Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 25058 - Wijziging huwelijksovereenkomst scheiding van goederen - toevoeging optionele verblijvings- en toekenningsbedingen Vlaamse Belastingdienst

VB 25058 - Wijziging huwelijksovereenkomst scheiding van goederen - toevoeging optionele verblijvings- en toekenningsbedingen

Voorafgaande beslissing
Nummer

25058

Datum beslissing

16 juni 2025

Publicatiedatum

22 augustus 2025

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.2. VCF
  • art. 2.7.1.0.3. VCF
  • art. 2.7.1.0.4. VCF
  • art. 2.7.1.0.5. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvragers zijn gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen ingevolge huwelijksovereenkomst verleden voor notaris […], te […] op xx.xx.1986, ongewijzigd tot op heden.[1]

2. Thans wensen de aanvragers hun huwelijksovereenkomst te wijzigen. Concreet willen zij een extra clausule toevoegen enerzijds een optioneel verblijvingsbeding met betrekking tot de onverdeelde goederen van beide echtgenoten en anderzijds een optioneel toekenningsbeding voor wat de niet-onverdeelde goederen betreft.

De aanvragers wensen, met betrekking tot de voorgenomen verrichting, zekerheid over de fiscale behandeling ervan vooraleer ze deze wijzigingen doorvoeren. Ze wensen bevestiging te krijgen dat de voorgenomen verrichting niet onderworpen is aan de artikelen:

  • 2.7.1.0.2 VCF: onderwerping aan erfbelasting van goederen verkregen uit nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling;
  • 2.7.1.0.3,3° VCF: worden als legaten beschouwd alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker;
  • 2.7.1.0.4 VCF: belasting ieder huwelijksvoordeel waarbij langstlevende echtgenoot meer dan de helft van de gemeenschap verkrijgt;
  • 2.7.1.0.5 VCF: erfbelasting op de goederen waarover de erflater kosteloos heeft beschikt gedurende de vijf jaar vóór zijn overlijden (tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting)
  • En geen van de doelstellingen van deze bepalingen frustreren, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet van toepassing is.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

3. De aanvraag wordt ingediend door […] met zetel te […], namens:

  • De heer X, geboren te […] op xx.xx.1964, rijksregisternummer […]
  • Mevrouw Y, geboren te […] op 10 november 1964, rijksregisternummer […].

De echtgenoten hebben hun woonplaats te […] en dit sedert meer dan 5 jaar.

De echtgenoten zijn gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen ingevolge huwelijksovereenkomst verleden voor […], te […] op xx.xx.1986, ongewijzigd tot op heden.[2]

Uit hun huwelijk zijn twee kinderen geboren: […] (meerderjarige dochter) en […] (meerderjarige zoon die onder bewind staat omwille van zijn lichamelijke en geestelijke gezondheidstoestand).

II. B. Beschrijving van de huidige vermogensrechtelijke situatie

4. De vermogensrechtelijke situatie van de aanvragers ziet eruit als volgt.

De heer X is eigenaar van:

  • […] (1/1 VE)
  • […] (1/1 VE)
  • Aandelen […] BV, met zetel te […] en met ondernemingsnummer […] (1/1 VE)
  • Een vordering op […] BV (1/1 VE)
  • 26,1% Aandelen […] BV, met zetel te […] en met ondernemingsnummer: […])

Mevrouw Y is eigenaar van:

  • Een serviceflat, gelegen te […] (1/1 VE)

De echtgenoten zijn samen eigenaar, elk voor de onverdeelde helft, van:

  • De gezinswoning, gelegen te […].
  • Een studentenwoning, gelegen te […].
  • Een spaar-en zichtrekening met beperkte liquide middelen.

Mogelijks zal elke echtgenoot ook in de toekomst andere roerende of onroerende goederen verwerven die al dan niet behoren tot een onverdeeldheid, in gelijke of ongelijke delen, met de andere echtgenoot.

II.C. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

5. De echtgenoten willen hun basisstelsel van scheiding van goederen behouden, gelet op de voor hen specifiek relevante voordelen die dat stelsel hen biedt, met name behoud van autonomie van de echtgenoten en bescherming tegen de aanspraken van schuldeisers.

Zij wensen een optioneel verblijvingsbeding met betrekking tot de goederen die in onverdeeldheid aan partijen toebehoren en een optioneel toekenningsbeding met betrekking tot de eigen goederen van een echtgenoot toe te voegen. Zowel het toekenningsbeding als het verblijvingsbeding zullen optioneel zijn voor de langstlevende, in die zin dat de langstlevende kan kiezen voor de integrale toepassing ervan, of voor een beperkte toepassing ervan, volgens diverse keuzemogelijkheden.[3]

Toe te voegen optioneel verblijvingsbeding en toekenningsbeding

6. De echtgenoten willen voormelde onverdeelde goederen onderwerpen aan een optioneel verblijvingsbeding, zoals opgenomen in het ontwerp van wijzigingsakte.

Met het verblijvingsbeding verlenen de echtgenoten aan de langstlevende van hen, de volle en exclusieve eigendom, dan wel het vruchtgebruik of de blote eigendom van alle of een deel van de goederen die, op het ogenblik van het overlijden van één van hen, tussen hen in onverdeeldheid zullen zijn. Het is daarbij irrelevant of het om een onverdeeldheid van roerende dan wel van onroerende goederen gaat. Evenmin is het relevant wat de oorsprong van de onverdeeldheid is, of wat de verhouding is waarin de echtgenoten in die onverdeeldheid gerechtigd zijn.

Het verblijvingsbeding wordt optioneel geformuleerd, het heeft geen uitwerking indien de langstlevende zou kiezen om zich niet op dit verblijvingsbeding te beroepen.

7. Op dezelfde manier willen de echtgenoten daarnaast de voornoemde niet-onverdeelde goederen onderwerpen aan een optioneel toekenningsbeding, zoals opgenomen in het ontwerp van wijzigingsakte. Met het toekenningsbeding verleent elke echtgenoot de andere, voor zover hij of zij langer leeft, de volle en exclusieve eigendom, dan wel het vruchtgebruik of de blote eigendom van alle of een deel van de eigen goederen.

Het gaat eveneens om een optioneel toekenningsbeding: het heeft geen uitwerking indien de langstlevende zou kiezen om zich niet op dit toekenningsbeding te beroepen.

De aanvragers willen bij een overlijden verder gaan in hun verzorgingsgedachte ten voordele van de langstlevende echtgenoot door er absoluut over waken dat de toegang tot, het gebruiksrecht van, de zeggenschap over en het comfort van hun integrale vermogen maximaal gevrijwaard blijft voor de langstlevende van hen. Het bijzonder beschermingsstatuut dat [de zoon] geniet – die zelf niet in staat is om het vermogen te besturen - speelt hierin een belangrijke rol.

De aanvragers bevestigen ervan op de hoogte te zijn dat:

  • op de verblijving en toebedeling van de (eigen en onverdeelde) roerende goederen geen registratiebelasting verschuldigd is;
  • op de verblijving van de onverdeelde onroerende goederen het verdeelrecht verschuldigd zal zijn;

op de toebedeling van de eigen onroerende goederen het verkooprecht van toepassing zal zijn.

III. Motivering van de aanvraag

8. De aanvragers verzoeken met betrekking tot de voorgenomen verrichting bevestiging te krijgen dat de toepassing van het optioneel verblijvingsbeding en het toekenningsbeding zoals vermeld in de huwelijksovereenkomst niet zal onderworpen worden aan de hierna vermelde artikelen:

1. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF

9. Artikel 2.7.1.0.2 VCF belast goederen die worden verkregen uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling met erfbelasting.

Het voordeel van de langstlevende echtgenoot in casu wordt niet uit nalatenschap verkregen, maar louter huwelijksvermogensrechtelijk, als een huwelijksvoordeel.

Een huwelijksvoordeel wordt civielrechtelijk gedefinieerd als een voordeel dat voor een van de echtgenoten ontstaat uit de wijze van samenstelling, werking, vereffening of verdeling (en verrekening) van het huwelijksvermogensstelsel. Dergelijk voordeel wordt erkend in het Belgisch huwelijksvermogensrecht.

De vereffening-verdeling van het huwelijksvermogensstelsel gaat de vereffening-verdeling van de nalatenschap vooraf. Het kan om die reden dan ook nooit een erfrechtelijke verkrijging zijn.

De civielrechtelijke kwalificatie als huwelijksvoordeel werkt ook in het fiscaal recht door. Het voordeel dat ontstaat voor de langstlevende echtgenoot op basis van de huwelijksovereenkomst, kan bijgevolg fiscaal niet worden beschouwd als een erfrechtelijke verkrijging.

De toebedeling/toekenning van de onverdeelde en/of eigen goederen op grond van het overwogen verblijvingsbeding/toekenningsbeding kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.2 VCF.

2. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF

10. Omwille van de kwalificatie als huwelijksvoordeel kan op het voordeel dat de langstlevende van de echtgenoten zou verkrijgen, evenmin artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF worden toegepast. Dat artikel belast met erfbelasting schenkingen van roerende goederen die de erflater zou hebben gedaan onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

Hoewel het beding pas uitwerking zal hebben bij het overlijden van de eerststervende echtgenoot, gaat het niet om een schenking maar om een huwelijksvoordeel. Ook hier dient de civielrechtelijke kwalificatie te worden doorgetrokken op fiscaal vlak.

De toebedeling/toekenning van de onverdeelde en/of eigen goederen op grond van het overwogen verblijvingsbeding/toekenningsbeding kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

3. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF

11. Artikel 2.7.1.0.4 VCF belast ieder huwelijksvoordeel waarbij de langstlevende echtgenoot meer dan de helft van de gemeenschap verkrijgt. De toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF is beperkt tot situaties waarin sprake is van een gemeenschapsstelsel en dient restrictief gelezen te worden.

Tussen de aanvragers bestaat in casu geen gemeenschap. Ze zijn gehuwd onder het stelsel van zuivere scheiding van goederen. Daaraan wordt nu een verblijvingsbeding resp. toekenningsbeding toegevoegd dat louter betrekking heeft op onverdeelde goederen resp. eigen goederen, niet op gemeenschapsgoederen. Dit wordt evenwel optioneel toegevoegd zodat zij op moment van overlijden hun gezinssituatie en familiale/financiële noden op dat moment eerst kunnen beoordelen en hieromtrent dus eerst een doordachte keuze kunnen maken.

Bijgevolg zijn de voorwaarden voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF niet vervuld en kan voormeld artikel niet toegepast worden.

4. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF

12. Artikel 2.7.1.0.5 VCF belast met erfbelasting de goederen waarvan de Vlaamse Belastingdienst bewijst dat de erflater er kosteloos heeft over beschikt gedurende vijf jaar voorafgaand aan zijn overlijden, tenzij de bevoordeling onderworpen is geweest aan de schenkbelasting of de registratierechten op schenkingen onder levenden.

Voor de heffing van erfbelasting op grond van voormeld artikel moeten drie cumulatieve voorwaarden vervuld zijn:

1) een kosteloze beschikking;

Het verblijvingsbeding/toekenningsbeding zoals voorzien in het ontwerp verstrekt geen kosteloze beschikking. Een huwelijksvoordeel kan niet gelijk gesteld worden met een kosteloze beschikking. Dat bevestigde ook het Hof van Cassatie (Cass. 10 december 2020).

2) gedurende de vijf jaar voorafgaand aan het overlijden;

Pas bij de ontbinding van het huwelijksstelsel kan worden beoordeeld of deze verblijving/toebedeling een huwelijksvoordeel oplevert of niet (bij overlijden van de eerste der echtgenoten). Als het voordeel pas bij overlijden van eerststervende ontstaat en moest het beschouwd worden als kosteloze beschikking, quod non, kan er geen sprake zijn van een beschikking die tot stand komt in enige periode voor het overlijden van de eerststervende. Er kan dus geen sprake zijn van een schenking in een periode van vijf jaar die het overlijden voorafgaat.

3) waardoor een bevoordeling ontstaat die niet onderworpen is geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen.

Aangezien er geen sprake is van een kosteloze beschikking en derhalve geen sprake is van een bevoordeling in de zin zoals bedoeld in artikel 2.7.1.0.5 VCF, kon/kan er ook geen aanleiding zijn tot de heffing van schenkbelasting of enig registratierecht

Hiermee rekening houdend is artikel 2.7.1.0.5 VCF niet van toepassing op de voorgenomen verrichting.

5. En dat de wijziging aan het huwelijkscontract geen fiscaal misbruik inhoudt en dus de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet van toepassing is.

13. Elk contract dat is gesloten vanaf 1 juni 2012 kan afgetoetst worden aan de algemene antimisbruikbepaling, thans vervat in art. 3.17.0.0.2 VCF. Er is pas fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door het stellen van een rechtshandeling of een geheel van rechtshandelingen zich onttrekt aan de toepassing van een bepaling van de VCF, in strijd met de doelstellingen van deze bepaling.

14. Aanvragers menen dat de voorgelegde verrichting geen enkele doelstelling van een bepaling van de VCF frustreert. Bovendien heeft de aanpassing van de huwelijksovereenkomst zuiver civielrechtelijke doelstellingen en is deze geenszins ingegeven door fiscale overwegingen.

Niet fiscaal motief : optimale bescherming voor de langstlevende echtgenoot rekening houdende met het bijzonder beschermingsstatuut van één van de kinderen

15. Het verblijvings- en toekenningsbeding biedt een meer solide bescherming voor de langstlevende echtgenoot.

De aangevers willen hun respectieve eigendommen bij overlijden zoveel mogelijk behouden voor de langstlevende echtgenoot. Door het gebruik van het verblijvingsbeding en het toekenningsbeding kunnen zij voorkomen dat de langstlevende echtgenoot -vruchtgebruiker geconfronteerd wordt met een onbekwame blote eigenaar. De mogelijke inmenging van een bewindvoerder/vrederechter en dus eventuele bestuursproblemen kunnen vermeden worden via het toekennings-en verblijvingsbeding.

De aanvragers kunnen dezelfde doelstelling met burgerrechtelijke gevolgen niet bereiken, noch door wettelijke devolutie, noch door testamentaire beschikking, aangezien dit alles eenzijdig herroepbaar is. De aangevers wensen elkaar de nodige zekerheid en gemoedsrust te geven over de onherroepelijkheid hiervan.

Een erfrechtelijke verkrijging wordt aangerekend op de nalatenschap, terwijl partijen er net naar streven te vermijden dat bepaalde goederen voor de helft of voor het geheel in de nalatenschap van de eerststervende echtgenoot terechtkomen.

Door het opnemen van de bedingen in de huwelijksovereenkomst kan de langstlevende echtgenoot bij het overlijden van de eerststervende echtgenoot, van rechtswege, de volle en exclusieve eigendom, dan wel het vruchtgebruik of de blote eigendom van alle of een deel van de onverdeelde of eigen goederen verkrijgen.

Deze bedingen ontsnappen aan de toepassing van de regel van de inkortbaarheid en dus aan de verplichting tot aanrekening op het beschikbaar deel in de mate waarin ze als volkomen huwelijksvoordelen kwalificeren. Zolang en voor zover de maxima of plafonds van art. 2.3.57 BW niet zijn bereikt is er immers geen sprake van opname in de rekenboedel noch aanrekening op het beschikbaar deel.

De langstlevende echtgenoot bevindt zich dus in een gunstigere positie: hij of zij behoudt de volledige beschikkingsbevoegdheid over de betrokken goederen en hoeft bijvoorbeeld geen bijzondere machtiging van de vrederechter te vragen voor de aan- of verkoop van roerende of onroerende goederen. Tegelijk wordt het bestuursprobleem ten aanzien van de zorgbehoevende zoon uitgesteld tot na het overlijden van de langstlevende ouder.

Volledigheidshalve vermelden de aanvragers dat zij nog steeds hun stelsel van scheiding van goederen wensen te behouden, omwille van de voordelen die dit stelsel hen sedert het begin van hun huwelijk biedt, met name omwille van hun vermogensrechtelijke autonomie en omwille van de bescherming tegen mekaars schuldeisers.

Voormeld civielrechtelijk motief is dan ook voor de aanvragers doorslaggevend bij hun voornemen om het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding in hun huwelijksovereenkomst op te nemen.

Duur van de voorafgaande beslissing

16. Tot slot wensen de aanvragers zekerheid te krijgen omtrent de duurtijd van de voorafgaande beslissing, meer bepaald tot aan het overlijden van één van de echtgenoten, gezien de aanvraag betrekking heeft op de uitwerking van een optioneel verblijvingsbeding en een optioneel toekenningsbeding en deze pas uitwerking krijgt bij beëindiging van het huwelijk door het overlijden van één van de echtgenoten.

Besluit en verzoek tot beslissing

17. De aanvragers verzoeken de Vlaamse Belastingdienst om te bevestigen dat de voorgestelde wijzigingen aan de huwelijksovereenkomst, zoals hierboven beschreven, geen aanleiding geven tot de toepassing van de erfbelasting en dat de artikelen 2.7.1.0.2, 2.7.1.0.3, 3°, 2.7.1.0.4, en 2.7.1.0.5 VCF niet van toepassing zijn. Tevens verzoeken wij de bevestiging dat er geen sprake is van fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF, aangezien er geen van de doelstellingen van voormelde bepalingen van de VCF gefrustreerd worden. Bovendien is de voorgenomen wijziging uitsluitend ingegeven door civielrechtelijke overwegingen en niet door fiscale motieven.

IV. Beslissing

18. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

19. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten of clausules op burgerlijk vlak.

20. Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan. De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt.

21. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht, zoals in de aanvraag vermeld:

  • Artikel 2.7.1.0.2 VCF dat luidt als volgt:

De erfbelasting is verschuldigd ongeacht of de verkrijging gebeurt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

Naast het geval, vermeld in het eerste lid, is de erfbelasting ook verschuldigd op een verkrijging van vruchtgebruik met toepassing van artikel 858bis van het Burgerlijk Wetboek, tenzij de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende aan het vruchtgebruik heeft verzaakt conform paragraaf 6 van het voormelde artikel.

  • Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, dat luidt als volgt:

Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:

3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

  • Artikel 2.7.1.0.4 VCF, dat luidt als volgt:

De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.

  • Artikel 2.7.1.0.5 VCF, dat luidt als volgt:

§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de vijf jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.

Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.

§ 2. De termijn van vijf jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.

De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.

  • Artikel 3.17.0.0.2 VCF (antimisbruikbepaling), dat luidt als volgt:

Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.

De te beoordelen verrichting

22. Aanvragers wensen hun voorhuwelijkse huwelijksovereenkomst van xx.xx.1986 houdende aanneming van een stelsel van zuivere scheiding van goederen, aan te passen als volgt:

Door toevoeging aan dit stelsel van scheiding van goederen, voor het geval van ontbinding van het huwelijk door overlijden, van een optioneel verblijvingsbeding voor onverdeelde goederen en van een optioneel toekenningsbeding voor alle niet onverdeelde goederen.

Beoordeling

1. Onderzoek van de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF

23. Algemeen wordt aanvaard dat een huwelijksvoordeel een overeenkomst ten bezwarende titel is.

24. Het besluitvormingsorgaan merkt op dat het begrip ‘huwelijksvoordeel’ niet wettelijk gedefinieerd is, doch slechts omschreven in het kader van stelsels van gemeenschap van goederen. In de rechtsleer bestaan verschillende stromingen voor de invulling van het begrip huwelijksvoordeel in stelsels van scheiding van goederen.

Het besluitvormingsorgaan spreekt zich niet uit over de burgerrechtelijke kwalificatie van de in casu voorgenomen bedingen als geldige huwelijksvoordelen die bovendien zakenrechtelijke werking zouden hebben.

In de mate bijgevolg dat het (optioneel) verblijvingsbeding en het (optioneel) toekenningsbeding burgerrechtelijk kwalificeren als huwelijksvoordelen met zakenrechtelijke werking zal deze kwalificatie doorwerken in het fiscaal recht.

Fiscaal betekent dit dat de verblijving en/of toekenning aan de langstlevende echtgenoot ingevolge een huwelijksvoordeel niet behandeld wordt als een erfrechtelijke verkrijging, doch wel als een verkrijging op grond van een overeenkomst onder de levenden, meer bepaald een overeenkomst onder bezwarende titel.

25. In de mate dat het verblijvingsbeding en het toekenningsbeding in casu effectief geldige huwelijksvoordelen met zakenrechtelijke werking zijn, volgt het besluitvormingsorgaan dezelfde redenering voor de fiscale behandeling van deze verrichting.

1.1. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF?

26. Overeenkomstig artikel 2.7.1.0.2 VCF worden met erfbelasting belast, de goederen die verkregen worden uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

De verkrijging door een langstlevende echtgenoot van een huwelijksvoordeel is een huwelijksvermogensrechtelijke verkrijging.

27. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.2 VCF.

1.2. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF?

28. De schenkingen van roerende goederen onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker, worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

De burgerrechtelijke kwalificatie van het verblijvingsbeding en het toekenningsbeding als huwelijksvoordelen heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.

29. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

1.3. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF?

30. De toebedeling van meer dan de helft van een gemeenschap bij overlijden wordt fiscaal, zowel voor onroerende als voor roerende goederen onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF.

De verblijving van de onverdeelde goederen en de toekenning van de exclusief eigen goederen heeft volgens de aanvrager geen betrekking op een wettelijke of conventionele gemeenschap.

31. Er zal voor deze bedingen geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.4 VCF.

1.4. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF?

32. Kosteloze beschikkingen die dagtekenen vanaf 1 januari 2025, gedaan door een erflater gedurende de vijf jaar voorafgaand aan het overlijden, welke niet onderworpen zijn geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

De burgerrechtelijke kwalificatie van het verblijvingsbeding en het toekenningsbeding als huwelijksvoordelen heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.

33. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

2. Onderzoek van fiscaal misbruik (artikel 3.17.0.0.2 VCF)

a) Algemeen

34. Elk contract dat is gesloten vanaf 1 juni 2012 kan afgetoetst worden aan de algemene antimisbruikbepaling, thans vervat in art. 3.17.0.0.2 VCF. Het contract maakt geen fiscaal misbruik uit indien er ook niet-fiscale motieven aan ten grondslag liggen.

35. De artikelen van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting) van de VCF vormen de rechtsgrond voor de heffing van de erfbelasting. Bij deze bepalingen wordt er geen onderscheid gemaakt tussen specifieke en algemene bepalingen. Evenwel is het zo dat de bepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF voorkomt dat men zich door gebruik van bepaalde rechtshandelingen buiten het toepassingsgebied van een heffingsbepaling stelt in strijd met de doelstellingen van deze bepaling, en dit doorslaggevend met fiscale motieven.

36. De fictiebepalingen ingevoegd in de VCF zijn terug te vinden in de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF en betreffen regelingen waarbij de wetgever/decreetgever het noodzakelijk vond een bepaalde verkrijging gelijk te stellen met een legaat. De fictiebepalingen zijn geen specifieke misbruikbepalingen. Elke fictiebepaling heeft een specifiek doel. In de voorbereidende werken van elk van deze bepalingen kan de doelstelling worden nagelezen aan de hand waarvan een concrete techniek kan worden geëvalueerd. De fictiebepaling kan enkel worden toegepast als er voldaan is aan de voorwaarden die door het overeenkomstig artikel uit de VCF worden gesteld.

Uit de structuur van de VCF kan worden afgeleid dat de decreetgever met de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF geen specifieke misbruikbepalingen voor ogen had: de algemene misbruikbepaling is opgenomen in titel 3 (Inning en Invordering), die algemeen de procedurebepalingen bevat terwijl de fictiebepalingen opgenomen zijn in titel 2 (Belastingheffing), die de inhoudelijke bepalingen bevat. Meer bepaald werden de fictiebepalingen opgenomen onder hoofdstuk 7 (Erfbelasting), afdeling 1 (belastbaar voorwerp).

37. De antimisbruikbepaling, zoals opgenomen in art. 3.17.0.0.2 VCF, is een algemene bepaling. Het gegeven dat een artikel van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting), van de VCF niet kan worden toegepast omdat de voorwaarden niet zijn voldaan sluit de inroeping door de Vlaamse Belastingdienst van art. 3.17.0.0.2 VCF niet uit. Dit laatste artikel werd immers in het leven geroepen om te voorkomen dat de overledene voor zijn overlijden via bepaalde (legale) technieken zijn nalatenschap zou laten vererven met ontwijking van de erfbelasting.

b) In casu

38. Uit de gegevens opgenomen in de aanvraag blijkt dat de aanvragers gehuwd zijn onder het stelsel van scheiding van goederen, en dat zij hieraan een (optioneel) verblijvingsbeding met betrekking tot onverdeelde goederen en een (optioneel) toekenningsbeding met betrekking tot welbepaalde eigen goederen wensen toe te voegen.

39. Gelet op de concrete feitenconstellatie en de in de aanvraag opgenomen motivering, is het besluitvormingsorgaan van oordeel dat de voorgelegde verrichting in casu geen fiscaal misbruik uitmaakt van voormelde artikelen, in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

40. Deze beslissing heeft alleen betrekking op de erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.

Voetnoten

[1] Een afschrift van de huwelijksovereenkomst verleden voor notaris […], te […] op xx.xx.1986, werd bezorgd als bijlage bij de aanvraag.

[2] Een kopie van de huwelijksovereenkomst verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.1986 werd bezorgd als bijlage bij de aanvraag.

[3] Het ontwerp van de akte houdende wijziging van de huwelijksovereenkomst werd bezorgd als bijlage bij de aanvraag.