Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 25077 - Vrijstelling EB gezinswoning gevolgd door verkoop gezinswoning Vlaamse Belastingdienst

VB 25077 - Vrijstelling EB gezinswoning gevolgd door verkoop gezinswoning

Voorafgaande beslissing
Nummer

25077

Datum beslissing

11 augustus 2025

Publicatiedatum

19 november 2025

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 3.17.0.0.2. VCF
  • art. 2.7.4.1.1. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvrager wenst uitsluitsel te verkrijgen over de toepassing van de vrijstelling van erfbelasting op de gezinswoning, zoals voorzien in artikel 2.7.4.1.1 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit (VCF), in het licht van een voorgenomen verkoop binnen twee jaar na het overlijden van haar partner. De vraag is of deze verkoop aanleiding zal geven tot het verlies van de erfbelastingvrijstelling verkregen volgens artikel 2.7.4.1.1. wegens fiscaal misbruik zoals bedoeld in artikel 3.17.0.0.2 VCF.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door mevrouw X

(NN. […]).

3. Hierna genoemd “de erflater”, de heer Y, geboren te […] op xx.xx.1952, (NN. […]), wonende te […], overleden te […] op xx.xx.2024.

II.B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

1. Omschrijving van de situatie

4. Dat de erflater op datum van zijn overlijden feitelijk samenwoonde met de aanvrager, Mevrouw X, geboren te […] op xx.xx.1963, ongehuwd, wonende te […].

(NN. […]).

Zijn dochter, Mevrouw A, geboren te […] op xx.xx.1980, ongehuwd, wonende te […].

(NN. […])

Zijn zoon, De heer B, geboren te […] op xx.xx.1983, ongehuwd, wonende te […].

(NN. […])

Zijn zoon, De heer C, geboren te […] op xx.xx.1997, ongehuwd, wonende te […].

(NN. […])

De gezinswoning, een woonhuis met aanhorigheden, tuin, boomgaard, wei- en bouwland, gelegen […], gekend volgens titel sectie E nummers […] en volgens recent kadastraal uittreksel, sectie […], nummers […] met een oppervlakte van 11775 m2.

5. De voornoemde erfgenamen hebben onroerende zakelijke rechten verkregen in de voormelde onroerende goederen ten gevolge van het overlijden van de erflater als volgt:

  • Mevrouw X, voornoemde feitelijk samenwonende partner, heeft voormeld goed verkregen voor de helft in volle eigendom.
  • Mevrouw A, De heer B en De heer C, voornoemde reservataire erfgenamen van de erflater, hebben voormeld goed verkregen elk voor een zesde deel in volle eigendom.

2. Omschrijving van de voorgenomen verrichting

6. De aanvrager, Mevrouw X, voornoemd, en de erflater, de heer Y, voornoemd, waren minstens drie jaar feitelijk samenwonend en gedomicilieerd op hetzelfde adres, zodat voldaan werd aan de voorwaarden voor vrijstelling van erfbelasting op de gezinswoning.

Na het overlijden bleef de aanvrager in de gezinswoning wonen. De eigendomssituatie is onverdeeld met andere erfgenamen, wat aanleiding heeft gegeven tot onenigheid. Er kon tot op heden geen overeenkomst bereikt worden met de resterende erfgenamen met betrekking tot het behoud, de overname of verdeling van de gezinswoning. Om verdere juridische conflicten te vermijden, wordt de verkoop van de woning overwogen.

III. Motivering van de aanvraag

7. De aanvrager heeft de nalatenschap aanvaard ter goeder trouw, zonder de intentie enig fiscaal voordeel te verkrijgen in strijd met de toepasselijke regelgeving. De toepassing van de vrijstelling van erfbelasting op de gezinswoning geschiedde overeenkomstig de voorwaarden zoals bepaald in de Vlaamse Codex Fiscaliteit, Artikel 2.7.4.1.1, op grond van het statuut van feitelijke samenwoning en het karakter van de woning als gezinswoning:
In afwijking van het tweede lid wordt het tarief van de erfbelasting voor de onroerende goederen tussen partners alleen toegepast op de nettoverkrijging van de rechtverkrijgende partner in de andere goederen dan de woning die de gezinswoning was van de erflater en zijn partner op het ogenblik van het overlijden. Die afwijking geldt evenwel niet als de partner die een deel verkrijgt in die gezinswoning, een bloedverwant in de rechte lijn van de erflater is of een rechtverkrijgende is die voor de toepassing van het tarief met een rechtverkrijgende in de rechte lijn wordt gelijkgesteld.”

De intentie tot verkoop van het onroerend goed is louter het gevolg van het uitblijven van een minnelijke schikking met de mede-erfgenamen, wat een structurele belemmering vormt voor een duurzame woonregeling. De verkoop kadert derhalve in de noodzaak om een onhoudbare juridische situatie met betrekking tot de onverdeeldheid in de nalatenschap op te heffen, en is geenszins in overweging genomen door enige vorm van fiscale optimalisatie of ontwijking.

De aanvrager wenst met onderhavige aanvraag voorafgaande duidelijkheid te verkrijgen omtrent de fiscale behandeling van deze verrichting, met het oog op het uitsluiten van een latere kwalificatie als fiscaal misbruik in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF, teneinde de rechtszekerheid te waarborgen.

IV. Beslissing

8. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing.

9. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerrechtelijk vlak.

10. Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan.

De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt. Er kan niet worden ingegaan op een vraag tot toepassing van de erfbelasting in het algemeen.

11. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht, zoals in de aanvraag vermeld:

  • Artikel 2.7.4.1.1, §2, VCF, dat luidt als volgt:


§ 2. Tabel I, vermeld in paragraaf 1, bevat het tarief voor een verkrijging in rechte lijn en tussen partners.

Dit tarief wordt per rechtverkrijgende toegepast op de nettoverkrijging in de onroerende goederen enerzijds en op de nettoverkrijging in de roerende goederen anderzijds, volgens de overeenstemmende gedeelten in kolom A.

In afwijking van het tweede lid wordt het tarief van de erfbelasting voor de onroerende goederen tussen partners alleen toegepast op de nettoverkrijging van de rechtverkrijgende partner in de andere goederen dan de woning die de gezinswoning was van de erflater en zijn partner op het ogenblik van het overlijden. Die afwijking geldt evenwel niet als de partner die een deel verkrijgt in die gezinswoning, een bloedverwant in de rechte lijn van de erflater is of een rechtverkrijgende is die voor de toepassing van het tarief met een rechtverkrijgende in de rechte lijn wordt gelijkgesteld.

  • Artikel 3.17.0.0.2 VCF, dat luidt als volgt:

Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt :

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.

De beoogde (en te beoordelen) verrichtingen zijn

12. De voorgenomen verkoop door de erfgenamen, binnen de twee jaar na het overlijden van de erflater, van een onroerend goed dat de gezinswoning was van de erflater en zijn partner op het ogenblik van het overlijden, en waarop in hoofde van deze partner de vrijstelling in de erfbelasting voorzien in artikel 2.7.4.1.1,. §2, derde lid, VCF is toegepast.

Beoordeling

13. Elke rechtshandeling/geheel van rechtshandelingen, gesteld vanaf 1 juni 2012, kan afgetoetst worden aan de algemene antimisbruikbepaling, thans vervat in artikel 3.17.0.0.2 VCF. De verrichting maakt geen fiscaal misbruik uit indien er ook niet-fiscale motieven aan ten grondslag liggen. Herkwalificatie is mogelijk indien de belastingplichtige niet kan aantonen dat de geviseerde verrichting(en) ook niet-fiscale doelstellingen hebben, en dat deze niet-fiscale doelstellingen voldoende opwegen tegen de fiscale motieven.

14. De artikelen van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting) van de VCF vormen de rechtsgrond voor de heffing van de erfbelasting. Bij deze bepalingen wordt er geen onderscheid gemaakt tussen specifieke en algemene bepalingen. Evenwel is het zo dat de bepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF voorkomt dat men zich door gebruik van bepaalde rechtshandelingen buiten het toepassingsgebied van een heffingsbepaling stelt in strijd met de doelstellingen van deze bepaling, en dit doorslaggevende met fiscale motieven.

15. In casu legt de aanvrager een verrichting, namelijk een voorgenomen verkoop, ter beoordeling voor welke kort volgt op een reeds gedane verrichting die een belastingvrijstelling in haren hoofde teweeg bracht.

Aanvrager wenst te vernemen of deze voorgenomen verkoop aanleiding zal geven tot het verlies van de vrijstelling van erfbelasting verkregen volgens artikel 2.7.4.1.1, §2, derde lid, VCF wegens fiscaal misbruik zoals bedoeld in artikel 3.17.0.0.2 VCF.

16. De voorwaarden voor de vrijstelling van erfbelasting voor de verkrijging van de gezinswoning in hoofde van de langstlevende partner zijn vastgelegd in artikel 2.7.4.1.1, §2, derde lid, VCF.

In de voorgelegde situatieschets geeft aanvrager aan dat de vrijstelling van erfbelasting op de gezinswoning in voordeel van aanvrager geschiedde overeenkomstig de voorwaarden zoals bepaald in artikel 2.7.4.1.1, §2, derde lid VCF.

Het voldoen aan deze voorwaarden voor vrijstelling van erfbelasting voor de verkrijging van de gezinswoning door de langstlevende partner, wordt beoordeeld op het moment van overlijden van de erflater.

De niet-vervreemding of het behoud van deze gezinswoning ná het overlijden van de erflater behoort niet tot deze voorwaarden.

De langstlevende partner die deze gezinswoning vervreemdt na het overlijden van de erflater, plaatst zich door de voorgenomen verrichting bijgevolg niet kunstmatig binnen het toepassingsgebied van artikel 2.7.4.1.1 §2 VCF.

Deze voorgenomen vervreemding vormt bijgevolg geen schending van artikel 2.7.4.1.1, §2, derde lid, VCF, noch rechtstreeks noch via de toepassing van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

17. Deze beslissing heeft alleen betrekking op de erfbelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.