Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 25062 - Wijziging huwelijksovereenkomst scheiding van goederen - toevoeging optionele verblijvings- en toekenningsbedingen Vlaamse Belastingdienst

VB 25062 - Wijziging huwelijksovereenkomst scheiding van goederen - toevoeging optionele verblijvings- en toekenningsbedingen

Voorafgaande beslissing
Nummer

25062

Datum beslissing

11 augustus 2025

Publicatiedatum

8 oktober 2025

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.2. VCF
  • art. 2.7.1.0.3. VCF
  • art. 2.7.1.0.4. VCF
  • art. 2.7.1.0.5. VCF
  • art. 2.7.3.4.1. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De echtgenoten zijn gehuwd op xx.xx.2003 onder het stelsel van scheiding van goederen, ingevolge huwelijksovereenkomst verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.2003.[1] Deze huwelijksovereenkomst is tot op heden ongewijzigd gebleven.

2. Zij wensen dit oorspronkelijk stelsel van scheiding van goederen nog steeds te behouden, maar zij wensen dit gekozen huwelijksstelsel aan te vullen met een optioneel verblijvingsbeding en optioneel toekenningsbeding, om hun wens te waarborgen voor een eerlijke, billijke, solidaire en evenwichtige regeling in geval van ontbinding van hun huwelijk door overlijden.[2]

3. De regeling ten voordele van de langstlevende is vervat in (i) een optioneel verblijvingsbeding m.b.t. hun onverdeelde goederen en (ii) een optioneel toekenningsbeding m.b.t. nader aangewezen eigen goederen of categorieën van eigen goederen van de heer X en mevrouw Y, waarvan de modaliteiten en de keuzemogelijkheden in het bijgevoegde ontwerp van huwelijksovereenkomst nader zijn uitgewerkt. De regeling die zij voorzien voor het geval van echtscheiding vormt niet het voorwerp van deze aanvraag.

4. M.b.t. deze verrichtingen wensen de echtgenoten zekerheid over de fiscale behandeling ervan voor het geval van overlijden van één van hen. Daarom verzoeken de aanvragers om bevestiging dat:

De nieuwe huwelijksovereenkomst en de opname daarin, evenals de uitwerking van:

het optioneel verblijvingsbeding voor onverdeelde goederen bij overlijden zonder echtelijke onenigheid, zoals vervat in de artikelen 32 tot en met 38 van het ontwerp van huwelijksovereenkomst, niet onderworpen is aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 en 2.7.3.4.1, 1°, tweede volzin VCF en geen van de doelstellingen van deze bepalingen frustreren, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is;

het optioneel toekenningsbeding voor eigen goederen bij overlijden zonder echtelijke onenigheid, zoals vervat in de artikelen 39 tot en met 44 van het ontwerp van huwelijksovereenkomst niet onderworpen is aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF en 2.7.3.4.1, 1°, tweede volzin VCF en geen van de doelstellingen van deze bepalingen frustreren, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is.

Deze verrichtingen, op zichzelf genomen of in combinatie evenmin fiscaal misbruik vormen, zodat artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is.

5. Artikel 3.22.0.0.1, §4, lid 1 VCF stelt dat een beslissing wordt getroffen voor een termijn die niet langer mag zijn dan vijf jaar, behoudens in de gevallen waarin het voorwerp van de aanvraag dat rechtvaardigt.

Wanneer de rulingaanvraag betrekking heeft op de registratiebelasting, is deze termijn van vijf jaar ruim voldoende. Bij kwesties omtrent erfbelasting, meer bepaald de toepassing van bepaalde fictiebepalingen, is dit geheel anders. De heffing zal immers – naar alle verwachting – pas vele jaren later plaatsvinden, bij overlijden van één van de echtgenoten.

Een Voorafgaande Beslissing inzake erfbelasting is volgens aanvragers een geval waarin het voorwerp van de aanvraag ‘automatisch’ een langere duurtijd rechtvaardigt en vereist aldus niet dat de aanvragers expliciet de bevestiging vragen voor een langere duurtijd.

We begrepen dat het standpunt van de Vlaamse Belastingdienst is dat de verlenging van de duurtijd uitdrukkelijk moet worden gevraagd.

We wensen dan ook voor deze aanvraag een verlengde duurtijd aan te vragen, meer bepaald tot aan het overlijden van één van de echtgenoten gezien de aanvraag betrekking heeft op de uitwerking van een optioneel verblijvingsbeding en een optioneel toekenningsbeding die slechts uitwerking kunnen krijgen als het huwelijksstelsel van de echtgenoten wordt ontbinden door het overlijden van één van de echtgenoten.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

6. De aanvraag wordt ingediend door […], namens:

de heer X, geboren te […] op xx.xx.1976 en met rijksregisternummer […] (hierna genoemd ‘de heer X’) en mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1976 en met rijksregisternummer […] (hierna genoemd ‘mevrouw Y’) (beiden hierna samen ook genoemd ‘de echtgenoten’). De echtgenoten wonen samen te […].

7. De echtgenoten hebben samen drie gemeenschappelijke kinderen en geen van hen heeft een niet-gemeenschappelijk kind.

De echtgenoten hebben beiden de Belgische nationaliteit en hebben hun (fiscale) woonplaats sedert meer dan 5 jaar in het Vlaams Gewest.

II.B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

8. De echtgenoten kozen initieel voor een huwelijksstelsel van zuivere scheiding van goederen naar Belgisch recht ingevolge een huwelijksovereenkomst verleden voor notaris […] op xx.xx.2003.

9. Binnen het basisstelsel van scheiding van goederen willen de echtgenoten thans een huwelijksvermogensrechtelijke regeling ten voordele van de langstlevende van hen toevoegen via (i) een optioneel verblijvingsbeding en (ii) een optioneel toekenningsbeding.

De bedingen zijn optioneel in die zin dat de langstlevende kan kiezen voor de integrale toepassing ervan, of voor een beperkte toepassing ervan, volgens de keuzemogelijkheden nader in het ontwerp van huwelijksovereenkomst uitgewerkt.

10. De aanvraag van de echtgenoten betreft de regeling die ze voor het geval van overlijden wensen, dus zowel het verblijvingsbeding als het toekenningsbeding, telkens met de daaraan gekoppelde keuzemogelijkheden. Deze bedingen worden hierna verkort aangeduid als enerzijds het ‘optioneel verblijvingsbeding’ en anderzijds het ‘optioneel toekenningbeding’, of samen ‘de optionele bedingen’. Onder deze verkorte aanduiding moeten telkens, zoals hierna toegelicht, worden begrepen, enerzijds, zowel het beding dat in een integrale verblijving van elk van de onverdeelde goederen voorziet, als de alternatieve keuzemogelijkheden voor een beperkte of alternatieve toewijzing en anderzijds, zowel het beding dat in een integrale toekenning van elk van de nader bepaalde toe te kennen eigen goederen voorziet, als de alternatieve keuzemogelijkheden voor een beperkte toekenning voor elk van deze goederen.

De werking van deze bedingen wordt hierna toegelicht.

11. Het verblijvingsbeding beoogt, ten voordele van de langstlevende, ongeacht wie van de echtgenoten als eerste overlijdt, de integrale toewijzing in volle en exclusieve eigendom van alle goederen die op het tijdstip van overlijden van een van de echtgenoten tussen hen in onverdeeldheid zijn. Het is daarbij irrelevant of het om een onverdeeldheid van roerende dan wel van onroerende goederen gaat. Evenmin is het relevant wat de oorsprong van de onverdeeldheid is, of wat de verhouding is waarin de echtgenoten in die onverdeeldheid gerechtigd zijn. De goederen die de echtgenoten gezamenlijk hebben verkregen, zijn immers per definitie goederen waaraan zij een gezamenlijke bestemming, meestal een gezinsgebonden bestemming, toekennen.

Bijgevolg zijn zij van oordeel dat deze goederen bij overlijden van een van hen onmiddellijk in volle en exclusieve eigendom aan de langstlevende moeten toebehoren, voor zover de langstlevende dit nodig heeft, dan wel louter wenselijk, gemakkelijk of comfortabel acht.

Het verblijvingsbeding is optioneel, zodat het slechts uitwerking heeft voor de onverdeelde goederen die de langstlevende kiest om aan hem/haar in volle eigendom exclusief te verblijven. Zo kan de langstlevende eenzijdig beoordelen hoe groot het voordeel is dat hij/zij daadwerkelijk in volle en exclusieve eigendom wenst te verkrijgen. Indien de langstlevende echtgenoot geen (tijdige) keuze maakt, wordt het verblijvingsbeding niet toegepast.

12. Met het toekenningsbeding verleent elke echtgenoot de andere, voor zover hij of zij langer leeft, de volle en exclusieve eigendom van in de huwelijksovereenkomst vermelde goederen of categorieën van goederen, waarvan de ene dan wel de andere echtgenoot exclusief eigenaar is op het moment van zijn of haar overlijden en die niet in onverdeeldheid met de andere echtgenoot zijn. De regeling geldt louter voor de goederen of categorieën van goederen die in de huwelijksovereenkomst worden gespecifieerd voor zover deze goederen op het ogenblik van overlijden van de eigenaar ervan in zijn of haar vermogen aanwezig zijn. Deze goederen worden in het ontwerp van huwelijksovereenkomst en hierna aangeduid als de ‘toe te kennen goederen’.

Het toekenningsbeding is evenwel optioneel. Als de langstlevende zich niet integraal op dit toekenningsbeding wenst te beroepen, kan hij of zij dus nog kiezen, voor de door hem of haar toe te kennen goederen, voor een beperkte toekenning (bijvoorbeeld beperkt tot vruchtgebruik van alle of van sommige toe te kennen goederen), of voor een afwijkende toekenningssleutel beperkt tot een breukdeel, voor zover de goederen waarvoor die afwijking toepasselijk zou zijn, gevoeglijk deelbaar zijn, zodat geen onverdeeldheid ontstaat tussen het vermogen van de langstlevende en de nalatenschap van de overleden echtgenoot. Indien de langstlevende echtgenoot geen (tijdige) keuze maakt, wordt het toekenningsbeding niet toegepast. Alle toe te kennen goederen behoren dan tot de nalatenschap van de vooroverleden echtgenoot.

III. Motivering van de aanvraag

1. Algemene motivering voor al deze verrichtingen: huwelijksvoordelen creëren

13. De echtgenoten hebben destijds gekozen voor een stelsel van scheiding van goederen en zij blijven ook op vandaag trouw aan die keuze. Ieder van hen wil immers nog steeds eigenaar blijven van zijn of haar tot hiertoe opgebouwd vermogen, en wil ook naar de toekomst exclusief eigenaar blijven van het door ieder van hen nog te verkrijgen of op te bouwen vermogen. De echtgenoten willen in het beheer van hun inkomsten en van hun vermogens de ruimste autonomie genieten en behouden. Ook willen ze dat ieder van hen maximaal beschermd blijft tegen het risico van schulden door de ander aangegaan.

14. De echtgenoten willen deze scheiding van goederen, die voor de verdere duur van het huwelijk moet bestaan, evenwel aanvullen met een eerlijke evenwichtige en billijke huwelijksvermogensrechtelijke regeling voor het geval van ontbinding van het huwelijk door overlijden van één van hen.

15. De belangrijkste beweegreden die de echtgenoten ertoe brengt deze regeling in hun huwelijksovereenkomst op te nemen, ligt in de kwalificatie ervan als huwelijksvoordelen. De echtgenoten integreren deze bedingen in hun huwelijksstelsel, dat voor hen slechts een eerlijke, evenwichtige en billijke regeling bevat als het met deze bedingen gepaard gaat. Deze nieuwe regeling beoogt immers de hardheid van de scheiding van goederen, die nog steeds de basis vormt van hun huwelijksstelsel, te verzachten. Een zuivere en ongecorrigeerde scheiding van goederen is voor geen van de echtgenoten langer gewenst, en is onverenigbaar met hun wens om een eerlijke, billijke, solidaire en evenwichtige regeling uit te werken, die exact overeenkomt met hetgeen hun huwelijksstelsel hun moet bieden, mede gelet op de specifieke patrimoniale situatie van elk van hen.

Zo lichten de echtgenoten het toe in de intentieverklaring van hun huwelijksovereenkomst: Het is daarbij essentieel dat deze regeling in deze nieuwe huwelijksovereenkomst wordt opgenomen en met het huwelijksstelsel wordt verweven, omdat deze regeling gestoeld is op huwelijksvermogensrechtelijke afspraken tussen de echtgenoten. Ze gaat helemaal niet uit van enige intentie van de heer X of mevrouw Y, voor het geval hij of zij langer zou leven, mekaar onder kosteloze titel te begiftigen, met andere woorden om mekaar kosteloos te verrijken of te begiftigen. De intentie is enkel om aan de langstlevende onder hen toe te kennen waar hij of zij, naar het oordeel van beide echtgenoten, op gerechtigd hoort te zijn. Het is dus essentieel dat de uitgewerkte regeling niet als een schenking, en enkel als een huwelijksvoordeel kan worden gekwalificeerd”.

Voor beide echtgenoten is deze kwalificatie inderdaad essentieel. Ze is inherent aan de aard van de voordelen die ze mekaar willen toekennen.

De echtgenoten verklaren ook dat de onverdeelde goederen waarop het verblijvingsbeding toegepast zal kunnen worden, en de goederen waarop het toekenningsbeding toegepast zal kunnen worden huwelijkse aanwinsten zijn.

De echtgenoten hadden immers nog geen gezamenlijk verkregen goederen toen ze in het huwelijk zijn getreden.

Het vermogen dat ze familiaal verkregen hebben is bovendien expliciet uit de toepassing van het toekenningsbeding uitgesloten.

16. De kwalificatie als huwelijksvoordeel maakt het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding bovendien zo ruim mogelijk reservebestendig. De echtgenoten hebben gemeenschappelijke kinderen. De huwelijksvoordelen zijn beperkt tot de huwelijkse aanwinsten. Voor zover de huwelijksvoordelen die door dit optioneel verblijvingsbeding en dit optioneel toekenningsbeding door de langstlevende worden verkregen niet verder reiken dan de aanwinsten van de echtgenoten, kunnen kun kinderen noch de opname ervan in de rekenboedel noch de aanrekening ervan op het beschikbaar deel vragen: het voordeel dat aan de langstlevende wordt toegekend is volkomen, en niet inkortbaar (artikel 2.3.57 BW). Hun kinderen kunnen de inkorting evenmin vragen zolang het huwelijksvoordeel onder het plafond blijft van de helft van de waarde van de niet-aanwinsten van de echtgenoten.

Voordelen voor de langstlevende die in omvang gelijkaardig zouden kunnen zijn, maar die de echtgenoten mekaar via een gift, d.w.z. via een testament, een contractuele erfstelling of een schenking (al of niet binnen de huwelijksovereenkomst) zouden toekennen, zouden steeds in de rekenboedel (art. 4.153 BW) moeten opgenomen worden, en op het beschikbaar deel moeten aangerekend worden, met het reële risico van inkorting indien het beschikbaar deel wordt overtroffen. Dat is met huwelijksvoordelen niet het geval.

Voor mevrouw Y is het inkortingsrisico erg relevant mocht zij haar echtgenoot begiftigen, bijvoorbeeld via schenking. De kinderen ontvingen nog geen schenkingen van mevrouw Y, waardoor zij nog op hun volledig voorbehouden erfdeel gerechtigd zouden zijn op moment van het overlijden van mevrouw Y.

Hoewel dit pas kan vastgesteld worden bij zijn overlijden, ligt dit voor de heer X wat anders. Een deel van de niet-aanwinsten van de heer X is afkomstig van schenkingen die hij zelf eerder van zijn ouders kreeg (‘familievermogen’). Hij heeft in 2024 een groot deel van het familievermogen aan de kinderen geschonken, elk voor een gelijk deel. Het risico dat giften ten voordele van mevrouw Y zouden ingekort worden, is daarmee verkleind. Overigens zou dit risico nog kunnen rijzen en zou het later opnieuw kunnen opduiken, mocht de heer X beslissen om de schenkingen van het familievermogen aan zijn kinderen van inbreng vrij te stellen. Hierdoor zou het beschikbaar deel van zijn nalatenschap immers sneller uitgeput kunnen geraken, en zouden de kinderen nog ruime aanspraken kunnen hebben op hun reservataire erfdeel. Daarenboven is het vermogen van de echtgenoten niet statisch en zal pas bij overlijden nagegaan kunnen worden of giften die mevrouw Y zou ontvangen, inkortbaar zouden zijn of niet.

Voor beide echtgenoten blijft het dus een belangrijke bron van rechtszekerheid dat het inkortingsrisico maximaal wordt uitgeschakeld door de keuze voor een regeling via huwelijksvoordelen eerder dan via giften.

2. Bijkomende motieven voor het verblijvingsbeding en het toekenningsbeding

Verenigbaar met de vermogensrechtelijke autonomie van beide echtgenoten

17. Als bijkomende motieven voor de gekozen regeling geven de echtgenoten ook nog aan dat zowel het optioneel verblijvingsbeding als het optioneel toekenningsbeding, zoals hierna toegelicht, volkomen verenigbaar zijn met de autonomie die ze voor zichzelf willen voorbehouden.

De echtgenoten wensen beiden een ruime autonomie te behouden. Dit behoort volgens hen tot een evenwichtige en billijke regeling. Dat is ook zo voor de goederen die hen exclusief toebehoren en voorwerp kunnen zijn van een toekenning aan de langstlevende. De echtgenoten vermelden daarover in het ontwerp van huwelijksovereenkomst expliciet:

“De echtgenoten leggen mekaar geen beschikkingsbeperkingen op ten aanzien van de toe te kennen goederen.

Ze kiezen immers voor een toekenningsbeding dat enkel slaat op de aangeduide goederen of categorieën van goederen voor zover deze op het moment van het overlijden aanwezig zullen zijn.

Dit houdt in dat de echtgenoten bij het uitoefenen van hun bestuursbevoegdheden rekening moeten houden met de wijze waarop ieder van hen zijn vermogenselementen ten voordele van de andere bestemt, voor zover het om vermogenselementen gaat die voor toekenning vatbaar zijn. Ze leggen zichzelf dus functionele bevoegdheidsbeperkingen op, en wel als volgt:

  • Iedere echtgenoot verbindt zich ertoe niet over de vermogenselementen die onder het toekenningsbeding kunnen vallen, onder bezwarende titel te beschikken indien een dergelijke daad van beschikking tot doel of tot gevolg zou hebben dat de andere echtgenoot hierdoor benadeeld wordt;
  • Iedere echtgenoot verbindt zich ertoe de vermogenselementen die onder het toekenningsbeding kunnen vallen, niet te schenken zonder de andere echtgenoot hierover te informeren, tenzij het om een gebruikelijke schenking zou gaan (zoals in artikel 4.87, § 2 eerste lid BW omschreven).”

18. De regeling die de echtgenoten uitwerken moet ook onopzegbaar zijn, zodat geen van hen deze regeling eenzijdig kan wijzigen of intrekken. Daarom wordt deze regeling in hun huwelijksovereenkomst opgenomen én in het gekozen huwelijksstelsel geïntegreerd. Hierbij hebben de echtgenoten aan de langstlevende rechten toegekend die bij het overlijden van de eerst overledene ogenblikkelijk en onbetwistbaar kunnen worden uitgeoefend, louter krachtens die huwelijksovereenkomst.

Om de langstlevende de billijke en evenwichtige regeling toe te kennen die ze voor ogen hebben, is een testamentaire beschikking dus niet geschikt, want die biedt de langstlevende het comfort niet van een bindende conventionele afspraak, zonder enig risico van willekeurige eenzijdige herroeping ervan.

Een schenking van toekomstige goederen of contractuele erfstelling kan wel onherroepelijk worden bedongen indien deze in de huwelijksovereenkomst wordt opgenomen (art. 4.240 BW), maar is evenmin een door de echtgenoten gewenst alternatief voor het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding dat zij voor ogen hebben.

Vooreerst vereist een onherroepelijke contractuele erfstelling een intentie om te begiftigen (animus donandi), die allerminst aanwezig is in hoofde van de echtgenoten. Daarnaast wensen de echtgenoten door middel van het optioneel toekenningsbeding te voorzien in een regeling die beperkt blijft tot welbepaalde eigen goederen van ieder van hen, en geen betrekking heeft op alle goederen van een echtgenoot of een gedeelte hiervan. Het Burgerlijk Wetboek biedt echter geen wettelijke basis voor een contractuele erfstelling ten bijzondere titel, dus enkel met betrekking tot welbepaalde goederen, waardoor het onzeker is of dergelijke contractuele erfstelling juridisch mogelijk is, zeker indien de echtgenoot-bedinger beschikkingsbevoegdheden op die goederen wenst te behouden (zie artikel 44 van het ontwerp van huwelijksovereenkomst).

De echtgenoten wensen inderdaad een regeling die met deze beschikkingsbevoegdheden verenigbaar is, binnen de grenzen die ze daar zelf voor bepalen. De mogelijkheid voor de echtgenoot-schenker om nog onder bezwarende titel, maar niet onder kosteloze titel te beschikken over de goederen die het voorwerp van een onherroepelijke contractuele erfstelling zijn (art. 4.233, § 2 en 4.240 BW), zijn niet verenigbaar met de wensen van de echtgenoten. Echtgenoten willen geen beperkingen aan de bevoegdheid om over deze goederen te beschikken. Enkel huwelijksvermogensrechtelijke regels laten toe dergelijke verfijnde bevoegdheidsregeling conventioneel in te voeren.

Evenmin is voor de echtgenoten de mogelijkheid van een schenking van tegenwoordige goederen geschikt om hun doelstellingen te bereiken. Een dergelijke schenking is ook onherroepelijk indien ze in de huwelijksovereenkomst wordt bedongen (art. 4.240 BW). Ze is echter totaal onverenigbaar met de ruimte die de echtgenoten mekaar willen laten om tijdens het huwelijk verder autonome beschikkingsbevoegdheden op het eigen vermogen uit te oefenen. Een dergelijke schenking zou immers onmiddellijk en actueel tot eigendomsoverdracht ten voordele van de andere echtgenoot leiden. Dat is niet wat de echtgenoten beogen. Ze willen een regeling ten voordele van de langstlevende, die enkel uitwerking heeft op het ogenblik van het overlijden van een van hen, en dus enkel overlevingsrechten toekent, geen actuele eigendomsrechten.

Bovendien is elke beschikking onder kosteloze titel ook onverenigbaar met de meest essentiële bekommernis van de echtgenoten, die mekaar voor de goederen in het beding omschreven, een niet-schenking willen toekennen, met andere woorden een huwelijksvoordeel, zoals reeds toegelicht.

Flexibel voordeel

19. Verder streven de echtgenoten ook naar flexibiliteit die ze voor de langstlevende wensen zodat hij of zij op het ogenblik van de ontbinding van het huwelijk door overlijden zelf mag bepalen of en in welke mate hij of zij zich op het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding wil beroepen.

20. Deze flexibiliteit kan met een contractuele erfstelling niet worden bereikt, en dus ook aan deze wens van de echtgenoten beantwoordt een contractuele erfstelling niet. Een contractuele erfstelling kan na het overlijden van de beschikker wel door de begiftigde worden aanvaard (ook onder voorrecht van boedelbeschrijving) of verworpen, maar de begiftigde kan niet de optie worden verleend voor een gedeeltelijke aanvaarding, noch voor een aanvaarding beperkt tot bepaalde goederen.

Met het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding behoudt de langstlevende de keuze om, na het overlijden van de andere, genoegen te nemen met een kleiner voordeel. De niet gekozen goederen vallen desgevallend in de nalatenschap van de overleden echtgenoot en zullen worden vererfd, ofwel krachtens de regels van de wettelijke devolutie, ofwel krachtens de testamentaire beschikking die de overleden echtgenoot hierover zou hebben getroffen. De langstlevende kan dus na overlijden zelf afwegen waar zijn of haar belangen best mee gediend zijn. Hij of zij mag daarbij zelfstandig oordelen of en hoe hij of zij op dat ogenblik deze eigen belangen afweegt met deze van de erfgenamen van de overleden echtgenoot.

Consequente aanvaarding van de overeenstemmende schuldenregeling

21. Het ontwerp van huwelijksovereenkomst bepaalt dat de gezamenlijk aangegane schulden die op de onverdeelde goederen, voorwerp van het optioneel verblijvingsbeding, betrekking hebben, hetzij exclusief ten laste vallen van de langstlevende, in geval van integrale verblijving, hetzij te zijne of haren laste vallen in verhouding tot de waarde van het breukdeel dat hij of zij zich in dat goed laat toewijzen, in geval van beperkte toewijzing. Een analoge regeling is voorzien voor de schulden die op het goed, voorwerp van het optioneel toekenningsbeding, betrekking hebben.

De echtgenoten willen immers een consequente regeling uitwerken die volkomen met hun huwelijksstelsel is verweven, en daarom ook aan het principe onderworpen blijft dat de toekenning van een huwelijksvoordeel wel degelijk gepaard moet gaan met een parallelle regeling voor de schulden die aan het voorwerp van het huwelijksvoordeel verbonden zijn (ubi emolumentum, ibi onus). De echtgenoten verkiezen om in de logica van de kwalificatie als huwelijksvoordelen te blijven, ook al gaat dit gepaard met een risico verbonden aan een bijdrage in de eventuele schulden van de overleden echtgenoot; dat risico achten ze immers veel minder groot dan het inkortingsrisico dat ze hoe dan ook maximaal willen vermijden.

Ze weten uiteraard dat een beschikking onder kosteloze titel die ook ten bijzondere titel zou worden toegekend geen verplichting tot bijdrage in de schulden van de schenker of beschikker met zich zou meebrengen, maar een dergelijke beschikking zou ook geen voorrang hebben op de aanspraken van schuldeisers en kan de langstlevende dus op grond van de regel nemo liberalis nisi liberatus (niemand kan vrijgevig zijn zolang zijn schulden niet voldaan zijn), ook niet volkomen tegen dit schuldeisersrisico beschermen.

Conclusie over de motieven van de echtgenoten

22. Het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding die de echtgenoten aan hun stelsel van scheiding van goederen willen toevoegen, laten hen toe om, binnen dit stelsel en ten titel van huwelijksvoordeel, zonder intentie om te begiftigen, op een wijze die verenigbaar is met de autonomie die ze met dit stelsel onderling willen vastleggen, hun beider wensen voor de billijke en evenwichtige regeling van de langstlevende zeer ruim en tegelijk zeer flexibel te bereiken, binnen de krijtlijnen die de civiele wet aangeeft. Dit gebeurt bovendien met een maximale uitschakeling van het risico van inkorting.

Deze civielrechtelijke motieven zijn voor de echtgenoten doorslaggevend bij hun voornemen om het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding in hun huwelijksovereenkomst op te nemen. Daarom hebben ze die motieven ook heel expliciet opgesomd en toegelicht, ook in deze aanvraag, waarmee ze enkel beogen om ook zekerheid te hebben over de fiscale consequentie van de door hen om civiele redenen gewenste regeling zijn.

De door de echtgenoten beoogde doelstellingen kunnen zij niet op een andere manier en met dezelfde civielrechtelijke gevolgen bereiken, noch door de wettelijke devolutie, noch door een testamentaire beschikking, noch door een contractuele erfstelling en evenmin door een schenking.

III. B. Fiscale kwalificatie van de optionele bedingen

De civiele kwalificatie van de bedingen als huwelijksvoordeel werkt ook fiscaal door

23. Het voordeel dat de echtgenoten verkrijgen uit de voorgenomen verrichtingen (optioneel toekenningsbeding en optioneel verblijvingsbeding) wordt louter huwelijksvermogensrechtelijk verkregen, als een huwelijksvoordeel, en dus als niet-schenking.

24. Met betrekking tot de onroerende goederen, heeft deze huwelijksvermogensrechtelijke verkrijging de heffing van het verkoop- of verdeelrecht tot gevolg (art. 2.9.1.0.1. en 2.10.1.0.1. VCF). De echtgenoten zijn hiervan op de hoogte.

1. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF

25. Artikel 2.7.1.0.2 VCF belast met erfbelasting goederen die worden verkregen uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling. Het voordeel dat de langstlevende ingevolge de voorgenomen verrichting zal verkrijgen, wordt echter niet uit de nalatenschap verkregen (dus niet via wettelijke devolutie, noch door uiterste wilsbeschikking, noch door een contractuele erfstelling). Het voordeel wordt louter huwelijksvermogensrechtelijk verkregen, als een huwelijksvoordeel, en dus als niet-schenking.

Een huwelijksvoordeel wordt civielrechtelijk gedefinieerd als een voordeel dat voor één van de echtgenoten ontstaat uit de wijze van samenstelling, werking, vereffening of verdeling (en verrekening) van het huwelijksvermogensstelsel. De wetgever heeft deze definitie expliciet overgenomen, onder meer in de artikelen 2.3.57 en 2.3.58 BW. Hij heeft ook hun toepassing naar analogie in het stelsel van scheiding van goederen expliciet bevestigd (art. 2.3.64 § 1, vierde lid BW).

Beide optionele bedingen zijn huwelijksvermogensrechtelijke bedingen die de wijze van werking en vereffening van het huwelijksvermogensstelsel nader regelen en waaruit voor de langstlevende een huwelijksvoordeel kan ontstaan.

26. Een huwelijksvoordeel wordt dus huwelijksvermogensrechtelijk verkregen, uit hoofde van het huwelijksstelsel, waarvan de vereffening voorgaat op de vaststelling van de omvang van de nalatenschap (Cass. 24 maart 2017). Het kan om die reden nooit een erfrechtelijke verkrijging zijn.

Een huwelijksvoordeel is civielrechtelijk nooit een schenking en bij uitbreiding ook geen contractuele erfstelling. Het wordt gekwalificeerd als een niet-schenking (Cass. 10 december 2010, 5 januari 2017 en 24 maart 2017). Deze kwalificatie is objectief, d.w.z. dat ze bestaat ongeacht de intentie van partijen. Een intentie om te begiftigen (animus donandi) kan die kwalificatie niet wijzigen, sterker nog, het bewijs dat er sprake zou zijn van een intentie om te begiftigen is onontvankelijk en mag dus zelfs niet geleverd worden (GwH 23 november 2005, nr. 170/2005).

De kwalificatie als huwelijksvoordeel en dus als niet-schenking is absoluut; ze kent geen uitzonderingen. Hooguit kan een huwelijksvoordeel inkortbaar zijn, indien het de maxima of plafonds overschrijdt zoals in artikel 2.3.57 BW vermeld (bij samenloop van de langstlevende echtgenoot met gemeenschappelijke kinderen) dan wel in artikel 2.3.58 BW (bij samenloop van de langstlevende echtgenoot met niet-gemeenschappelijke kinderen). Ook een inkortbaar huwelijksvoordeel, ook onvolkomen huwelijksvoordeel genoemd, blijft evenwel een niet-schenking (Cass. 10 december 2010, 5 januari 2017 en 24 maart 2017).

27. Deze civielrechtelijke kwalificatie werkt ook in het fiscaal recht door. Dat bevestigde het Hof van Cassatie reeds bij arrest van 9 juli 1931. Het fiscaal recht moet de kwalificatie als huwelijksvoordeel, en dus niet-schenking, zowel voor volkomen als voor onvolkomen huwelijksvoordelen aanvaarden, tenzij een specifieke en expliciete fiscale bepaling daarvan zou afwijken.

De overgang/verblijving/toewijzing/toebedeling/toekenning op grond van het overwogen optioneel verblijvingsbeding en van het overwogen optioneel toekenningsbeding, die beide in de huwelijksovereenkomst worden opgenomen, kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.2 VCF.

2. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF

28. Omwille van de kwalificatie als huwelijksvoordeel kan op het voordeel dat de langstlevende van de echtgenoten zou verkrijgen hetzij krachtens het optioneel verblijvingsbeding, hetzij krachtens het optioneel toekenningsbeding, evenmin artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF worden toegepast. Dat artikel belast met erfbelasting schenkingen van roerende goederen die de erflater zou hebben gedaan onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

29. De optionele bedingen zullen weliswaar enkel uitwerking hebben bij overlijden van een van de echtgenoten, maar van een schenking kan hoe dan ook geen sprake zijn, vermits het om een huwelijksvoordeel gaat, dus om een niet-schenking.

De overgang/verblijving/toewijzing/toebedeling/toekenning op grond van het overwogen optioneel verblijvingsbeding en van het optioneel toekenningsbeding, die beide in de huwelijksovereenkomst worden opgenomen, kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

3. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF

30. Artikel 2.7.1.0.4 VCF belast ieder huwelijksvoordeel waarbij de langstlevende echtgenoot krachtens een beding van de huwelijksovereenkomst meer dan de helft van de gemeenschap verkrijgt. De toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF is beperkt tot situaties waarin sprake is van een stelsel met een gemeenschap.

31. De echtgenoten zijn gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen. Aan dat stelsel is/wordt zelfs geen beperkte noch een interne gemeenschap toegevoegd. Wel wensen de echtgenoten aan hun stelsel van scheiding van goederen zowel een optioneel verblijvingsbeding als een optioneel toekenningsbeding toe te voegen. Deze bedingen hebben geen betrekking op gemeenschapsgoederen, vermits tussen de echtgenoten geen gemeenschap bestaat noch wordt gecreëerd.

De voorwaarden voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF zijn dus niet vervuld. De overgang/verblijving/toewijzing/toebedeling/toekenning op grond van het overwogen optioneel verblijvingsbeding en van het optioneel toekenningsbeding, die beide in de huwelijksovereenkomst worden opgenomen, kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF.

4. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF

32. Voor de heffing van erfbelasting op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF moeten drie cumulatieve voorwaarden zijn vervuld:

  1. een kosteloze beschikking;
  2. gedurende de drie jaar voorafgaand aan het overlijden;[3]
  3. waardoor een bevoordeling ontstaat die niet onderworpen is geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen.

33. De optionele bedingen houden evenwel geen kosteloze beschikking in, zoals hierboven reeds uitgebreid toegelicht. Een huwelijksvoordeel kan niet gelijkgesteld worden met een kosteloze beschikking. Dat bevestigde ook het Hof van Cassatie (Cass. 5 januari 2017), zoals eerder aangehaald.

De voorwaarden voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF zijn niet vervuld. De overgang/verblijving/toewijzing/toebedeling/toekenning op grond van het overwogen optioneel verblijvingsbeding en van het optioneel toekenningsbeding, die beide in de huwelijksovereenkomst worden opgenomen, kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

5. Geen toepassing van artikel 2.7.3.4.1, 1°, tweede volzin VCF

34. Artikel 2.7.3.4.1., °1 VCF weert als passief van de nalatenschap de schulden die voortkomen uit de toepassing van een beding in een huwelijksovereenkomst dat door de erflater en zijn partner is overeengekomen en dat betrekking heeft op de vereffening van hun huwelijksvermogensstelsel.

Het optioneel toekenningbeding heeft weliswaar betrekking op de vereffening van het huwelijksvermogensstelsel van de echtgenoten, maar doet in hoofde van de overleden echtgenoot geen obligatoire schuld ontstaan. Het beding creëert inderdaad in hoofde van de erfgenamen van de overleden echtgenoot geen schuld die hij of zij tegenover de langstlevende zouden moeten voldoen. Het verleent integendeel aan de langstlevende een rechtstreekse en zakelijke/zakenrechtelijke aanspraak op de toe te kennen goederen.

Hetzelfde kan worden gezegd over het optioneel verblijvingsbeding.

Bijgevolg is artikel 2.7.3.4.1, °1, tweede volzin VCF niet toepasselijk op de met het optioneel toekenningsbeding en verblijvingsbeding beoogde verrichting. Er is geen sprake van een passief dat al of niet in mindering zou komen van het belastbaar actief van de nalatenschap van de overleden echtgenoot. Er is enkel sprake van een actief dat door de werking van het huwelijksvermogensrechtelijk beding aan de langstlevende echtgenoot wordt overgedragen, en bij het vaststellen van de omvang van de nalatenschap van de overleden echtgenoot, niet meer tot zijn vermogen behoort.

6. Geen beding van aanwas noch kanscontract in de zin van het SP 17044

35. De optionele bedingen verlenen huwelijksvoordelen, die louter huwelijksvermogensrechtelijk worden verkregen. Beide optionele bedingen zijn inderdaad in de huwelijksovereenkomst opgenomen als bedingen met betrekking tot de werking en vereffening van de vermogens van de echtgenoten. Ze zijn met het huwelijksstelsel verweven en maken daar integraal deel van uit. Ze kunnen niet los van het huwelijksstelsel worden begrepen, toegepast noch gekwalificeerd.

36. Er is met betrekking tot deze optionele bedingen dus geen sprake van een beding van aanwas respectievelijk van een kanscontract.

Naar het oordeel van uw dienst is de uitwerking van een kanscontract niet onderworpen aan de heffing van schenk- en erfbelasting (maar wel aan de heffing van het verkooprecht als het op onroerende goederen betrekking heeft) onder de voorwaarden die in SP 17044 zijn vermeld.

Dit standpunt is in casu irrelevant. De optionele bedingen die de echtgenoten in hun huwelijksovereenkomst opnemen, moeten niet aan de voorwaarden voldoen die voor een beding van aanwas respectievelijk voor een kanscontract gelden, omdat ze niet als een beding van aanwas respectievelijk kanscontract kwalificeren, maar wel als een huwelijksvoordeel. Ze zijn dus onderworpen aan zelfstandige eisen om niet aan schenk- en erfbelasting onderworpen te zijn en vallen niet onder de vereisten van het SP 17044.

De overgang/verblijving/toewijzing/toebedeling/toekenning op grond van het overwogen optioneel verblijvingsbeding en van het optioneel toekenningsbeding is niet onderworpen aan schenk- en erfbelasting, ook zonder dat aan de vereisten van SP 17044 moet zijn voldaan, omdat ze beide als huwelijksvoordelen kwalificeren.

7. De keuze voor de optionele bedingen maakt geen fiscaal misbruik uit

37. De voorgenomen optionele bedingen frustreren de doelstellingen van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF niet, omdat de echtgenoten geen schenking noch kosteloze beschikking ten voordele van mekaar en met uitwerking bij overlijden van één van hen beogen. Ze beogen een huwelijksvoordeel met de daaraan verbonden specifieke toepassingsvoorwaarden en zijn eigen civiele kwalificatie, zoals in deze aanvraag uitvoerig toegelicht. Daarom frustreert deze verrichting ook art. 2.7.1.0.5 VCF, dat enkel kosteloze beschikkingen beoogt, niet.

38. De voorgenomen verrichting frustreert evenmin art. 2.7.1.0.4 VCF, omdat er tussen de echtgenoten geen gemeenschap heeft bestaan en ook niet zal bestaan.

39. De keuze voor het behoud van het stelsel van scheiding van goederen en de optionele bedingen die de echtgenoten daaraan wensen toe te voegen, frustreert evenmin artikel 2.7.1.0.2 VCF. Er bestaan voor die keuze en de daaruit te verkrijgen huwelijksvoordelen immers sterke niet-fiscale motieven, die uitvoerig zijn toegelicht.

40. Het voorgenomen optioneel toekenningsbeding (en optioneel verblijvingsbeding) frustreert artikel 2.7.3.4.1, 1°, tweede volzin VCF niet, omdat het beding geen schuld doet ontstaan die betrekking zou hebben op de vereffening van het stelsel in de zin van dat artikel.

41. De voorgenomen verrichting frustreert noch een specifieke antimisbruikbepaling, noch de algemene antimisbruikbepaling. Artikel 3.17.0.0.2 VCF kan daarom niet op de voorgenomen verrichting toegepast worden. De echtgenoten verzoeken om dit te bevestigen, op grond van de in deze aanvraag uiteengezette motieven.

IV. Beslissing

42. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

43. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerrechtelijk vlak.

Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan.

De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt. Er kan niet worden ingegaan op een vraag tot toepassing van de erfbelasting in het algemeen.

Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht

44. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht, zoals in de aanvraag vermeld:

  • Artikel 2.7.1.0.2 VCF dat luidt als volgt:

De erfbelasting is verschuldigd ongeacht of de verkrijging gebeurt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

Naast het geval, vermeld in het eerste lid, is de erfbelasting ook verschuldigd op een verkrijging van vruchtgebruik met toepassing van artikel 858bis van het Burgerlijk Wetboek, tenzij de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende aan het vruchtgebruik heeft verzaakt conform paragraaf 6 van het voormelde artikel.

  • Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF dat luidt als volgt:

Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:

1° …

2° …

3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

Het eerste lid, 3°, is niet van toepassing bij de realisatie van een beding van terugval die de erflater heeft bedongen in het voordeel van een derde voor een vruchtgebruik dat de erflater zich heeft voorbehouden.

  • Artikel 2.7.1.0.4 VCF dat luidt als volgt:

De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.

  • Artikel 2.7.1.0.5 VCF dat luidt als volgt:

§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de vijf jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.

Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.

§ 2. De termijn van vijf jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.

De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.

  • Art. 2.7.3.4.1, 1° VCF dat luidt als volgt:

Als passief van de nalatenschap van een rijksinwoner wordt alleen het volgende aanvaard :

1° de schulden van de erflater die op de dag van zijn overlijden bestaan. Andere schulden dan de schulden, vermeld in artikel 2.7.3.2.7, die voortkomen uit de toepassing van een beding in een huwelijksovereenkomst dat door de erflater en zijn partner is overeengekomen en dat betrekking heeft op de vereffening van hun huwelijksvermogensstelsel worden niet beschouwd als schulden van de erflater die op de dag van zijn overlijden bestaan;

  • Artikel 3.17.0.0.2 VCF dat luidt als volgt:

Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.

De te beoordelen verrichting

45. Aanvragers wensen hun huwelijksovereenkomst verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.2003 te wijzigen. In deze huwelijksovereenkomst namen de echtgenoten X-Y het stelsel van zuivere scheiding van goederen aan.

De voorgenomen wijziging beoogt het stelsel van scheiding van goederen te behouden, en voorziet de toevoeging van een optioneel verblijvingsbeding van de onverdeelde goederen van beide echtgenoten en een optioneel toekenningsbeding van bepaalde niet-onverdeelde goederen van de eerststervende echtgenoot. Het voorwerp van deze bedingen betreft enkel de aanwinsten van de echtgenoten; met uitdrukkelijke uitsluiting van de niet-aanwinsten.

Beoordeling

1. Onderzoek van de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF en 2.7.3.4.1, 1°, VCF

46. Algemeen wordt aanvaard dat een huwelijksvoordeel een overeenkomst ten bezwarende titel is.

47. Het besluitvormingsorgaan merkt op dat het begrip ‘huwelijksvoordeel’ niet wettelijk gedefinieerd is, doch slechts omschreven in het kader van stelsels van gemeenschap van goederen. In de rechtsleer bestaan verschillende stromingen voor de invulling van het begrip huwelijksvoordeel in stelsels van scheiding van goederen.

Het besluitvormingsorgaan spreekt zich niet uit over de burgerrechtelijke kwalificatie van de in casu voorgenomen bedingen als geldige huwelijksvoordelen die bovendien zakenrechtelijke werking zouden hebben.

In de mate bijgevolg dat het (optioneel) verblijvingsbeding en het (optioneel) toekenningsbeding burgerrechtelijk kwalificeren als huwelijksvoordelen met zakenrechtelijke werking zal deze kwalificatie doorwerken in het fiscaal recht.

Fiscaal betekent dit dat de verblijving en/of toekenning aan de langstlevende echtgenoot ingevolge een huwelijksvoordeel niet behandeld wordt als een erfrechtelijke verkrijging, doch wel als een verkrijging op grond van een overeenkomst onder de levenden, meer bepaald een overeenkomst onder bezwarende titel.

48. In de mate dat het verblijvingsbeding en het toekenningsbeding in casu effectief geldige huwelijksvoordelen met zakenrechtelijke werking zijn, volgt het besluitvormingsorgaan dezelfde redenering voor de fiscale behandeling van deze verrichting.

1.1. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF?

49. Overeenkomstig artikel 2.7.1.0.2 VCF worden met erfbelasting belast, de goederen die verkregen worden uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

De verkrijging door een langstlevende echtgenoot van een huwelijksvoordeel is een huwelijksvermogensrechtelijke verkrijging.

50. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.2 VCF.

1.2. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF?

51. De schenkingen van roerende goederen onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker, worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

De burgerrechtelijke kwalificatie van het verblijvingsbeding en het toekenningsbeding als huwelijksvoordelen heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.

52. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

1.3. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF?

53. De toebedeling van meer dan de helft van een gemeenschap bij overlijden wordt fiscaal, zowel voor onroerende als voor roerende goederen onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF.

De verblijving van de onverdeelde goederen en de toekenning van de exclusief eigen goederen hebben volgens de aanvrager geen betrekking op een wettelijke of conventionele gemeenschap.

54. Er zal voor deze bedingen geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.4 VCF.

1.4. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF?

55. Kosteloze beschikkingen die dagtekenen vanaf 1 januari 2025, gedaan door een erflater gedurende de vijf jaar voorafgaand aan het overlijden, welke niet onderworpen zijn geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

De burgerrechtelijke kwalificatie van het verblijvingsbeding en het toekenningsbeding als huwelijksvoordelen heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.

56. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

1.5. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.3.4.1, eerste lid, 1° VCF?

57. Artikel 2.7.3.4.1, eerste lid, VCF bepaalt welke schulden aanvaardbaar zijn als passief van de nalatenschap van een rijksinwoner. Ingevolge de tweede zin van voormeld artikel zijn schulden die voortkomen uit de toepassing van een beding in een huwelijksovereenkomst dat door de erflater en zijn partner is overeengekomen en dat betrekking heeft op de vereffening van hun huwelijksvermogensstelsel niet aanvaardbaar in het passief van de nalatenschap. Aanvrager geeft aan dat de optionele verblijvings- en toekenningsbedingen geen schuld creëren, maar aan de langstlevende echtgenoot een rechtstreekse en zakenrechtelijke aanspraak verlenen op de helft van de tussen de echtgenoten onverdeelde goederen en op welbepaalde eigen goederen van de eerststervende echtgenoot.

58. Zoals hiervoor reeds gemeld wordt, merkt het besluitvormingsorgaan op dat er in de rechtsleer verschillende stromingen bestaan voor de invulling van het begrip huwelijksvoordeel in stelsels van scheiding van goederen. Het besluitvormingsorgaan spreekt zich evenwel niet uit over de burgerrechtelijke kwalificatie van de in casu voorgenomen bedingen. Uit de motivering van de aanvraag blijkt dat de aanvrager de analyse in de rechtsleer volgt, die de (optionele) verblijvings- en toekenningsbedingen kwalificeren als een huwelijksvoordelen met zakenrechtelijke werking. In de mate dat deze burgerrechtelijke kwalificatie als huwelijksvoordeel met zakenrechtelijke werking correct is, zal deze kwalificatie doorwerken in het fiscaal recht. Aangezien er door een zakelijke werking van de voorgenomen bedingen geen schuld gecreëerd wordt, zal er geen toepassing worden gemaakt van artikel 2.7.3.4.1, eerste lid, VCF.

2. Onderzoek van fiscaal misbruik (artikel 3.17.0.0.2 VCF)

a) Algemeen

59. Elk contract dat is gesloten vanaf 1 juni 2012 kan afgetoetst worden aan de algemene antimisbruikbepaling, thans vervat in art. 3.17.0.0.2 VCF. Het contract maakt geen fiscaal misbruik uit indien er ook niet-fiscale motieven aan ten grondslag liggen.

60. De artikelen van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting) van de VCF vormen de rechtsgrond voor de heffing van de erfbelasting. Bij deze bepalingen wordt er geen onderscheid gemaakt tussen specifieke en algemene bepalingen. Evenwel is het zo dat de bepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF voorkomt dat men zich door gebruik van bepaalde rechtshandelingen buiten het toepassingsgebied van een heffingsbepaling stelt in strijd met de doelstellingen van deze bepaling, en dit doorslaggevend met fiscale motieven.

61. De fictiebepalingen ingevoegd in de VCF zijn terug te vinden in de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF en betreffen regelingen waarbij de wetgever/decreetgever het noodzakelijk vond een bepaalde verkrijging gelijk te stellen met een legaat. De fictiebepalingen zijn geen specifieke misbruikbepalingen. Elke fictiebepaling heeft een specifiek doel. In de voorbereidende werken van elk van deze bepalingen kan de doelstelling worden nagelezen aan de hand waarvan een concrete techniek kan worden geëvalueerd. De fictiebepaling kan enkel worden toegepast als er voldaan is aan de voorwaarden die door het overeenkomstig artikel uit de VCF worden gesteld.

Uit de structuur van de VCF kan worden afgeleid dat de decreetgever met de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF geen specifieke misbruikbepalingen voor ogen had: de algemene misbruikbepaling is opgenomen in titel 3 (Inning en Invordering), die algemeen de procedurebepalingen bevat terwijl de fictiebepalingen opgenomen zijn in titel 2 (Belastingheffing), die de inhoudelijke bepalingen bevat. Meer bepaald werden de fictiebepalingen opgenomen onder hoofdstuk 7 (Erfbelasting), afdeling 1 (belastbaar voorwerp).

62. De antimisbruikbepaling, zoals opgenomen in art. 3.17.0.0.2 VCF, is een algemene bepaling. Het gegeven dat een artikel van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting), van de VCF niet kan worden toegepast omdat de voorwaarden niet zijn voldaan sluit de inroeping door de Vlaamse Belastingdienst van art. 3.17.0.0.2 VCF niet uit. Dit laatste artikel werd immers in het leven geroepen om te voorkomen dat de overledene voor zijn overlijden via bepaalde (legale) technieken zijn nalatenschap zou laten vererven met ontwijking van de erfbelasting.

b) In casu

63. Uit de gegevens opgenomen in de aanvraag blijkt dat aanvragers, de heer X en mevrouw Y, ingevolge voorhuwelijkse huwelijksovereenkomst van xx.xx.2003 gehuwd zijn onder het stelsel van zuivere scheiding van goederen.

Uit het huwelijk van de aanvragers zijn drie kinderen geboren, er zijn geen andere gemeenschappelijke of niet-gemeenschappelijke kinderen.

De aanvragers wonen sedert meer dan 5 jaar in het Vlaamse Gewest.

Thans wensen de echtgenoten hun huwelijksovereenkomst aan te passen, met behoud van het stelsel van scheiding van goederen. Zij wensen te voorzien in een huwelijksvermogensrechtelijke regeling ten voordele van de langstlevende van hen via (i) een optioneel verblijvingsbeding voor de onverdeelde goederen en (ii) een optioneel toekenningsbeding voor bepaalde en bepaalde categorieën niet onverdeelde eigen goederen. Het voorwerp van deze bedingen betreft enkel aanwinsten, met uitdrukkelijke uitsluiting van niet-aanwinsten.

64. Gelet op de concrete feitenconstellatie en de in de aanvraag opgenomen motivering, is het besluitvormingsorgaan van oordeel dat de voorgelegde verrichting in casu geen fiscaal misbruik uitmaakt van voormelde artikelen, in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

65. Deze beslissing heeft alleen betrekking op de erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.

Voetnoten

[1] Een afschrift van de voorhuwelijkse huwelijksovereenkomst van xx.xx.2003 wordt gevoegd als bijlage bij de aanvraag.

[2] Een ontwerp van de wijzigende huwelijksovereenkomst wordt gevoegd als bijlage bij de aanvraag.

[3] Opmerking van het besluitvormingsorgaan: Artikel 2.7.1.0.5 VCF is gewijzigd met ingang van 1 januari 2025 waardoor de goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de vijf jaar vóór zijn overlijden, geacht worden deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden.