Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 25064 - Huwelijksovereenkomst scheiding van goederen met verblijvings- en toekenningsbeding Vlaamse Belastingdienst

VB 25064 - Huwelijksovereenkomst scheiding van goederen met verblijvings- en toekenningsbeding

Voorafgaande beslissing
Nummer

25064

Datum beslissing

11 augustus 2025

Publicatiedatum

8 oktober 2025

Heffing

  • Erfbelasting
  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.1. VCF
  • art. 2.7.1.0.2. VCF
  • art. 2.7.1.0.3. VCF
  • art. 2.7.1.0.4. VCF
  • art. 2.7.1.0.5. VCF
  • art. 2.8.1.0.1. VCF
  • art. 2.8.4.1.1. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvragers zijn thans feitelijk samenwonend en wensen te huwen onder het stelsel van scheiding van goederen. Zij wensen in hun huwelijksovereenkomst [1] een specifieke regeling in te voeren met betrekking tot de goederen die tussen hen in onverdeeldheid zijn en met betrekking tot hun eigen goederen (dewelke niet tussen hen in onverdeeldheid zijn) door opname van een toebedelingsbeding [2] respectievelijk toekenningsbeding [3] voor deze goederen.

2. De aanvraag heeft betrekking op de fiscale behandeling van het optioneel toebedelingsbeding voor de onverdeelde goederen en van het optioneel toekenningsbeding voor de niet onverdeelde goederen (artikelen 17 en 18 van de voorgenomen huwelijksovereenkomst).

3. De aanvragers wensen zekerheid over de fiscale behandeling van de voorgenomen verrichting bij leven en bij overlijden alvorens ze deze huwelijksovereenkomst sluiten.

De aanvraag strekt ertoe om bevestiging te krijgen dat de voorgenomen verrichting niet onderworpen is aan de artikelen 2.7.1.0.1 VCF, 2.7.1.0.2, eerste lid VCF, 2.7.1.0.3, eerste lid, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF, 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF, en dat ze ook geen van deze bepalingen frustreert, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet van toepassing is [4].

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

4. De aanvraag wordt ingediend door […], namens:

a) De heer X, geboren te […] op xx.xx.1986, ingeschreven in het Belgisch rijksregister onder nummer […], wonende te […]; en

b) Mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1986, ingeschreven in het Belgisch rijksregister onder nummer […], wonende te […].

De heer X en mevrouw Y zijn professioneel actief en zullen dat, gelet op hun leeftijd, waarschijnlijk nog geruime tijd blijven en zullen in de toekomst dus wellicht nog bijkomend vermogen, al dan niet in onverdeeldheid, verwerven.

De heer X en mevrouw Y worden hierna samen ook de “aanvragers” genoemd.

De aanvragers zijn op heden feitelijk samenwonend. Zij hebben drie gemeenschappelijke, minderjarige kinderen. Er zijn geen niet-gemeenschappelijke kinderen.

De aanvragers hebben hun fiscale woonplaats reeds meer dan vijf jaar in het Vlaamse Gewest.

II.B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

5. De aanvragers wensen in het huwelijk te treden om te voorzien in een vermogensrechtelijke bescherming van elkaar. In het bijzonder wensen zij elkaar te beschermen voor het geval hun huwelijk wordt ontbonden door overlijden van een van hen.

6. De aanvragers wensen te opteren voor het basisstelsel van scheiding van goederen omdat ze een groot belang hechten aan hun vermogensrechtelijke en professionele autonomie, aan de bescherming tegen (professionele) schuldeisers en omdat ze niet wensen te voorzien in een vermogensdeling (zakenrechtelijk of verbintenisrechtelijk) in geval van ontbinding van het huwelijk om een andere reden dan door overlijden.

De aanvragers wensen daarentegen wel in een bescherming te voorzien voor de langstlevende echtgenoot.

Zij wensen in een regeling te voorzien waarbij de langstlevende echtgenoot van hen het integrale vermogen zoveel mogelijk kan behouden, voor zover mogelijk in volle eigendom.

Gelet op de reservebescherming van de kinderen zijn ze daarvoor aangewezen op de techniek van de huwelijksvoordelen, die het mogelijk maakt om een groter deel van het vermogen reservebestendig toe te wijzen aan de langstlevende echtgenoot dan via een testamentaire beschikking (of via schenkingen onder de levenden).

Voorwerp van deze verrichting

7. De aanvragers bezitten op vandaag diverse roerende en onroerende goederen in onverdeeldheid, zoals verder omschreven in artikel 17 van het ontwerp van de voorgenomen huwelijksovereenkomst.

Mogelijks zullen de echtgenoten in de toekomst andere roerende of onroerende goederen in onverdeeldheid verwerven, in gelijke delen of in ongelijke delen.

Daarnaast bezit elk van de echtgenoten ook eigen (niet tussen hen in onverdeeldheid zijnde) roerende en onroerende goederen, zoals verder omschreven in artikel 18 van het ontwerp van de voorgenomen huwelijksovereenkomst.

Mogelijks zal elke echtgenoot ook in de toekomst andere roerende of onroerende goederen verwerven die niet behoren tot een onverdeeldheid met de andere echtgenoot.

Optioneel toebedelingsbeding en optioneel toekenningsbeding in de huwelijksovereenkomst

8. De echtgenoten willen hun onverdeelde goederen onderwerpen aan een toebedelingsbeding, zoals opgenomen in artikel 17 van het ontwerp van huwelijksovereenkomst. Zij willen daarnaast de goederen die niet in onverdeeldheid tussen hen zijn (eigen goederen) onderwerpen aan een toekenningsbeding in het voordeel van de langstlevende echtgenoot, zoals opgenomen in artikel 18 van het ontwerp van huwelijksovereenkomst.

9. Ingevolge de voorgenomen bedingen zullen bij het overlijden van een echtgenoot de goederen in onverdeeldheid tussen de echtgenoten en de eigen goederen van de eerstoverledene toebehoren aan de langstlevende echtgenoot (in de mate waarin de langstlevende echtgenoot zich op de voorgenomen bedingen beroept). De langstlevende echtgenoot heeft de verplichting om de op het tijdstip van overlijden nog openstaande schulden van de eerstoverleden echtgenoot te dragen die verband houden met de goederen waarvoor de toebedeling/toekenning wordt gevraagd.

10. De echtgenoten wensen de langstlevende van hen verzorgd achter te laten waarbij de langstlevende echtgenoot het integrale vermogen zoveel mogelijk kan behouden. Zij wensen met andere woorden te voorzien in de (vermogensrechtelijke) bescherming van de langstlevende echtgenoot. Zij wensen daarvoor een niet-eenzijdig herroepbare solidaire regeling te voorzien voor het geval hun huwelijk wordt ontbonden door overlijden.

Gelet op de reservebescherming van de kinderen zijn zij daarvoor aangewezen op de techniek van de huwelijksvoordelen die het mogelijk maakt om een groter deel van het vermogen op reservebestendige wijze aan de langstlevende echtgenoot te laten toekomen dan via een legaat dan wel schenking onder de levenden. Het huwelijksvermogensrecht laat immers toe om aanwinsten integraal reservebestendig over te dragen aan de langstlevende echtgenoot en niet-aanwinsten voor de helft reservebestendig over te dragen.

III. Motivering van de aanvraag

A. De voorgenomen verrichting wordt niet belast onder de artikelen 2.7.1.0.1 VCF, 2.7.1.0.2, eerste lid VCF, 2.7.1.0.3, eerste lid, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF, 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF, desgevallend wel onder de artikelen 2.9.1.0.1 VCF en 2.10.1.0.1 VCF.

11. De aanvragers verzoeken met betrekking tot de artikelen 17 en 18 van het ontwerp van huwelijksovereenkomst bevestiging te krijgen dat het voordeel dat de langstlevende echtgenoot zal verkrijgen door de toepassing van het toebedelingsbeding en/of het toekenningsbeding als gevolg van deze verrichting, niet zal worden onderworpen aan de hierna vermelde decretale bepalingen, om de redenen die de aanvragers vermelden, dan wel om de redenen die de Vlaamse Belastingdienst hieromtrent zal uiteenzetten.

De aanvragers verzoeken met betrekking tot de voorgenomen huwelijksovereenkomst te bevestigen dat:

  • bij ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel door overlijden, de toebedeling van een onverdeeld onroerend goed tot de heffing van verdeelrecht leidt indien de verkrijger door de werking van het toebedelingsbeding een groter aandeel in het onroerend goed krijgt (artikel 2.10.1.0.1 VCF);
  • bij ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel door overlijden, de toekenning van een eigen onroerend goed tot de heffing van verkooprecht leidt indien de verkrijger door de werking van het toekenningsbeding een aandeel in het onroerend goed verkrijgt (en hij eerder geen aandeel in dat onroerend goed had) (artikel 2.9.1.0.1 VCF);
  • bij ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel door overlijden, de toebedeling van onverdeelde goederen [5] en/of de toekenning van eigen roerende goederen niet leidt tot de heffing van registratiebelasting;
  • bij ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel door overlijden, de toebedeling van onverdeelde goederen en/of de toekenning van eigen goederen niet leidt tot de heffing van erfbelasting en dit om de hierna vermelde redenen.

Geen toepassing van artikelen 2.7.1.0.1 en 2.7.1.0.2, eerste lid VCF

12. De artikelen 2.7.1.0.1 en 2.7.1.0.2, eerste lid VCF vormen de algemene regel inzake de erfbelasting, met name dat erfbelasting wordt geheven op goederen die worden verkregen uit de nalatenschap, ongeacht de aard van de devolutie.

Het voordeel dat de langstlevende echtgenoot ingevolge de in deze aanvraag beschreven verrichting zal verkrijgen, wordt echter niet uit de nalatenschap verkregen (dus niet via wettelijke devolutie, noch door uiterste wilsbeschikking, noch door een contractuele erfstelling). Het voordeel wordt louter huwelijksvermogensrechtelijk verkregen, als een huwelijksvoordeel.

Een huwelijksvoordeel wordt civielrechtelijk gedefinieerd als een voordeel dat voor een van de echtgenoten ontstaat uit de wijze van samenstelling, werking, vereffening of verdeling (en verrekening) van het huwelijksvermogensstelsel (H. CASMAN, Huwelijksvoordelen, Antwerpen, Kluwer, 1976). Deze definitie werd reeds in 2012 expliciet door de wetgever overgenomen in oud artikel 1429bis oud BW en thans in de artikelen 2.3.57 BW tot en met 2.3.60 BW.

13. Een huwelijksvoordeel wordt dus huwelijksvermogensrechtelijk verkregen, uit hoofde van het huwelijksvermogensstelsel, waarvan de vereffening voorafgaat aan de vaststelling van de omvang van de nalatenschap. Het kan om die reden dus nooit een erfrechtelijke verkrijging zijn.

Een huwelijksvoordeel is civielrechtelijk nooit een schenking en bij uitbreiding geen contractuele erfstelling. Het wordt gekwalificeerd als een niet-schenking (Cass. 10 december 2010). Deze kwalificatie is objectief, dat wil zeggen dat ze bestaat ongeacht de intentie van partijen. Een intentie om te begiftigen (animus donandi) kan die kwalificatie niet wijzigen. Sterker nog, het bewijs dat er sprake zou zijn van een intentie om te begiftigen mag zelfs niet worden geleverd (GwH 23 november 2005, nr. 170/2005).

14. Deze kwalificatie als huwelijksvoordeel werkt ook in een stelsel van scheiding van goederen, zoals in casu voor aanvragers het geval zal zijn nadat zij in het huwelijk treden.

Echtgenoten die huwen onder dit stelsel mogen aan dit stelsel clausules toevoegen, met name clausules ter nadere regeling van enige onverdeeldheid die tussen hen zou bestaan. De artikelen 2.3.57 BW tot en met 2.3.60 BW zijn in een stelsel van scheiding van goederen van overeenkomstige toepassing (overeenkomstig artikel 2.3.64, §1, vierde lid BW zoals ingevoerd door de Wet Huwelijksvermogensrecht van 22 juli 2018).

Dit betekent dat indien uit de samenstelling, werking, vereffening, verdeling (of verrekening) van het stelsel van scheiding van goederen zoals in de huwelijksovereenkomst uitgewerkt, voor één van de echtgenoten een voordeel kan ontstaan, dit voordeel een huwelijksvoordeel zal zijn.

15. Deze civielrechtelijke kwalificatie werkt ook in het fiscaal recht door. Het fiscaal recht moet de kwalificatie als niet-schenking dus aanvaarden, tenzij een specifieke en expliciete fiscale bepaling daarvan zou afwijken, wat in casu niet het geval is.

Het in de voorgaande nummers vermelde geldt zowel voor het toebedelingsbeding van onverdeelde goederen als voor het toekenningsbeding van eigen (niet onverdeelde) goederen.

16. De toebedeling van de onverdeelde goederen en de toekenning van de eigen (niet onverdeelde) goederen van de overledene aan de langstlevende echtgenoot op grond van de voorgenomen bedingen (artikelen 17 en 18 van het ontwerp van huwelijksovereenkomst) kunnen dus niet worden belast op grond van de artikelen 2.7.1.0.1 en 2.7.1.0.2, eerste lid VCF.

Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.3, eerste lid, 3° VCF

17. Omwille van de kwalificatie als huwelijksvoordeel kan op het voordeel dat de langstlevende van de echtgenoten zou verkrijgen, evenmin artikel 2.7.1.0.3, eerste lid, 3° VCF worden toegepast. Dat artikel belast met erfbelasting schenkingen van roerende goederen die de erflater zou hebben gedaan onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

18. De voorgenomen toebedelings- en toekenningsbedingen brengen geen schenking tot stand. Er is louter sprake van een huwelijksvoordeel.

19. De toebedeling van onverdeelde goederen en de toekenning van eigen goederen op grond van de overwogen toebedelings- en toekenningsbedingen in het ontwerp van huwelijksovereenkomst (meer bepaald de artikelen 17 en 18) kunnen dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.3, eerste lid, 3° VCF.

Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF

20. Artikel 2.7.1.0.4 VCF belast ieder huwelijksvoordeel waarbij de langstlevende echtgenoot meer dan de helft van de gemeenschap verkrijgt. De toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF is beperkt tot situaties waarin sprake is van een stelsel met een gemeenschap.

21. Tussen de aanvragers bestaat evenwel geen gemeenschap. Zij zullen huwen onder het stelsel van scheiding van goederen. Aan hun huwelijksovereenkomst wordt een beding van toebedeling voor de onverdeelde goederen en een beding van toekenning voor de eigen goederen toegevoegd voor het geval van overlijden van een van de echtgenoten. Dit heeft geen betrekking op gemeenschapsgoederen.

22. De voorwaarden voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF zijn dus niet vervuld.

Artikel 2.7.1.0.4 VCF kan dan ook niet worden toegepast op de overgang op grond van de overwogen toebedelings- en toekenningsbedingen (meer bepaald de artikelen 17 en 18 van de voorgenomen huwelijksovereenkomst).

Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF

23. Voor de heffing van erfbelasting op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF moeten drie cumulatieve voorwaarden zijn vervuld:

1) een kosteloze beschikking;

2) gedurende de vijf jaar voorafgaand aan het overlijden;

3) waardoor een bevoordeling ontstaat die niet onderworpen is geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen.

24. De voorgenomen toebedelings- en toekenningsbedingen verstrekken geen kosteloze beschikkingen, zoals hierboven uitgebreid toegelicht. Een huwelijksvoordeel kan niet gelijk gesteld worden met een kosteloze beschikking of schenking. Dat bevestigde ook het Hof van Cassatie (Cass. 5 januari 2017), zoals eerder aangehaald. De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel toebedelingsbeding en het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.

25. Artikel 2.7.1.0.5 VCF is dus niet van toepassing op de toebedeling van de onverdeelde goederen, noch op de toekenning van eigen goederen (op grond de artikelen 17 en 18 van de voorgenomen huwelijksovereenkomst).

Geen toepassing van de artikelen 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF

26. Aangezien de verkrijging door de langstlevende echtgenote een huwelijksvoordeel oplevert, en een huwelijksvoordeel civielrechtelijk nooit een schenking is, kunnen de artikelen 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF niet van toepassing zijn.

(Desgevallend) toepassing van de artikelen 2.9.1.0.1 en 2.10.1.0.1 VCF

27. Indien bij de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel er een onroerend goed in onverdeeldheid tussen de echtgenoten is, leidt het voorgenomen toebedelingsbeding tot de heffing van verdeelrecht indien de verkrijger door de werking van dat beding een groter aandeel in het onroerend goed krijgt (artikel 2.10.1.0.1 VCF).

Indien bij de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel een echtgenoot een eigen onroerend goed heeft (niet in onverdeeldheid met de andere echtgenoot), leidt het voorgenomen toekenningsbeding tot de heffing van verkooprecht indien de verkrijger door de werking van dat beding een aandeel in het onroerend goed verkrijgt (en hij eerder geen aandeel in dat onroerend goed had) (artikel 2.9.1.0.1 VCF).

B. Geen fiscaal misbruik

28. De algemene antimisbruikbepaling kan slechts worden toegepast indien de gewone interpretatiemethode, de technische bepalingen van het wetboek, de simulatieleer en de specifieke fiscale antimisbruikbepalingen (de zogenaamde fictiebepalingen) geen toepassing vinden.

Ook het Grondwettelijk Hof stelt dat de algemene antimisbruikbepaling niet kan worden ingeroepen indien bepaalde verrichtingen reeds vallen onder een specifieke antimisbruikbepaling (GwH 30 oktober 2013, nr. 141/2013). Enkel wanneer bepaalde verrichtingen as such niet onder het toepassingsgebied van een specifieke fiscale misbruikbepaling vallen, maar wel de doelstellingen van een specifieke antimisbruikmaatregel frustreren, kan de algemene antimisbruikbepaling worden aangewend.

29. De door de aanvragers overwogen verrichting frustreert geen van de sub nrs. 12 t.e.m. 27 vermelde bepalingen. Evenmin kan daartegen de algemene antimisbruikbepaling worden aangewend. De aanvragers verzoeken om dit te bevestigen.

Geen frustratie van specifieke fictiebepalingen

30. De voorgenomen bedingen frustreren de doelstellingen van artikel 2.7.1.0.3, eerste lid, 3° VCF niet, omdat de aanvragers niet overgaan tot enige schenking of kosteloze beschikking waarvan de uitwerking artificieel tot aan het overlijden wordt uitgesteld.

In casu is op geen enkele manier sprake van een kosteloze beschikking. De aanvragers hebben reeds uitvoerig aangetoond en beargumenteerd dat in de artikelen 17 en 18 van de voorgenomen huwelijksovereenkomst sprake is van een toebedeling van onverdeelde goederen en een toekenning van eigen goederen dat dient gekwalificeerd te worden als een huwelijksvoordeel. Het betreft bedingen ten bezwarende titel. De voorgenomen bedingen frustreren daarom evenmin artikel 2.7.1.0.5 VCF.

Aangezien de aanvragers zullen huwen onder een stelsel van scheiding van goederen, kan er evenmin sprake zijn van het ontwijken van erfbelasting op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF. De voorgenomen bedingen frustreren artikel 2.7.1.0.4 VCF dus niet.

Geen frustratie van artikel 2.8.1.0.1 VCF en artikel 2.8.4.1.1 VCF

31. Aangezien de voorgenomen bedingen geen schenking tot stand brengen, kan er geen sprake zijn van het ontwijken van schenkbelasting op grond van de artikelen 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF.

De artikelen 2.8.1.0.1 en 2.8.4.1.1 VCF worden dus niet gefrustreerd.

Geen frustratie van artikel 2.7.1.0.1 VCF en artikel 2.7.1.0.2, eerste lid VCF

32. De voorgenomen bedingen maakt geen fiscaal misbruik uit in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF jo. artikel 2.7.1.0.1 VCF en evenmin in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF jo. artikel 2.7.1.0.2, eerste lid VCF.

De voorgenomen verrichting verleent huwelijksvoordelen die huwelijksvermogensrechtelijk worden verkregen. Het voordeel dat de langstlevende echtgenoot ingevolge de in deze aanvraag beschreven verrichting zal verkrijgen, wordt dus niet uit de nalatenschap verkregen.

Ingevolge de wet van 22 juli 2018 is het mogelijk om huwelijksvoordelen aan elkaar toe te kennen, in het bijzonder voor het geval van overlijden, met civielrechtelijke voordelen die testamentaire beschikkingen of een contractuele erfstelling niet bieden. Het huwelijksvermogensrecht laat immers toe om aanwinsten integraal reservebestendig over te dragen aan de langstlevende echtgenoot en niet-aanwinsten voor de helft reservebestendig over te dragen. Dit is voor de langstlevende een veel comfortabelere situatie dan deze die door een erfrechtelijke (testamentaire of contractuele) regeling wordt geschapen.

Bovendien zijn de voorgenomen bedingen van toebedeling en toekenning niet eenzijdig herroepbaar.

De artikelen 2.7.1.0.1 en 2.7.1.0.2, eerste lid VCF worden dus niet gefrustreerd.

C. Niet-fiscale motieven

33. De algemene antimisbruikbepaling schept een stelsel van bewijs en tegenbewijs (GwH 30 oktober 2013, nr. 141/2013). De bewijslast ligt in de eerste plaats bij Vlabel. Slechts als Vlabel aantoont dat de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling een verrichting tot stand brengt waarmee hij zich buiten het toepassingsgebied van een bepaling van de VCF plaatst en dit in strijd met de doelstellingen van die bepaling, zijn de niet-fiscale motieven van de belastingplichtige relevant.

Wat de civielrechtelijke motieven betreft, geldt verder het volgende. Omdat hierboven is aangetoond dat de kwalificatie ‘fiscaal misbruik’ in casu niet aan de orde is, is het al dan niet aantonen van niet-fiscale motieven volledig overbodig. Dit bewijs moet immers pas geleverd worden nadat Vlabel bewezen heeft dat er sprake is van fiscaal misbruik, quod certe non in casu.

34. Voor zover de objectieve toepassingsvoorwaarden van de algemene antimisbruikbepaling zouden zijn vervuld (quod non), wordt erop gewezen dat de aanvragers hebben beslist om te huwen om te voorzien in een vermogensrechtelijke bescherming indien hun relatie wordt beëindigd door het overlijden van de eerste van hen.

De keuze voor het huwelijk is ingegeven door de grotere vermogensrechtelijke bescherming die de huwelijkse relatie hen biedt.

De aanvragers wensen te huwen onder het stelsel van scheiding van goederen, aangezien dit hen gedurende het huwelijk de nodige autonomie biedt inzake het beheer van hun goederen alsook de nodige bescherming inzake verhaal van schuldeisers.

Ingevolge deze scheiding van goederen is er geen vermogensdeling in geval van ontbinding van het huwelijk om een andere reden dan overlijden. Dat vinden de aanvragers belangrijk.

Tegelijkertijd biedt het huwelijksvermogensrecht mogelijkheden om – voor het geval van ontbinding van het huwelijk door overlijden – te voorzien in verregaande vermogensrechtelijke bescherming van de langstlevende echtgenoot, die bovendien in belangrijke mate reservebestendig is ten opzichte van de (gemeenschappelijke) kinderen van de aanstaande echtgenoten.

Ingevolge de Wet van 22 juli 2018 is het inderdaad mogelijk om huwelijksvoordelen aan elkaar toe te kennen die, in het bijzonder in geval van overlijden, civielrechtelijke voordelen bieden die andere technieken, zoals een testament, niet bieden.

35. Ingevolge het beding van toebedeling van de onverdeelde goederen en het beding van toekenning van de eigen goederen komen de goederen bij overlijden bovendien van rechtswege, onmiddellijk, in volle en exclusieve eigendom toe aan de langstlevende echtgenoot, tenzij de langstlevende zou kiezen om zich overeenkomstig de artikelen 17-18 van het huwelijkscontract niet of slechts gedeeltelijk op deze bedingen te beroepen. Dit is voor de langstlevende echtgenoot een veel comfortabelere positie dan deze die bijvoorbeeld door een verrekenbeding wordt geschapen.

Voor de werking van het verrekenbeding moet immers de samenstelling en de nettowaarde van deze verrekenmassa worden vastgesteld in onderling overleg tussen de langstlevende echtgenoot en de rechtsopvolgers van de overleden echtgenoot, en bij ontstentenis van akkoord, door een deskundigencollege. Na kennisgeving van de gemaakte keuze over de verrekensleutel moeten de rechtsopvolgers van de overleden echtgenoot tot betaling overgaan, hetzij in geld, hetzij door afstand van goederen aan de langstlevende. Het is voor de schuldenaars van de verrekenschuld bovendien mogelijk om de schuld in schijven te voldoen.

Door de onmiddellijke en zakelijke werking van het verblijvingsbeding zijn al deze stappen niet nodig, en treedt de langstlevende, vanaf de kennisgeving van zijn of haar keuze, maar met uitwerking vanaf het overlijden, in het bezit en in de gewenste eigendomsverhouding al naargelang de keuze van de langstlevende echtgenoot.

Wat de aanvragers wel willen, is dat de langstlevende echtgenoot beschermd achterblijft en dat de regeling die daarvoor wordt uitgewerkt wederzijds geldt en niet eenzijdig herroepbaar is. Huwelijksvoordelen zijn niet eenzijdig herroepbaar.

In het licht hiervan wordt in het ontwerp van de huwelijksovereenkomst ook bepaald dat voor iedere schenking die een echtgenoot aan een derde zou doen, de instemming van de andere echtgenoot vereist is. Op die manier wensen de aanvragers de maximale bescherming van de langstlevende te verzoenen met de beschikkingsvrijheid en autonomie van elke echtgenoot. Doordat elke echtgenoot deze beperking op zijn/haar vrijheid aanvaardt, kan hij/zij erop toezien dat schenkingen ten voordele van derden er niet toe leiden dat zijn/haar bescherming als langstlevende wordt uitgehold.

36. De aanvragers verzoeken dan ook te bevestigen dat er omwille van bovenvermelde niet-fiscale motieven hoe dan ook geen sprake kan zijn van fiscaal misbruik met betrekking tot de aanvraag die zij u voorleggen, en dat de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet toepasselijk is.

BESLUIT EN VERZOEK TOT BESLISSING

37. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF verzoeken de aanvragers het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing.

38. De aanvraag die wordt voorgelegd, zal worden verwezenlijkt via een huwelijksovereenkomst, waarbij de aanvragers zullen opteren voor het stelsel van scheiding van goederen en waarbij zij aan dit stelsel een optioneel toebedelingsbeding met betrekking tot de onverdeelde goederen en een optioneel toekenningsbeding met betrekking tot de eigen goederen van de echtgenoten zullen toevoegen.

39. De aanvragers wensen bevestiging te krijgen dat de voorgenomen bedingen (artikelen 17 en 18 van het ontwerp van huwelijksovereenkomst) niet zullen leiden tot de toepassing van de artikelen 2.7.1.0.1 VCF, 2.7.1.0.2, eerste lid VCF, 2.7.1.0.3, eerste lid, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF, 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF en dat ze ook geen van deze bepalingen frustreren, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet van toepassing is.

Zij wensen in het algemeen bevestigd te zien dat de uitwerking van het toebedelingsbeding met betrekking tot de onverdeelde goederen en het toekenningsbeding met betrekking tot de eigen goederen bij het overlijden van de eerste van hen niet zal leiden tot de heffing van enige schenk- of erfbelasting.

De aanvragers bevestigen te weten dat aangezien de aanvraag ook betrekking heeft op (in het Vlaams Gewest gelegen) onroerende goederen, er bij het overlijden wel hetzij een verdeelrecht (overeenkomstig artikel 2.10.1.0.1 VCF), hetzij een verkooprecht (overeenkomstig artikel 2.9.1.0.1 VCF) verschuldigd zal zijn op de toebedeling dan wel toekenning van deze onroerende goederen.

40. De aanvragers vragen dat de geldigheid van de voorafgaande beslissing zich in de tijd zou uitstrekken tot aan het overlijden van één van de toekomstige echtgenoten.

IV. Beslissing

Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

41. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad.

De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten of clausules op burgerlijk vlak.

42. Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan.

De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt.

43. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht, zoals in de aanvraag vermeld:

  • Artikel 2.7.1.0.1 VCF, dat luidt als volgt:

Overeenkomstig artikel 3, 4°, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten wordt het successierecht en het recht van overgang gevestigd op de goederen die overgaan ingevolge het overlijden.

  • Artikel 2.7.1.0.2, eerste lid VCF, dat luidt als volgt:

De erfbelasting is verschuldigd ongeacht of de verkrijging gebeurt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

  • Artikel 2.7.1.0.3, eerste lid, 3° VCF, dat luidt als volgt:

Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:

1° …

2° …

3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

  • Artikel 2.7.1.0.4 VCF, dat luidt als volgt:

De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.

  • Artikel 2.7.1.0.5 VCF, dat luidt als volgt:

§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de vijf jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.

Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.

§ 2. De termijn van vijf jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.

De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.

  • Artikel 2.8.1.0.1 VCF, dat luidt als volgt:

Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt de schenkbelasting gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die tot bewijs strekken van een schenking onder de levenden.

  • Artikel 2.8.4.1.1 VCF, dat luidt als volgt:

§ 1. De schenkbelasting voor de schenkingen van onroerende goederen wordt berekend volgens het tarief, vermeld in de onderstaande tabellen:

TABEL I

verkrijging in rechte lijn en tussen partners

gedeelte van de schenking

A
schijf in euro

tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in %

totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro

Vanaf

tot en met

0,01

150.000

3

-

150.000,01

250.000

9

4500

250.000,01

450.000

18

13.500

450.000,01

27

49.500


TABEL II

tarief tussen alle andere personen

gedeelte van de schenking

A schijf in euro

tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in %

totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro

Vanaf

tot en met

0,01

150.000

10

-

150.000,01

250.000

20

15.000

250.000,01

450.000

30

35.000

450.000,01

40

95.000

§ 2. Het tarief van de schenkbelasting voor de schenkingen van roerende goederen bedraagt :

1° 3% voor een verkrijging in de rechte lijn en tussen partners;

2° 7% voor een verkrijging door alle andere personen.

Dat tarief is niet van toepassing op de schenkingen onder de levenden van roerende goederen die met legaten worden gelijkgesteld met toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3°.


§ 3. In afwijking van paragraaf 1 en 2 bedraagt het tarief van de schenkbelasting 0 % voor schenkingen, inclusief inbrengen om niet, aan:
1° het Vlaamse Gewest en de Vlaamse Gemeenschap;

2° de Vlaamse, de Franse en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;
3° de Franse en de Duitstalige Gemeenschap en aan het Waalse en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest;

4° een staat van de Europese Economische Ruimte;

5° provincies en gemeenten in het Vlaamse Gewest;

6° de openbare instellingen van de publiekrechtelijke rechtspersonen, vermeld in de punt 1° tot en met 5°;

7° erkende woonmaatschappijen als vermeld in artikel 4.36 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;

8° het Vlaams Woningfonds;

9° dienstverlenende en opdrachthoudende verenigingen als vermeld in artikel 12, § 2, 2° en 3°, van het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking;
10° verenigingen zonder winstoogmerk, ziekenfondsen en landsbonden van ziekenfondsen, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen van openbaar nut;

11° openbare centra voor maatschappelijk welzijn.

In afwijking van paragraaf 1 en 2 bedraagt het tarief van de schenkbelasting 5,5% voor schenkingen, inclusief inbrengen om niet, aan beroepsverenigingen en private stichtingen.

In afwijking van het tweede lid wordt de schenkbelasting, vermeld in paragraaf 1 en 2, gebracht op 100 euro voor de schenkingen, inclusief inbrengen om niet, gedaan aan rechtspersonen als vermeld het eerste lid, 10°, of in het tweede lid, als de schenker zelf een rechtspersoon als vermeld in het tweede lid, is.

Het tarief, vermeld in het eerste, tweede en derde lid, is ook van toepassing op gelijksoortige rechtspersonen die opgericht zijn volgens en onderworpen zijn aan de wetgeving van een andere staat van de Europese Economische Ruimte, en die bovendien hun zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging binnen de Europese Economische Ruimte hebben.

  • Artikel 2.9.1.0.1 VCF, dat luidt als volgt:

Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt het verkooprecht gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die als titel gelden van een overeenkomst houdende overdracht onder bezwarende titel van eigendom of vruchtgebruik van onroerende goederen, met uitsluiting van de inbrengen, vermeld in artikel 115bis van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten.

  • Artikel 2.10.1.0.1 VCF, dat luidt als volgt:

Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt het verdeelrecht gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die als titel gelden van een overeenkomst houdende:

1° gedeeltelijke of gehele verdelingen van onroerende goederen;

2° afstanden onder bezwarende titel, onder mede-eigenaars, van onverdeelde delen in onroerende goederen;

3° omzetting als vermeld in artikel 4.61 en 4.62 van het Burgerlijk Wetboek, zelfs als er geen onverdeeldheid is.

  • Artikel 3.17.0.0.2 VCF, dat luidt als volgt:

Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.

De te beoordelen verrichting

44. De heer X en mevrouw Y zijn thans feitelijk samenwonend. Zij wensen te huwen onder het stelsel van scheiding van goederen, waarbij zij in hun huwelijksovereenkomst een specifieke regeling zullen invoeren met betrekking tot de goederen die tussen hen in onverdeeldheid zijn en met betrekking tot de goederen die niet tussen hen in onverdeeldheid zijn, door opname van een toebedelingsbeding respectievelijk toekenningsbeding. Hiertoe zullen de eerder aangehaalde artikelen 17 en 18 worden opgenomen in de huwelijksovereenkomst. In het bijzonder wensen zij elkaar te beschermen voor het geval hun huwelijk wordt ontbonden door overlijden van een van hen.

De aanvragers bezitten op heden verschillende roerende en onroerende goederen in onverdeeldheid, zoals omschreven in artikel 17 van het ontwerp van de voorgenomen huwelijksovereenkomst. Mogelijks zullen de toekomstige echtgenoten in de toekomst andere roerende of onroerende goederen in onverdeeldheid verwerven, in gelijke delen of in ongelijke delen.

Daarnaast bezit elk van de toekomstige echtgenoten ook eigen, niet tussen hen in onverdeeldheid zijnde, roerende en onroerende goederen, zoals omschreven in artikel 18 van het ontwerp van de voorgenomen huwelijksovereenkomst. Mogelijks zal elke toekomstige echtgenoot ook in de toekomst andere roerende of onroerende goederen verwerven die niet behoren tot een onverdeeldheid met de andere echtgenoot.

Ingevolge de voorgenomen bedingen zullen bij het overlijden van een echtgenoot, de goederen in onverdeeldheid tussen de echtgenoten en de niet-onverdeelde eigen goederen van de eerstoverleden echtgenoot toebehoren aan de langstlevende echtgenoot, in de mate waarin deze zich op de voorgenomen bedingen beroept.

De langstlevende echtgenoot heeft de verplichting om de op het tijdstip van overlijden nog openstaande schulden van de eerstoverleden echtgenoot te dragen die verband houden met de goederen waarvoor de toebedeling/toekenning wordt gevraagd.

Er is voorzien in zaakvervanging. Het ontwerp van de huwelijksovereenkomst voorziet tevens dat voor iedere schenking die een echtgenoot aan een derde zou doen, de instemming van de andere echtgenoot vereist is.

Beoordeling

1. Onderzoek van de artikelen 2.7.1.0.1 VCF, 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF, 2.8.1.0.1 VCF, 2.8.4.1.1 VCF, 2.9.1.0.1 VCF en 2.10.1.0.1 VCF

45. Algemeen wordt aanvaard dat een huwelijksvoordeel een overeenkomst ten bezwarende titel is.

46. Het besluitvormingsorgaan merkt op dat het begrip ‘huwelijksvoordeel’ niet wettelijk gedefinieerd is, doch slechts omschreven in het kader van stelsels van gemeenschap van goederen. In de rechtsleer bestaan verschillende stromingen voor de invulling van het begrip huwelijksvoordeel in stelsels van scheiding van goederen.

Het besluitvormingsorgaan spreekt zich niet uit over de burgerrechtelijke kwalificatie van de in casu voorgenomen bedingen als geldige huwelijksvoordelen die bovendien zakenrechtelijke werking zouden hebben.

In de mate bijgevolg dat het voorgenomen (optioneel) toebedelingsbeding en (optioneel) toekenningsbeding burgerrechtelijk kwalificeren als huwelijksvoordelen met zakenrechtelijke werking, zal deze kwalificatie doorwerken in het fiscaal recht.

Fiscaal betekent dit dat de toebedeling en/of toekenning aan de langstlevende echtgenoot ingevolge een huwelijksvoordeel niet behandeld wordt als een erfrechtelijke verkrijging, doch wel als een verkrijging op grond van een overeenkomst onder de levenden, meer bepaald een overeenkomst onder bezwarende titel.

47. In de mate dat het (optioneel) toebedelingsbeding en het (optioneel) toekenningsbeding in casu effectief geldige huwelijksvoordelen met zakenrechtelijke werking zijn, volgt het besluitvormingsorgaan dezelfde redenering voor de fiscale behandeling van deze verrichtingen.

1.1 Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.1 VCF en artikel 2.7.1.0.2, eerste lid VCF?

48. Overeenkomstig artikel 2.7.1.0.1 VCF wordt het successierecht en het recht van overgang gevestigd op de goederen die overgaan ingevolge het overlijden.

Overeenkomstig artikel 2.7.1.0.2 VCF worden met erfbelasting belast, de goederen die verkregen worden uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

De verkrijging door een langstlevende echtgenoot van een huwelijksvoordeel is een huwelijksvermogensrechtelijke verkrijging.

49. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.1 VCF en artikel 2.7.1.0.2, eerste lid VCF.

1.2 Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.3, eerste lid, 3° VCF?

50. De schenkingen van roerende goederen onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker, worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.3, eerste lid, 3° VCF.

De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel toebedelingsbeding en het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.

51. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.3, eerste lid, 3° VCF.

1.3 Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF?

52. De toebedeling van meer dan de helft van een gemeenschap bij overlijden wordt fiscaal, zowel voor onroerende als voor roerende goederen, onder erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF.

De toebedeling voor de onverdeelde goederen en de toekenning voor de eigen niet-onverdeelde goederen hebben volgens aanvragers geen betrekking op gemeenschapsgoederen.

53. Er zal voor deze bedingen geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.4 VCF.

1.4 Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF?

54. Kosteloze beschikkingen die dagtekenen vanaf 1 januari 2025, gedaan door een erflater gedurende de vijf jaar voorafgaand aan het overlijden, welke niet onderworpen zijn geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel toebedelingsbeding en het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.

55. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

1.5. Mogelijke toepassing van artikel 2.8.1.0.1 VCF en artikel 2.8.4.1.1 VCF?

56. Op grond van artikel 2.8.1.0.1 VCF wordt de schenkbelasting geheven op akten en geschriften die gelden als titel van een schenking onder de levenden.

Artikel 2.8.4.1.1 VCF bepaalt de tarieven voor de schenkbelasting.

De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel toebedelingsbeding en het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.

57. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.8.1.0.1 VCF en artikel 2.8.4.1.1 VCF.

1.6 Mogelijke toepassing van artikel 2.9.1.0.1 VCF en artikel 2.10.1.0.1 VCF?

58. De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel toebedelingsbeding en het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.

Een conventionele overdracht onder bezwarende titel van onroerende goederen valt in principe onder het toepassingsgebied van de registratiebelasting. We vallen dus terug op de algemene regels inzake het verkoop- of verdeelrecht.

59. Samengevat betekent dit concreet het volgende:

  • op de toebedeling of toekenning van de roerende goederen is geen erf- noch registratiebelasting verschuldigd;
  • op de toebedeling van de onroerende goederen zal het verdeelrecht verschuldigd zijn indien de echtgenoten dezelfde titel hebben in de onverdeeldheid. Is de verkrijger echter een derde-verkrijger, dan zal op de toebedeling/toekenning aan deze verkrijger het verkooprecht van toepassing zijn op grond van artikel 2.9.1.0.7 VCF;
  • op de toekenning aan de echtgenoot-verkrijger van de onroerende goederen, zal het verkooprecht van toepassing zijn op grond van artikel 2.9.1.0.1 VCF.

2. Onderzoek van fiscaal misbruik (artikel 3.17.0.0.2 VCF)

a) Algemeen

60. Elk contract dat is gesloten vanaf 1 juni 2012 kan afgetoetst worden aan de algemene antimisbruikbepaling, thans vervat in artikel 3.17.0.0.2 VCF. Het contract maakt geen fiscaal misbruik uit indien er ook niet-fiscale motieven aan ten grondslag liggen.

61. De artikelen van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting) van de VCF vormen de rechtsgrond voor de heffing van de erfbelasting. Bij deze bepalingen wordt er geen onderscheid gemaakt tussen specifieke en algemene bepalingen. Evenwel is het zo dat de bepaling van artikel 3.17.0.02 VCF voorkomt dat men zich door het gebruik van bepaalde rechtshandelingen buiten het toepassingsgebied van een heffingsbepaling stelt, enkel en alleen vanwege fiscale motieven.

62. De fictiebepalingen ingevoegd in de VCF zijn terug te vinden in de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF en betreffen regelingen waarbij de wetgever/decreetgever het noodzakelijk vond een bepaalde verkrijging gelijk te stellen met een legaat. De fictiebepalingen zijn geen specifieke antimisbruikbepalingen. Elke fictiebepaling heeft een specifiek doel. In de voorbereidende werken van elk van deze bepalingen kan de doelstelling worden nagelezen aan de hand waarvan een concrete techniek kan worden geëvalueerd. De fictiebepaling kan enkel worden toegepast als er voldaan is aan de voorwaarden die door het overeenkomstig artikel uit de VCF worden gesteld.

Uit de structuur van de VCF kan worden afgeleid dat de decreetgever met de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF geen specifieke antimisbruikbepalingen voor ogen had: de algemene antimisbruikbepaling in opgenomen in titel 3 (Inning en Invordering), die algemeen de procedurebepalingen bevat terwijl de fictiebepalingen opgenomen zijn in titel 2 (Belastingheffing), die de inhoudelijke bepalingen bevat. Meer bepaald werden de fictiebepalingen opgenomen onder hoofdstuk 7 (Erfbelasting), afdeling 1 (Belastbaar voorwerp).

63. De antimisbruikbepaling, zoals opgenomen in artikel 3.17.0.0.2 VCF, is een algemene bepaling. Het gegeven dat een artikel van titel 2, hoofdstuk 7 (Erfbelasting) van de VCF niet kan worden toegepast omdat de voorwaarden niet zijn voldaan sluit de inroeping door de Vlaamse Belastingdienst van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet uit. Dit laatste artikel werd immers in het leven geroepen om te voorkomen dat de overledene voor zijn overlijden via bepaalde (legale) technieken zijn nalatenschap zou laten vererven met ontwijking van de erfbelasting.

b) In casu

64. Uit de gegevens in de aanvraag en de bijgevoegde stukken blijkt dat de aanvragers in het huwelijk wensen te treden om te voorzien in een vermogensrechtelijke bescherming van elkaar. De aanvragers zijn op heden feitelijk samenwonend. Zij hebben drie gemeenschappelijke, minderjarige kinderen. Er zijn geen niet-gemeenschappelijke kinderen.

De aanvragers wensen te opteren voor het basisstelsel van scheiding van goederen omdat ze een groot belang hechten aan hun vermogensrechtelijke en professionele autonomie, aan de bescherming tegen (professionele) schuldeisers en omdat ze niet wensen te voorzien in een vermogensdeling (zakenrechtelijk of verbintenisrechtelijk) in geval van ontbinding van het huwelijk om een andere reden dan door overlijden.

De aanvragers wensen daarentegen wel in een bescherming te voorzien voor de langstlevende echtgenoot.

Zij wensen in een regeling te voorzien waarbij de langstlevende echtgenoot het integrale vermogen zoveel mogelijk kan behouden, voor zover mogelijk in volle eigendom.

De aanvragers bezitten op vandaag diverse roerende en onroerende goederen in onverdeeldheid. Daarnaast bezit elk van hen ook niet-onverdeelde eigen goederen. Mogelijks zullen zij in de toekomst andere roerende of onroerende goederen, als dan niet in onverdeeldheid, verwerven.

De toekomstige echtgenoten willen hun onverdeelde goederen onderwerpen aan een toebedelingsbeding, en hun niet-onverdeelde goederen aan een toekenningsbeding.

Ingevolge de voorgenomen bedingen zullen bij het overlijden van een echtgenoot de onverdeelde en de niet-onverdeelde goederen toebehoren aan de langstlevende echtgenoot, in de mate waarop deze zich op de voorgenomen bedingen beroept.

De aanstaande echtgenoten wensen de langstlevende van hen verzorgd achter te laten waarbij de langstlevende echtgenoot het integrale vermogen zoveel mogelijk kan behouden. Zij wensen daarvoor een niet-eenzijdig herroepbare regeling te voorzien voor het geval hun huwelijk wordt ontbonden door overlijden. In het licht daarvan wordt in het ontwerp van de huwelijksovereenkomst ook bepaald dat voor iedere schenking die een echtgenoot aan een derde zou doen, de instemming van de andere echtgenoot vereist is. Op die manier wensen de aanvragers de maximale bescherming van de langstlevende te verzoenen met de beschikkingsvrijheid en autonomie van elke echtgenoot.

65. Gelet op de concrete feitenconstellatie en de voorgelegde niet-fiscale motieven is het besluitvormingsorgaan van oordeel dat de voorgelegde verrichtingen in casu geen fiscaal misbruik uitmaken in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

66. Deze beslissing heeft alleen betrekking op de erf- en registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.

Voetnoten

[1] Het ontwerp van de huwelijksovereenkomst werd bezorgd als bijlage bij de aanvraag.

[2] Het toebedelingsbeding, zoals opgenomen in artikel 17 van het ontwerp van de huwelijksovereenkomst, luidt als volgt: […].

[3] Het toekenningsbeding, zoals opgenomen in artikel 18 van het ontwerp van de huwelijksovereenkomst, luidt als volgt: […].

[4] Opmerking van het besluitvormingsorgaan: uit de rest van de aanvraag blijkt dat aanvragers ervan uitgaan dat de artikelen 2.9.1.0.1 en 2.10.1.0.1 VCF desgevallend wel van toepassing kunnen zijn. Het eerste deel van de samenvattende vraag zal bijgevolg behandeld worden conform de inhoud van de rest van de aanvraag.

[5] Opmerking van het besluitvormingsorgaan: uit het punt opgenomen onder het eerste streepje en uit het vervolg van de aanvraag blijkt dat de aanvragers ervan uitgaan dat de artikelen 2.9.1.0.1 en 2.10.1.0.1 VCF desgevallend van toepassing zijn. Er wordt dan ook aangenomen dat de aanvragers bedoelen dat ‘bij ontbinding van het huwelijksstelsel door overlijden, de toebedeling van onverdeelde roerende goederen en/of de toekenning van eigen roerende goederen niet leidt tot de heffing van registratiebelasting’.