aan de langstlevende van hen toebedelen. Hierdoor zullen/kunnen deze onverdeelde goederen bij overlijden van één van hen – en indien en in de mate waarin de langstlevende echtgenoot zich overeenkomstig de modaliteiten van de huwelijksovereenkomst op dit verblijvingsbeding beroept – in volle en exclusieve eigendom aan de langstlevende echtgenoot toebehoren, overeenkomstig de bepalingen opgenomen in artikel 8 van de wijzigingsakte huwelijksovereenkomst.

Op dezelfde manier willen de echtgenoten de niet onverdeelde goederen onderwerpen aan een toekenningsbeding in het voordeel van de langstlevende echtgenoot, zoals opgenomen in artikel 9 van de wijzigingsakte huwelijksovereenkomst.

Zowel het verblijvings- als het toekenningsbeding zijn optioneel geformuleerd.

In het ontwerp van de clausules is voorzien in een passiefregeling.

Beoordeling

1. Onderzoek van de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5, 2.8.1.0.1, 2.8.4.1.1, 2.9.1.0.1 en 2.10.1.0.1 VCF

77. Algemeen wordt aanvaard dat een huwelijksvoordeel een overeenkomst ten bezwarende titel is.

78. Het besluitvormingsorgaan merkt op dat het begrip ‘huwelijksvoordeel’ niet wettelijk gedefinieerd is, doch slechts omschreven in het kader van stelsels van gemeenschap van goederen. In de rechtsleer bestaan verschillende stromingen voor de invulling van het begrip huwelijksvoordeel in stelsels van scheiding van goederen.

Het besluitvormingsorgaan spreekt zich niet uit over de burgerrechtelijke kwalificatie van de in casu voorgenomen bedingen als geldige huwelijksvoordelen die bovendien zakenrechtelijke werking zouden hebben.

In de mate bijgevolg dat het voorgenomen (optioneel) verblijvingsbeding en (optioneel) toekenningsbeding burgerrechtelijk kwalificeren als huwelijksvoordelen met zakenrechtelijke werking, zal deze kwalificatie doorwerken in het fiscaal recht.

Fiscaal betekent dit dat de verblijving en/of toekenning aan de langstlevende echtgenoot ingevolge een huwelijksvoordeel niet behandeld wordt als een erfrechtelijke verkrijging, doch wel als een verkrijging op grond van een overeenkomst onder de levenden, meer bepaald een overeenkomst onder bezwarende titel.

79. In de mate dat het (optioneel) verblijvingsbeding en het (optioneel) toekenningsbeding in casu effectief geldige huwelijksvoordelen met zakenrechtelijke werking zijn, volgt het besluitvormingsorgaan dezelfde redenering voor de fiscale behandeling van deze verrichtingen.

1.1 Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.2. VCF?

80. Overeenkomstig artikel 2.7.1.0.2 VCF worden met erfbelasting belast, de goederen die verkregen worden uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

De verkrijging door een langstlevende echtgenoot van een huwelijksvoordeel is een huwelijksvermogensrechtelijke verkrijging.

81. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.2 VCF.

1.2. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF?

82. De schenkingen van roerende goederen onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker, worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.

83. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

1.3 Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF?

84. De toebedeling van meer dan de helft van een gemeenschap bij overlijden wordt fiscaal, zowel voor onroerende als voor roerende goederen, onder erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF.

Zowel het optioneel verblijvingsbeding als het optioneel toekenningsbeding hebben volgens de aanvragers geen betrekking op gemeenschapsgoederen.

85. Er zal voor deze bedingen geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.4 VCF.

1.4 Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF?

86. Kosteloze beschikkingen die dagtekenen vanaf 1 januari 2025, gedaan door een erflater gedurende de vijf jaar voorafgaand aan het overlijden, welke niet onderworpen zijn geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.

87. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

1.5. Mogelijke toepassing van artikel 2.8.1.0.1 VCF en artikel 2.8.4.1.1 VCF?

88. Op grond van artikel 2.8.1.0.1 VCF wordt de schenkbelasting geheven op akten en geschriften die gelden als titel van een schenking onder de levenden.

Artikel 2.8.4.1.1 VCF bepaalt de tarieven voor de schenkbelasting.

De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.

89. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.8.1.0.1 VCF en artikel 2.8.4.1.1 VCF.

1.6 Mogelijke toepassing van artikel 2.9.1.0.1 VCF en artikel 2.10.1.0.1 VCF?

90. De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.

Een conventionele overdracht onder bezwarende titel van onroerende goederen valt in principe onder het toepassingsgebied van de registratiebelasting. We vallen dus terug op de algemene regels inzake het verkoop- of verdeelrecht.

91. Samengevat betekent dit concreet het volgende:

  • op de toebedeling of toekenning van de roerende goederen is geen erf- noch registratiebelasting verschuldigd;
  • op de toebedeling van de onroerende goederen zal het verdeelrecht verschuldigd zijn indien de echtgenoten dezelfde titel hebben in de onverdeeldheid. Is de verkrijger echter een derde-verkrijger, dan zal op de toebedeling/toekenning aan deze verkrijger het verkooprecht van toepassing zijn op grond van artikel 2.9.1.0.7 VCF;
  • op de toekenning aan de echtgenoot-verkrijger van de onroerende goederen, zal het verkooprecht van toepassing zijn op grond van artikel 2.9.1.0.1 VCF.

2. Onderzoek van fiscaal misbruik (artikel 3.17.0.0.2 VCF)

a) Algemeen

92. Elk contract dat is gesloten vanaf 1 juni 2012 kan afgetoetst worden aan de algemene antimisbruikbepaling, thans vervat in artikel 3.17.0.0.2 VCF. Het contract maakt geen fiscaal misbruik uit indien er ook niet-fiscale motieven aan ten grondslag liggen.

93. De artikelen van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting) van de VCF vormen de rechtsgrond voor de heffing van de erfbelasting. Bij deze bepalingen wordt er geen onderscheid gemaakt tussen specifieke en algemene bepalingen. Evenwel is het zo dat de bepaling van artikel 3.17.0.02 VCF voorkomt dat men zich door het gebruik van bepaalde rechtshandelingen buiten het toepassingsgebied van een heffingsbepaling stelt, enkel en alleen vanwege fiscale motieven.

94. De fictiebepalingen ingevoegd in de VCF zijn terug te vinden in de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF en betreffen regelingen waarbij de wetgever/decreetgever het noodzakelijk vond een bepaalde verkrijging gelijk te stellen met een legaat. De fictiebepalingen zijn geen specifieke antimisbruikbepalingen. Elke fictiebepaling heeft een specifiek doel. In de voorbereidende werken van elk van deze bepalingen kan de doelstelling worden nagelezen aan de hand waarvan een concrete techniek kan worden geëvalueerd. De fictiebepaling kan enkel worden toegepast als er voldaan is aan de voorwaarden die door het overeenkomstig artikel uit de VCF worden gesteld.

Uit de structuur van de VCF kan worden afgeleid dat de decreetgever met de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF geen specifieke antimisbruikbepalingen voor ogen had: de algemene antimisbruikbepaling in opgenomen in titel 3 (Inning en Invordering), die algemeen de procedurebepalingen bevat terwijl de fictiebepalingen opgenomen zijn in titel 2 (Belastingheffing), die de inhoudelijke bepalingen bevat. Meer bepaald werden de fictiebepalingen opgenomen onder hoofdstuk 7 (Erfbelasting), afdeling 1 (Belastbaar voorwerp).

95. De antimisbruikbepaling, zoals opgenomen in artikel 3.17.0.0.2 VCF, is een algemene bepaling. Het gegeven dat een artikel van titel 2, hoofdstuk 7 (Erfbelasting) van de VCF niet kan worden toegepast omdat de voorwaarden niet zijn voldaan sluit de inroeping door de Vlaamse Belastingdienst van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet uit. Dit laatste artikel werd immers in het leven geroepen om te voorkomen dat de overledene voor zijn overlijden via bepaalde (legale) technieken zijn nalatenschap zou laten vererven met ontwijking van de erfbelasting.

b) In casu

96. Uit de gegevens in de aanvraag en de bijgevoegde stukken blijkt dat de aanvragers gehuwd zijn onder het stelsel van scheiding van goederen ingevolge huwelijksovereenkomst verleden voor notaris […] te […], op xx.xx.1994, ongewijzigd tot op heden.

De aanvragers hebben twee meerderjarige gemeenschappelijke kinderen.

Thans wensen de echtgenoten hun huwelijksstelsel verder aan te passen door aan hun huwelijksovereenkomst enerzijds een optioneel verblijvingsbeding toe te voegen en anderzijds een toekenningsbeding toe te voegen.

De aanvragers bezitten op heden hun gezinswoning te […] in onverdeeldheid, evenals de blote eigendom van het bijgebouw gelegen op dezelfde locatie.

De heer X bezit diverse eigen, niet-onverdeelde, roerende en onroerende goederen; mevrouw Y bezit diverse eigen, niet-onverdeelde, roerende goederen.

Het optioneel verblijvingsbeding heeft betrekking op alle goederen die, op het ogenblik van het overlijden van de eerststervende, de echtgenoten exclusief in onverdeeldheid toebehoren. Het optioneel toekenningsbeding heeft betrekking op alle eigen, niet-onverdeelde, goederen die de eerstoverleden echtgenoot toebehoren.

Middels de opname van het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding in de wijzigende huwelijksovereenkomst, wensen de aanvragers de langstlevende van hen verzorgd achter te laten en in het bijzonder te vermijden dat hun kinderen op enigerwijze aanspraken zouden kunnen laten gelden ten aanzien van de langstlevende echtgeno(o)t(e). Ze wensen te voorzien in een niet-eenzijdig herroepbare regeling bij ontbinding van het huwelijk door één van de aanvragers.

97. Gelet op de concrete feitenconstellatie en de voorgelegde niet-fiscale motieven is het besluitvormingsorgaan van oordeel dat de voorgelegde verrichtingen in casu geen fiscaal misbruik uitmaken in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

98. Deze beslissing heeft alleen betrekking op de erf- en registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.

Voetnoten

[1] Het ontwerp van de voorgenomen wijzigingsakte werd bezorgd als bijlage bij de aanvraag.

[2] Het verblijvingsbeding, zoals opgenomen in het ontwerp van de wijziging van de huwelijksovereenkomst, luidt als volgt: […]

[3] Het toekenningsbeding, zoals opgenomen in het ontwerp van de wijzigingsakte van de huwelijksovereenkomst, luidt als volgt: […]

[4] Opmerking van het besluitvormingsorgaan: uit de rest van de aanvraag blijkt dat de aanvragers ervan uitgaan dat de artikelen 2.9.1.0.1 en 2.10.1.0.1 VCF desgevallend wel van toepassing kunnen zijn. Het eerste deel van de samenvattende vraag zal bijgevolg ook behandeld worden conform de inhoud van de rest van de aanvraag.

[5] De aanvragers hebben bij mailbericht van 23 mei 2025 een uitgifte bezorgd van de huwelijksovereenkomst verleden voor notaris […], te […], op xx.xx.1994.

[6] Opmerking van het besluitvormingsorgaan: Deze aanvraag tot voorafgaande beslissing houdt een weergave in van de huidige goederen die de aanvragers in onverdeeldheid bezitten. Het verblijvingsbeding zelf zal betrekking hebben op alle huidige en toekomstige goederen die de aanvragers exclusief in onverdeeldheid toebehoren (zie de bewoordingen van het voorgenomen verblijvingsbeding).

[7] Opmerking van het besluitvormingsorgaan: Uit de voorgelegde ontwerpclausule van het toekenningsbeding blijkt niet dat deze op concrete goederen slaat. Er wordt in de voorgelegde clausule geen beperking voorzien; alle eigen (niet-onverdeelde) goederen die de eerstoverleden echtgenoot toebehoren, komen onmiddellijk en in volle eigendom toe aan de langstlevende echtgenoot, indien en in de mate dat de langstlevende echtgenoot daarvoor kiest.

[8] Cass. 24 maart 2017.

[9] H. Casman en A. Verbeke, “Het toekenningsbeding bij scheiding van goederen”, TEP 2022, afl. 1, (3) 3.

[10] GwH 23 november 2005, nr. 170/2005.

[11] Cass. 10 december 2010, 5 januari 2017 en 24 maart 2017.