Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 25071 - Inbreng in huwgemeenschap gevolgd door schenking ; anderhalf jaar termijn Vlaamse Belastingdienst

VB 25071 - Inbreng in huwgemeenschap gevolgd door schenking ; anderhalf jaar termijn

Voorafgaande beslissing
Nummer

25071

Datum beslissing

8 september 2025

Publicatiedatum

24 september 2025

Heffing

  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.8.3.0.1. VCF
  • art. 2.8.4.1.1. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. Deze aanvraag strekt ertoe bevestiging te krijgen dat voorgenomen verrichting geen fiscaal misbruik uitmaakt in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF doordat men via de verrichting zichzelf in strijd met de doelstellingen van één van volgende bepalingen van de VCF of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied plaatst van:

  • Artikel 2.8.3.0.1 VCF
  • Artikel 2.8.4.1.1 VCF

2. Deze aanvraag strekt ertoe bevestiging te krijgen dat voorgenomen verrichting geen fiscaal misbruik uitmaakt in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF doordat via de verrichting aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft, met name:

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

3. De aanvraag wordt ingediend door notarissen […], te […], namens:

3.1 De heer X, geboren te […] op xx.xx.1954, rijksregisternummer […] en zijn echtgenote

3.2 mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1957, rijksregisternummer […], samen wonende te […].

Hierna samen aangeduid als aanvragers.

De aanvragers zijn gehuwd onder het wettelijk stelsel blijkens huwelijksovereenkomst verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.1979, gewijzigd met behoud van voormeld stelsel blijkens akte verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.2024, nadien niet meer gewijzigd.

4. De betrokken partijen zijn de twee kinderen van de echtgenoten X – Y:

4.1. […], geboren te […] op xx.xx.1980, rijksregisternummer […], ongehuwd, wonende te […].

4.2. […], geboren te […] op xx.xx.1983, rijksregisternummer […], wettelijk samenwonende partner van de heer […], wonende te […].

Heeft een verklaring van wettelijke samenwoning afgelegd te […] op xx.xx.2007.

5. Ingevolge voormelde akte verleden voor notaris […] te […] van xx.xx.2024, waarvan de kopie bij deze aanvraag is gevoegd, hebben zij hun huwelijksovereenkomst gewijzigd als volgt:

Mevrouw Y heeft eigen onroerende goederen in het gemeenschappelijk vermogen tussen haar en haar echtgenoot de Heer X ingebracht.

Er werd een keuzeclausule met betrekking tot de verdeling van het gemeenschappelijk vermogen ingevoegd.

6. De betrokken onroerende goederen betreffen:

6.1. gemeente […] eerste afdeling

Een woonhuis op en met grond en aanhorigheden gelegen […], gekadastreerd volgens titel en volgens recent kadaster sectie A nummer […], met een oppervlakte volgens titel en kadaster van vijfhonderd tweeënveertig vierkante meter (542m²).

Niet-geïndexeerd kadastraal inkomen: achthonderd tweeënzestig euro (€ 862,00).

De echtgenoten X – Y verklaren er als volgt eigenaar van te zijn geworden:

Voorgeschreven goed behoort toe aan de huwgemeenschap bestaande tussen de echtgenoten X-Y voor de totaliteit in volle eigendom ingevolge inbreng door mevrouw Y blijkens voormelde akte wijziging huwelijksovereenkomst verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.2024, overgeschreven op het Kantoor Rechtszekerheid […] op xx.xx.2024 onder formaliteitsnummer […].

Voorschreven goed behoorde mevrouw Y, voornoemd, toe ingevolge akte schenking verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.1989, overgeschreven op het tweede hypotheekkantoor te […] op xx.xx. daarna, boek […] nummer […], jegens de heer A en zijn echtgenote mevrouw B, beide te […], het vruchtgebruik voorbehoudende en met recht van aangroei in voordeel van de langstlevende van hen.

Mevrouw B, voornoemd, is testamentloos overleden te […] op xx.xx.2020. Ingevolge akte verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.2022, overgeschreven op het Kantoor Rechtszekerheid […] op xx.xx.2022, formaliteitsnummer […], heeft de heer A eenzijdig afstand gedaan van zijn vruchtgebruik, waarna voorschreven goed in volle eigendom is toegekomen aan mevrouw Y.

6.2 Gemeente […], eerste afdeling

In een appartementsgebouw in oprichting op en met grond, genaamd "[…]" gestaan en gelegen […], volgens titel ten kadaster gekend sectie A, nummer […] met een oppervlakte van duizend zeshonderd en elf vierkante meter (1.611 m²) en deel van nummer […], met een oppervlakte ingevolge opmeting in titel van zesenveertig komma éénentachtig vierkante meter (46,81m²) en thans ten kadaster gekend sectie A nummer […], met een oppervlakte van duizend zeshonderd achtenvijftig vierkante meter (1.658m²).

In het garagegedeelte:

  • Een garage, nummer […], met partitienummer […], inhoudende:
    • In privatieve en uitsluitende eigendom:

de garage zelf ;

  • In mede-eigendom en gedwongen onverdeeldheid:

achtendertig tienduizendsten (38/10.000sten) van de gemene

delen waaronder de grond.

Zoals dit goed beschreven is in de basisakte Residentie […] verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.2022, overgeschreven op het tweede hypotheekkantoor te […] op xx.xx.2022, onder formaliteitsnummer […].

  • Een garage, nummer […], met partitienummer […], inhoudende:
    • In privatieve en uitsluitende eigendom:

de garage zelf ;

    • In mede-eigendom en gedwongen onverdeeldheid:

achtendertig tienduizendsten (38/10.000sten) van de gemene delen waaronder de grond.

  • Een garage, nummer […], met partitienummer […], inhoudende:
    • In privatieve en uitsluitende eigendom:

de garage zelf;

  • In mede-eigendom en gedwongen onverdeeldheid:

achtendertig tienduizendsten (38/10.000sten) van de gemene delen waaronder de grond.

  • Een garage, nummer […], met partitienummer […], inhoudende:
    • In privatieve en uitsluitende eigendom:

de garage zelf;

  • In mede-eigendom en gedwongen onverdeeldheid:

achtendertig tienduizendsten (38/10.000sten) van de gemene delen waaronder de grond.

  • Een garage, nummer […], met partitienummer […], inhoudende:
    • In privatieve en uitsluitende eigendom:

de garage zelf;

  • In mede-eigendom en gedwongen onverdeeldheid:

achtendertig tienduizendsten (38/10.000sten) van de gemene delen waaronder de grond.

De echtgenoten X – Y verklaren er als volgt

eigenaar van te zijn geworden:

Voorgeschreven goed behoort toe aan de huwgemeenschap bestaande tussen de echtgenoten X-Y voor de totaliteit in volle eigendom ingevolge inbreng door mevrouw Y blijkens voormelde akte wijziging huwelijksovereenkomst verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.2024, overgeschreven op het Kantoor Rechtszekerheid […] op xx.xx.2024 onder formaliteitsnummer […].

Voorschreven goed behoorde oorspronkelijk toe aan mevrouw Y, als volgt:

- Wat betreft het goed met nummer […], behoorde oorspronkelijk toe aan de algemene huwgemeenschap van de heer A en zijn echtgenote mevrouw B ingevolge akte aankoop verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.1975, overgeschreven op het tweede hypotheekkantoor te […] op xx.xx.1975, boek […] nummer […]. De heer A en zijn echtgenote mevrouw B hebben voormeld goed geschonken onder voorbehoud van het levenslange vruchtgebruik met recht van aanwas in het voordeel van de langstlevende aan hun dochter, mevrouw Y ingevolge akte verleden voor notaris […] destijds te […] op xx.xx.1997, overgeschreven op het toenmalige tweede hypotheekkantoor te […] op xx.xx.1998, boek […] nummer […].

Mevrouw B is overleden te […] op xx.xx.2020, waardoor het voormelde goed voor de geheelheid in vruchtgebruik toebehoorde aan de heer A en voor de geheelheid in blote eigendom aan mevrouw Y.

Ingevolge akte verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.2022, overgeschreven op het Kantoor Rechtszekerheid te […] onder referte […] heeft de heer A verzaakt aan zijn vruchtgebruik in voordeel van mevrouw Y.

- Wat betreft het goed met nummer […] (voorheen […]), om haar kosteloos te zijn afgestaan door de toenmalige mede-eigenaars van de aanpalende residentie "[…]", te weten:

a) de heer […], en zijn echtgenote, mevrouw […]; b) de heer […], en zijn echtgenote, mevrouw […], c) de heer […], en zijn echtgenote mevrouw […], d) de heer […], e) mevrouw […], f) de heer […], en zijn echtgenote mevrouw […], g) mevrouw […], h) de heer […], en zijn echtgenote mevrouw van […], i) mevrouw […], j) mevrouw […], k) de heer […], l) de heer […], m) de heer […], en n) de besloten vennootschap "[…]" met zetel te […]; en zoals vastgesteld in de wijzigende basisakte van deze residentie verleden op xx.xx.2022, overgeschreven op het tweede hypotheekkantoor te […] op xx.xx.2022, onder formaliteitsnummer […].

- Wat de constructies betreft aan de BV […]: Om deze zelf te hebben opgericht ingevolge een opstalrecht haar toegestaan door mevrouw Y, voornoemd, en zoals uiteengezet in de basisakte van Residentie […], verleden voor notaris […] te […] met tussenkomst van notaris […] op xx.xx.2022, overgeschreven op het kantoor Rechtszekerheid […] op xx.xx. daarna, onder formaliteitsnummer […].

Voormelde garage(s) werden in voormelde basisakte van Residentie […] toegewezen aan mevrouw Y.

Voorgeschreven goed behoort toe aan de huwgemeenschap bestaande tussen de echtgenoten Philippe X-Y voor de totaliteit in volle eigendom om te zijn ingebracht door mevrouw Y ingevolge akte wijziging huwelijksovereenkomst verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.2024, overgeschreven op het Kantoor Rechtszekerheid […] op xx.xx.2024 onder formaliteitsnummer […].

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

7. De heer en mevrouw X-Y wensen de voormelde onroerende goederen, welke door mevrouw Y in het gemeenschappelijk vermogen werden ingebracht, in blote eigendom te schenken aan hun twee kinderen, voormeld. De schenkers behouden zichzelf hun leven gedurende, en als last van de akte met aanwas aan de langstlevende van hen beide, het vruchtgebruik voor.

8. De waarde van voormelde onroerende goederen wordt geschat op:

  • driehonderd dertig duizend euro (€330.000,00) voor wat betreft het woonhuis gelegen in de […]
  • honderd twintig duizend euro (€120.000,00) voor wat betreft het totaal der garages gelegen in de […].

9. De akte schenking zal worden verleden op het kantoor van notarissen […] te […].

III. Motivering van de aanvraag

10. Voorliggend geval maakt ons inziens geen fiscaal misbruik uit in de zin dat door de verrichting de belastingplichtige zichzelf in strijd met de doelstellingen van een van de bepalingen van de VCF of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepalingen plaatst. En voorliggend geval maakt ons inziens geen fiscaal misbruik uit in de zin dat door de verrichting aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

11. In een omzendbrief van Vlabel de dato 16 februari 2015(PDF bestand opent in nieuw venster) wordt volgende rechtshandeling als “fiscaal misbruik” beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven:

"Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF).”.

12. In casu is er een wijzigend huwelijkscontract van xx.xx.2024 waarbij mevrouw Y voormelde onroerende goederen inbrengt in de huwgemeenschap die tussen haar en de heer X bestaat. Door deze inbreng zou tot €600.000 (in plaats van €300.000) aan 3% kan geschonken kunnen worden aan de twee kinderen. Doch de onroerende goederen waarover deze vraag gaat worden gewaardeerd op een totale waarde van €450.000, zodat de progressiviteit slechts voor een bedrag van €150.000 doorbroken wordt. Zoals hierna blijkt, hebben de aanvragers niet louter fiscale motieven.

13. De aanvragers wensen te benadrukken dat beschreven voorgenomen verrichting is ingegeven vanuit onder meer volgende niet-fiscale motieven:

13.1. De aanvragers verklaren dat zij hun huwelijkscontract hebben gewijzigd op aanraden van notaris […], die hen wees op het belang van een wijzigend huwelijkscontract. De echtgenoten X-Y hebben het advies van de notaris ter harte genomen gelet op hun gebrek aan expertise in de materie van het huwelijksvermogens- en erfrecht.

13.2. De inbreng vond plaats ingevolge voormelde akte op xx.xx.2024. De schenking zal in september of oktober van dit jaar plaatsvinden, dus ruim anderhalf jaar na de inbreng. Derhalve volgt de schenking niet onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne op de inbreng van de eigen onroerende goederen door mevrouw Y in het gemeenschappelijk vermogen tussen haar en haar echtgenoot.

13.3. Op het moment van de inbreng hadden Mevrouw Y en haar echtgenoot de Heer X niet de intentie om het onroerend goed te schenken. Zij wilden op dat ogenblik louter in het licht van successieplanning de langstlevende op afdoende wijze beschermen in geval van overlijden van de eerststervende. Zij wilden ook dat de langstlevende alleen zou kunnen beslissen over deze onroerende goederen, hetgeen in dit geval enkel kan met gemeenschappelijke goederen en een keuzemogelijkheid van toebedeling van de geheelheid volle eigendom aan de langstlevende. Deze keuzevrijheid kan men niet in dezelfde mate realiseren middels het opstellen van een testament.

13.4. De aanvragers verklaren dat de inbreng van onder meer voormelde onroerende goederen in het wijzigend huwelijkscontract van xx.xx.2024 dus niet ingegeven was vanuit de bedoeling om het aantal schenkers te verdubbelen, maar vanuit de wens om de feitelijke en juridische realiteit in overeenstemming te brengen. Beide aanvragers hebben vanaf de datum van hun huwelijk alle afbetalingen en kosten voor verbouwingswerken aan de woning met gemeenschappelijke gelden voldaan. Mocht de juridische status van de ingebrachte goederen, behorende tot het eigen vermogen van mevrouw Y, onveranderd gebleven zijn, dan zou dit bij een ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel (ongeacht door overlijden, dan wel door echtscheiding) tot gevolg hebben dat het eigen vermogen van mevrouw Y een aanzienlijke som geld verschuldigd zou zijn aan het gemeenschappelijk vermogen bestaande tussen de echtgenoten X-Y. Om te vermijden dat dergelijke vergoedingsrekeningen zouden spelen of dat daaromtrent discussie zou rijzen, is gekozen voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen. In casu worden dan ook niet alle onroerende goederen die in 2024 werden ingebracht, geschonken.

Om die redenen werden deze eigen onroerende goederen in het gemeenschappelijk vermogen ingebracht, zonder voorwaarden, met een keuzeclausule met betrekking tot de verdeling van het gemeenschappelijk vermogen.

Toen de aanvragers verteld werd dat deze voorgenomen schenking potentieel beschouwd kan worden als fiscaal misbruik, vielen zij compleet uit de lucht.

13.5. De aanvragers wensen slechts een fractie van de ingebrachte goederen te schenken. Mochten zij effectief de bedoeling hebben gehad om aan de hand van de inbreng het aantal schenkers te verdubbelen, dan zouden ze ervoor geopteerd hebben om een bedrag van €600.000,00 te schenken. In casu wordt echter een bedrag van €450.000,00 geschonken. Het betreft daarnaast ook de totaliteit van de geschonken goederen, geen breukdelen daarvan.

14. De aanvragers menen dat de antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet van toepassing is omwille van enerzijds de tijdspanne tussen de inbreng en de schenking én anderzijds het feit dat de inbreng destijds niet is gebeurd om fiscale redenen, zodat de artikelen 2.8.3.0.1, §1, VCF en artikel 2.8.4.1.1, §1 en 2 VCF bijgevolg niet gefrustreerd worden.

De aanvragers verklaren dat er geen andere aanvragen voor hetzelfde onderwerp zijn ingediend bij andere fiscale overheden.

IV. Beslissing

Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

15. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad.

16. De Vlaamse Belastingdienst doet geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerlijk vlak.

17. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht:

  • Artikel 2.8.3.0.1 VCF dat luidt als volgt:

“§ 1. Voor de schenkingen onder de levenden van roerende en onroerende goederen wordt een schenkbelasting geheven op het aandeel van elke begiftigde, op basis van de verkoopwaarde van de geschonken goederen, zonder aftrek van lasten.

§ 2. In afwijking van paragraaf 1 wordt de belastbare grondslag als volgt vastgesteld :

1° voor de schenking van financiële instrumenten die toegelaten zijn tot verhandeling op Belgische of buitenlandse gereglementeerde markten als vermeld in artikel 2, eerste lid, 5° en 6°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten en voor Belgische of buitenlandse multilaterale handelsfaciliteiten als vermeld in artikel 2, eerste lid, 4°, van de voormelde wet, volgens de beurswaarden ervan op datum van de eerste dag van de maand waarin de schenking plaatsvindt. Als er op die datum geen notering is, geldt de beurswaarde op de eerstvolgende dag waarop er opnieuw een notering wordt vastgesteld. Als er op de datum van de eerste dag van de maand waarin de schenking plaatsvindt voor bepaalde van de geschonken waarden wel en voor andere geen notering is, wordt de belastbare grondslag van die laatste waarden vastgesteld volgens de beurswaarden op de eerstvolgende dag waarop er wel een notering is;

2° voor de schenking van het vruchtgebruik of de blote eigendom van een onroerend goed, zoals in artikel 2.9.3.0.4 tot en met artikel 2.9.3.0.7 is bepaald;

3° voor de schenking van het op het leven van de begiftigde of een derde gevestigde vruchtgebruik van roerende goederen, volgens de volgende formule :

belastbare grondslag = a x b, waarbij :

a) a = de jaarlijkse opbrengst van de goederen, forfaitair vastgesteld op 4% van de waarde van de volle eigendom van de goederen;

b) b = de leeftijdscoëfficiënt, vermeld in de tabel van artikel 2.9.3.0.4, § 1, naargelang de leeftijd van de persoon op het hoofd van wie het vruchtgebruik is gevestigd op de datum van de schenking;

4° voor de schenking van het voor een bepaalde tijd gevestigd vruchtgebruik van roerende goederen, door het bedrag van de jaarlijkse opbrengst tegen 4% te kapitaliseren over de duur van het vruchtgebruik, bepaald in de schenkingsakte. De jaarlijkse opbrengst van de roerende goederen wordt forfaitair vastgesteld op 4% van de waarde van de volle eigendom van die goederen. Het aldus verkregen bedrag van de belastbare grondslag mag evenwel niet meer bedragen dan hetzij de waarde, berekend volgens punt 3°, als het vruchtgebruik gevestigd is ten voordele van een natuurlijke persoon, hetzij twintig keer de opbrengst, als het vruchtgebruik gevestigd is ten voordele van een rechtspersoon;

5° voor de schenking van de blote eigendom van roerende goederen waarvan het vruchtgebruik door de schenker is voorbehouden, op basis van de verkoopwaarde van de volle eigendom van de goederen;

6° voor de schenking van de blote eigendom van roerende goederen waarvan het vruchtgebruik door de schenker niet is voorbehouden, op basis van de verkoopwaarde van de volle eigendom van de goederen, verminderd met de waarde van het vruchtgebruik, berekend volgens punt 3° of punt 4° ;

7° voor schenkingen van een lijfrente of een levenslang pensioen, op basis van het jaarlijkse bedrag van de uitkering, vermenigvuldigd met de leeftijdscoëfficiënt, vermeld in de tabel van artikel 2.9.3.0.4, § 1, die op de begiftigde moet worden toegepast;

8° voor schenkingen van een altijddurende rente, op basis van het jaarlijkse bedrag van de rente, vermenigvuldigd met twintig.

§ 3. Voor de toepassing van paragraaf 1 wordt de last die bestaat uit een som, een rente of een pensioen, onder kosteloze titel bedongen ten voordele van een derde die aanvaardt, in hoofde van die derde als schenking belast en wordt de last van het aandeel van de hoofdbegiftigde afgetrokken. In de mate dat de schenking betrekking heeft op onroerende goederen, wordt de last in hoofde van de derde als schenking belast volgens de tarieven, vermeld in artikel 2.8.4.1.1, § 1.”

  • artikel 2.8.4.1.1 VCF dat luidt als volgt:

“§ 1. De schenkbelasting voor de schenkingen van onroerende goederen wordt berekend volgens het tarief, vermeld in de onderstaande tabellen :

TABEL I

verkrijging in rechte lijn en tussen partners

gedeelte van de schenking

A
schijf in euro

tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in %

totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro

Vanaf

tot en met

0,01

150.000

3

-

150.000,01

250.000

9

4500

250.000,01

450.000

18

13.500

450.000,01

27

49.500


TABEL II

tarief tussen alle andere personen

gedeelte van de schenking

A schijf in euro

tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in %

totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro

Vanaf

tot en met

0,01

150.000

10

-

150.000,01

250.000

20

15.000

250.000,01

450.000

30

35.000

450.000,01

40

95.000

§ 2. Het tarief van de schenkbelasting voor de schenkingen van roerende goederen bedraagt :

1° 3% voor een verkrijging in de rechte lijn en tussen partners;

2° 7% voor een verkrijging door alle andere personen.

Dat tarief is niet van toepassing op de schenkingen onder de levenden van roerende goederen die met legaten worden gelijkgesteld met toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3°.

§ 3. In afwijking van paragraaf 1 en 2 bedraagt het tarief van de schenkbelasting 0 % voor schenkingen, inclusief inbrengen om niet, aan :

1° het Vlaamse Gewest en de Vlaamse Gemeenschap;

2° de Vlaamse, de Franse en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;

3° de Franse en de Duitstalige Gemeenschap en aan het Waalse en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest;

4° een staat van de Europese Economische Ruimte;

5° provincies en gemeenten in het Vlaamse Gewest;

6° de openbare instellingen van de publiekrechtelijke rechtspersonen, vermeld in de punt 1° tot en met 5° ;

7° erkende woonmaatschappijen als vermeld in artikel 4.36 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;

8° het Vlaams Woningfonds;

9° dienstverlenende en opdrachthoudende verenigingen als vermeld in artikel 12, § 2, 2° en 3°, van het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking;

10° verenigingen zonder winstoogmerk, ziekenfondsen en landsbonden van ziekenfondsen, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen van openbaar nut;

11° openbare centra voor maatschappelijk welzijn.

In afwijking van paragraaf 1 en 2 bedraagt het tarief van de schenkbelasting 5,5% voor schenkingen, inclusief inbrengen om niet, aan beroepsverenigingen en private stichtingen.

In afwijking van het tweede lid wordt de schenkbelasting, vermeld in paragraaf 1 en 2, gebracht op 100 euro voor de schenkingen, inclusief inbrengen om niet, gedaan aan rechtspersonen als vermeld in het tweede lid, als de schenker zelf een rechtspersoon als vermeld in het eerste lid, 10°, of het tweede lid, is.

Het tarief, vermeld in het eerste, tweede en derde lid, is ook van toepassing op gelijksoortige rechtspersonen die opgericht zijn volgens en onderworpen zijn aan de wetgeving van een andere staat van de Europese Economische Ruimte, en die bovendien hun zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging binnen de Europese Economische Ruimte hebben.”

  • artikel 3.17.0.0.2 VCF dat luidt als volgt:

“Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt :

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.”

18. In de omzendbrief VLABEL/2015/1 van 16 februari 2015(PDF bestand opent in nieuw venster) worden volgende rechtshandelingen als fiscaal misbruik beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven:

“Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF).

Er kan worden vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten aan bv. hun enig kind enkel gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken; dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Degelijke constructie gaat in tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF. Er is bijgevolg sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.

De belastingplichtige dient te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking, verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.

Indien de belastingplichtige dit bewijs niet levert, dient de schenkbelasting te worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door de inbrengende echtgenoot aan het kind voor de geheelheid van het goed.”.

19. Door de onroerende goederen, vermeld onder punt 6, kort voor de schenking in te brengen in het gemeenschappelijk vermogen wordt ingegaan tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF, m.n. de progressiviteit in de schenkbelasting.

Met deze progressiviteit in de schenkbelasting wordt bedoeld dat het tarief van de schenkbelasting voor onroerende goederen wordt bepaald door een dubbel progressievoorbehoud: zowel de band die de schenker heeft met de begiftigde, als de grootte van de schenking bepalen het tarief.

20. Om deze progressiviteit in de schenkbelasting te kunnen kaderen moeten we teruggrijpen naar het verleden:

Vóór de Wet van 30 augustus 1913 werd het schenkingsrecht berekend volgens een gewoon evenredig tarief met een verschillend percentage naargelang de schenking roerende of onroerende goederen tot voorwerp had, naargelang het ging om schenkingen aan verwanten in de rechte lijn of aan andere personen.

Door de Wet van 30 augustus 1913 werden voor het schenkingsrecht en het successierecht dezelfde tarieven ingevoerd. Hierbij werd de verschillende tarifering van de schenkingen van roerende en van onroerende goederen opgeheven doch werden voor de schenkingen aan andere dan verwanten in rechte lijn verschillende tariefklassen ingevoerd.

Door artikel 19 van de Wet van 11 oktober 1919 (B.S. 13 november 1919, 6025) brengende wijzigingen in de wetten op de successie-, registratie- en overschrijvingsrechten werd de parallelle tarifering van de schenkingsrechten en de successierechten verbroken door de invoering van een progressief successierecht per schijf. Het schenkingsrecht bleef gewoon evenredig.

In de memorie van toelichting (Kamer, 1918/19 , 109) is het volgende te lezen:

Bij art. 19 wordt de nieuwe bepaling der tarieven vastgesteld.

Hierin het voorbeeld van het merendeel der Europeesche landen en, inzonderheid, dat onzer Noorder- en Zuiderburen volgende, wordt door het ontwerp eene belasting gevestigd, die bij schijven klimt te gelijkertijd als de hoegrootheid van het aan elken erfgenaam of legataris opgekomen aandeel.

Indiener eene belasting is, die zich leent aan trapsgewijze verhooging volgens het vermogen van den belastingplichtige, zoo is dat onmiskenbaar wel het successierecht, omdat deze belasting volgens de bewoordingen van de Heer Raymond Poinearé “atteint le redevable au moment où il s’enrichit, sans effort, sans travail, souvent d’une manière inesperée”.…”.

Deze maatregel gaf geen bevrediging.

Voor belangrijke schenkingen lieten de percentages nog in belangrijke mate de ontwijking toe van de successierechten. Bovendien werden schenkingen voor een klein of middelmatig bedrag door de toepasselijke percentages gehinderd.

Met het K.B. nr. 9 van 3 juli 1939 (BS 5 juni 1939, 4544) werd zowel voor de successierechten als voor de schenkingsrechten dezelfde progressieve tarieven ingevoerd.

In het verslag aan de koning valt te lezen:

Twee verwijten werd in den laatsten tijd gericht tot het huidig heffingsstelsel der evenredige registratierechten op de schenkingsakten.

Het eerste is dat, om reden van hun hoog bedrag … deze rechten doorgaans van aard zijn de giften onder levenden tusschen personen van lage of middelbaren stand te verhinderen, hetgeen bijzonder betreurenswaardig is wanneer het gaat om verdeelingen gedaan door bloedverwanten in de opgaande lijn.

Het tweede is dat de niet-progressiviteit van de belasting het bedrog aanmoedigt dat er voor rijke personen in bestaat, aan den vooravond van hun dood, door geregistreerde akte, de geheelheid of een deel van hun goederen aan hun vermoedelijke erfgenamen of legatarissen te schenken, en zulks derwijzen dat deze het hoog bedrag niet hoeven te betalen van de progressieve successierechten, die berekend worden op alles wat zij in de nalatenschap van den schenking mochten verkrijgen.

Ten einde aan die nadeelen te verhelpen, belast artikel 8 de schenkingen onder levenden met dezelfde progressieve rechten als de nalatenschappen …”.

Deze aangenomen progressieve tarieven werden overgenomen in het Wetboek der Registratie-, Hypotheek- en griffierechten.

Na de regionalisering van de successie- en schenkingsrecht is er in de meeste gewesten opnieuw een verschil tussen beiden tarieven.

In het licht van de vroegere activering van vermogen en het zichtbaar maken van overdrachten van vermogen werd het progressief tarief voor de schenking van roerende goederen afgeschaft en vervangen door een vast tarief. Voor onroerende goederen bleef dit evenwel bestaan met dezelfde ratio legis, nl. de waarde van het geschonken onroerend goed bepaalt de hoogte van de belasting.

21. In casu wensen de aanvragers de onroerende goederen, vermeld onder punt 6, aan hun kinderen, vermeld onder punt 4, te schenken.

22. Door de vermelde onroerende goederen in te brengen in het gemeenschappelijk vermogen van de echtgenoten en binnen een korte termijn te schenken wordt de belastbare grondslag van elk van beide schenkingen herleid tot de helft. Het feit dat de voorgenomen schenkingen onroerende goederen betreffen met een door de partijen bepaalde waarde van 450 000 euro en niet 600 000 euro neemt niet weg dat een aanzienlijk fiscaal voordeel wordt genoten.

Hierdoor wordt ingegaan tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF, m.n. de progressiviteit in de schenkbelasting en worden deze rechtshandelingen als fiscaal misbruik beschouwd.

De belastingplichtige dient bijgevolg te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking, verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.

23. De aanvragers roepen de volgende niet-fiscale motieven in:

23.1. Op moment van de inbreng hadden de aanvragers niet de intentie om het onroerend goed te schenken maar gebeurde de inbreng in het licht van een successieplanning om de langstlevende afdoende te beschermen en voor deze m.b.t. de gemeenschappelijke goederen een keuzemogelijkheid van toebedeling van de geheelheid volle eigendom te voorzien.

23.2. Alle afbetalingen en kosten van verbouwingswerken aan de woning werden met gemeenschappelijke gelden voldaan. De aanvragers wilden vermijden dat bij ontbinding van het huwelijksvermogen vergoedingsrekeningen zouden spelen en daaromtrent discussie zou rijzen.

24. Deze niet-fiscale motieven volstaan evenwel niet om het vastgesteld fiscaal misbruik te weerleggen.

24.1 Niets belette de aanvragers om de eigen goederen van mevrouw Y vroeger in brengen in het gemeenschappelijk vermogen om zo de langstlevende echtgenoot te beschermen. Gelet op de korte termijn tussen de inbreng en de schenking is dit geen afdoende niet-fiscaal motief.

24.2. Het vermijden van vergoedingsrekeningen is de vrije keuze van de echtgenoten. Dit voornemen weegt evenwel niet op tegen de fiscale motieven (vermindering van heffingsgrondslag en dus belastingbesparing).

25. Gelet op het voorgaande beslist het besluitvormingsorgaan dat de anti-misbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF ingevolge eenheid van opzet moet worden toegepast aangezien de partijen niet op afdoende wijze aantonen dat de verrichtingen ingegeven zijn door andere dan fiscale motieven.

26. Bijgevolg zal bij de voorgenomen schenkingen de schenkbelasting worden geheven alsof de inbreng niet heeft plaatsgevonden.

Deze beslissing heeft alleen betrekking op de registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen. Deze beslissing spreekt zich bovendien niet uit over de mogelijke toepassing van niet door de aanvrager opgeworpen artikelen van de VCF.