Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 25080 - Wijziging huwelijksovereenkomst: behoud stelsel SVG - toevoeging TIGV, verblijvingsbeding, toekenningsbeding Vlaamse Belastingdienst

VB 25080 - Wijziging huwelijksovereenkomst: behoud stelsel SVG - toevoeging TIGV, verblijvingsbeding, toekenningsbeding

Voorafgaande beslissing
Nummer

25080

Datum beslissing

11 augustus 2025

Publicatiedatum

8 oktober 2025

Heffing

  • Erfbelasting
  • Verdeelrecht
  • Verkooprecht

Wettelijke basis

  • art. 2.10.1.0.1. VCF
  • art. 2.7.1.0.2. VCF
  • art. 2.7.1.0.3. VCF
  • art. 2.7.1.0.4. VCF
  • art. 2.7.1.0.5. VCF
  • art. 2.9.1.0.1. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvragers wensen hun huidig huwelijkscontract te wijzigen door daaraan toe te voegen, zoals voorzien in het ontwerp van akte [1]:

1) een toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen met inbreng van de gezinswoning te […] (zowel grond als opstallen)

2) een optioneel verblijvingsbeding voor de onverdeelde (on)roerende goederen – (niet deel uitmakende van het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen)

3) een optioneel toebedelingsbeding voor de eigen (on)roerende goederen

2. Vooraleer ze het ontwerp van wijziging huwelijkscontract in de huidige vorm zouden laten verlijden, wensen de echtgenoten met betrekking tot deze verrichting zekerheid over de fiscale behandeling ervan, voor het geval van overlijden van één van hen. Daarom vragen de echtgenoten om bevestiging te krijgen dat het verblijvings- en toebedelingsbeding (zoals hieronder vermeld) niet onderworpen zijn aan de artikelen:

  • 2.7.1.0.2 VCF: onderwerping aan erfbelasting van goederen verkregen uit nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling;
  • 2.7.1.0.3,3° VCF: worden als legaten beschouwd alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker;
  • 2.7.1.0.4 VCF: belasting ieder huwelijksvoordeel waarbij langstlevende echtgenoot meer dan de helft van de gemeenschap verkrijgt;
  • 2.7.1.0.5 VCF: erfbelasting op de goederen waarover de erflater kosteloos heeft beschikt gedurende de drie [2] jaar vóór zijn overlijden (tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting)
  • En geen van de doelstellingen van deze bepalingen frustreren, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet van toepassing is.

Duurtijd Voorafgaande Beslissing

3. Artikel 3.22.0.0.1, §4, lid 1 VCF stelt dat een beslissing wordt getroffen voor een termijn die niet langer mag zijn dan vijf jaar, behoudens in de gevallen waarin het voorwerp van de aanvraag dat rechtvaardigt.

Wanneer de rulingaanvraag betrekking heeft op de registratiebelasting, is deze termijn van vijf jaar ruim voldoende. Bij kwesties omtrent erfbelasting, meer bepaald de toepassing van bepaalde fictiebepalingen is dit geheel anders. De heffing zal immers – naar alle verwachting – pas vele jaren later plaatsvinden, bij overlijden van een van de echtgenoten.

Een Voorafgaande Beslissing inzake erfbelasting is volgens aanvragers een geval waarin het voorwerp van de aanvraag ‘automatisch’ een langere duurtijd rechtvaardigt en vereist aldus niet dat de aanvragers expliciet de bevestiging vragen voor een langere duurtijd.

We begrepen dat het standpunt van de Vlaamse Belastingdienst is dat de verlenging van de duurtijd uitdrukkelijk moet worden gevraagd.

We wensen dan ook voor onderhavige aanvraag een verlengde duurtijd aan te vragen, meer bepaald tot aan het overlijden van één van de echtgenoten gezien de aanvraag betrekking heeft op de uitwerking van een optioneel verblijvingsbeding en een optioneel toebedelingsbeding die slechts uitwerking kunnen krijgen als het huwelijksstelsel van de aanstaande echtgenoten door het overlijden van een van de echtgenoten.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

4. Het kantoor van […] werd gevraagd een akte wijziging huwelijkscontract te verlijden voor:

De heer X, geboren te […] op xx.xx.1963, rijksregisternummer […], en zijn echtgenote, mevrouw […], geboren te […] op xx.xx.1964, rijksregisternummer […], samen wonende te […].

De echtgenoten zijn gehuwd te […] op xx.xx.1993 onder het stelsel van zuivere scheiding van goederen blijkens huwelijkscontract verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.1993 [3], niet gewijzigd tot op heden.

Uit hun huwelijk zijn volgende kinderen geboren:

  • A, geboren te […] op xx.xx.1997
  • B, geboren te […] op xx.xx.1995

5. De vermogensrechtelijke situatie van de aanvragers ziet eruit als volgt:

De heer X is eigenaar van :

  • Eigen bank-, spaar- en effectenrekeningen
  • 44% in volle eigendom van de gezinswoning […] ZONDER GROND (enkel opstallen)
  • de gezinswoning […]
  • De helft in volle eigendom van een appartement met kelder en autostaanplaats te […] (in onverdeeldheid met echtgenote)
  • Twee percelen bouwland te […], in onverdeeldheid met familie, ten belope van 42/1.000 in volle eigendom

Mevrouw Y is eigenaar van :

  • Eigen bank-, spaar- en effectenrekeningen
  • 56% in volle eigendom van de gezinswoning […] ZONDER GROND (enkel opstallen)
  • De helft in volle eigendom van een appartement met kelder en autostaanplaats te […] (in onverdeeldheid met echtgenoot)

Samen zijn de echtgenoten ook nog eigenaars van gemeenschappelijke bank-, spaar- en effectenrekeningen.

II.B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

6. De aanvragers wensen een wijziging van hun huwelijkscontract te doen, en meer bepaald te voorzien in een vermogensrechtelijke bescherming van elkaar in het bijzonder geval van ontbinding van het huwelijk door overlijden.

7. Zij hebben destijds gekozen voor een basisstelsel van scheiding van goederen omdat ze een groot belang hechten aan hun professionele autonomie, aan de bescherming tegen (professionele) schuldeisers en omdat ze niet wensen te voorzien in een vermogensdeling (zakenrechtelijk of verbintenisrechtelijk) in geval van ontbinding van het huwelijk om een andere reden dan door overlijden (echtscheiding).

8. De aanvragers wensen daarentegen wel in een bescherming te voorzien voor de langstlevende echtgenoot (ontbinding van het huwelijk door overlijden). Zij wensen een regeling te voorzien waarbij de langstlevende echtgenoot van hen het integrale vermogen zoveel mogelijk kan behouden, hetzij in volle eigendom of vruchtgebruik, hetzij geheel of gedeeltelijk al naargelang de uitgeoefende optie.

9. De echtgenoten wensen daarom de onverdeelde als eigen goederen, ongeacht of deze aanwinsten of niet-aanwinsten betreffen, in volle eigendom of vruchtgebruik, weze het optioneel, en dit in de door de langstlevende echtgenoot te bepalen percentage, toe te bedelen aan de langstlevende echtgenoot.

10. Concreet wensen zij:

  • een toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen met keuzebeding en inbreng van de gezinswoning,
  • in geval van ontbinding van het huwelijk door overlijden een optioneel verblijvingsbeding te voorzien voor de tussen hen in onverdeeldheid bestaande goederen (te weten: goederen die geen deel uitmaken van het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen);
  • in geval van ontbinding van het huwelijk door overlijden een optioneel toebedelingsbeding te voorzien voor de eigen goederen;

zoals voorzien in het ontwerp van akte.

1) Door de inbreng van de gezinswoning (opstallen) met grond in het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen wensen de echtgenoten de juridische eigendomsverhouding te doen overeenstemmen met hoe zij dit gedurende het huwelijk aanvoelen. De grond waarop de gezinswoning werd gebouwd behoort toe aan de heer X ingevolge een afstand-deling met zijn broers en zussen. Ingevolge akte van verzaking aan natrekking (verleden voor notaris […] te […] dd xx.xx.1997) heeft de heer X zuiver en eenvoudig verzaakt in het voordeel van mevrouw Y aan het recht van natrekking, maar slechts ten belope van 56 procent. Bijgevolg behoort de opgerichte gezinswoning aan mevrouw Y ten belope van 56% en de heer X ten belope van 44%.

De inbreng van de gezinswoning met grond strookt met de overtuiging van de echtgenoten die de gezinswoning als gemeenschappelijk beschouwen en daartoe ook de lasten en onderhoud gemeenschappelijk, ieder voor de helft dragen gelet op de gezinsgebonden bestemming van dit toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen.

2) Met het verblijvingsbeding verlenen de echtgenoten de langstlevende onder hen, de volle en exclusieve eigendom, van alle goederen die, op het ogenblik van het overlijden van een van hen, tussen hen in onverdeeldheid zullen zijn. Het is daarbij irrelevant of het om een onverdeeldheid van roerende dan wel van onroerende goederen gaat. Evenmin is het relevant wat de oorsprong van de onverdeeldheid is, of wat de verhouding is waarin de echtgenoten in die onverdeeldheid gerechtigd zijn.

Het verblijvingsbeding is evenwel optioneel. Het heeft bij overlijden van een van de echtgenoten integrale uitwerking, op alle onverdeelde goederen van de echtgenoten, indien en in de mate dat de langstlevende daarvoor kiest.

De langstlevende kan de uitwerking van het verblijvingsbeding naar keuze beperken, door een verblijving in volle eigendom dan wel in vruchtgebruik te kiezen, ofwel voor alle onverdeelde goederen, ofwel voor die onverdeelde goederen die de langstlevende zal aanwijzen.

De langstlevende kan ook de uitwerking van het verblijvingsbeding naar keuze beperken, door slechts te kiezen voor een toewijzing van die onverdeelde goederen die de langstlevende kan aanwijzen, en dat voor een groter breukdeel dan het breukdeel waarin hij of zij reeds gerechtigd was.

3) Met het toebedelingsbeding verlenen de echtgenoten de langstlevende onder hen, de volle en exclusieve eigendom van eigen goederen indien en in de mate dat de langstlevende daarvoor kiest. Het is daarbij irrelevant of het om roerende dan wel onroerende goederen gaat.

Het toebedelingsbeding is evenwel optioneel. Het heeft bij overlijden van een van de echtgenoten integrale uitwerking, op alle eigen goederen van de echtgenoten, indien en in de mate dat de langstlevende daarvoor kiest.

De langstlevende kan de uitwerking van het toebedelingsbeding naar keuze beperken, door een toebedeling in volle eigendom dan wel in vruchtgebruik te kiezen, ofwel voor alle goederen, ofwel voor die goederen die de langstlevende zal aanwijzen, al dan niet in een bepaald breukdeel.

De langstlevende kan ook de uitwerking van het toebedelingsbeding naar keuze beperken, door slechts te kiezen voor een toebedeling.

11. Hiertoe wensen de echtgenoten de hieronder vermelde artikelen toevoegen in het huwelijkscontract:

Artikel 8. – Toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen

Aan dit stelsel van scheiding van goederen wordt toegevoegd een intern gemeenschappelijk vermogen. Dit vermogen is een gemeenschappelijk vermogen in de interne verhouding tussen de echtgenoten, maar geldt ten aanzien van derden als een onverdeeldheid. De echtgenoten beperken dit toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen tot:

1. de goederen die zij uitdrukkelijk voor rekening van dat vermogen verwerven of bestemmen, of de goederen die zij thans inbrengen, alsook alle verbeteringen en toebehoren waarmee deze goederen in de toekomst zullen aangroeien;

2. gelden voortkomende uit de vervreemding van goederen behorend tot het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen, alsook de goederen die met deze gelden ter vervanging van de gemeenschappelijke goederen worden verkregen;

3. goederen die andere goederen uit het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen vervangen (zaakvervanging);

4. al hetgeen door natrekking of als toebehoren bij dit toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen zal aangroeien.

5. de inkomsten voortkomende uit goederen behorende tot het intern gemeenschappelijk vermogen.

Behoudens goederen die behoren tot de categorie 2 tot en met 5 hiervoor kunnen goederen slechts behoren tot het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen ingevolge uitdrukkelijke verklaring in die zin.

De echtgenoten verbinden zich ertoe om gelden en inkomsten die behoren tot het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen te individualiseren op een rekening geopend op beider naam met verwijzing naar dat toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen. Die tegoeden zullen mogen aangewend worden om het passief van het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen te betalen en om goederen te verwerven die ingevolge zaakvervanging of uitdrukkelijke wilsuiting ook tot het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen zullen behoren.

Tot het passief van het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen behoren enkel de schulden die zijn aangegaan ten behoeve van het intern gemeenschappelijk vermogen (zoals onder meer: de schulden in verband met de verwerving van genoemde activa, alsook de schulden voor het bouwen aan of verbouwen van deze onroerende goederen, alsook de eventuele verbeteringen aan voornoemde activa), en de schulden die zijn aangegaan voor de huishouding en het onderhoud of de opvoeding van de kinderen.

Het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen maakt integrerend deel uit van het huwelijkvermogenstelsel van scheiding van goederen. Het kan derhalve enkel worden ontbonden door het overlijden van één der echtgenoten, door echtscheiding of de scheiding van tafel en bed, door de gerechtelijke scheiding van goederen conform artikelen 1470-1474 van het Burgerlijk Wetboek of door een conventionele wijziging van het huwelijkvermogenstelsel. Dit vermogen is bestemd ten dienste van de echtelijke gemeenschap en van het gezin.

De echtgenoten verklaren uitdrukkelijk dat hun beroepsinkomsten geen deel zullen uitmaken van het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen, zodat het stelsel van scheiding van goederen dient te worden beschouwd als het dominante basisstelsel.

Artikel 8bis. – Bestuur en passief

Artikel 9. – Inbreng van goederen in het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen

De echtgenoten verklaren het hierna beschreven onroerende goed in te brengen in het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen, zulks in de volgende verhouding

  • de heer X: de grond en vierenveertig procent (44%) van het gebouw zoals hierna beschreven;
  • mevrouw Y: zesenvijftig procent (56%) van het gebouw zoals hierna beschreven;

[…]

Oorsprong van eigendom

Hypothecaire toestand

Voorwaarden

Artikel 10. – Ontbinding van het stelsel en vereffening en verdeling van onverdeeldheden

10.1. Ontbinding door echtscheiding

Toepassingsgebied

Verdeling eigen goederen

Bij ontbinding van het stelsel neemt iedere echtgenoot zijn persoonlijke goederen terug.

Verdeling onverdeelde goederen

Onverdeelde goederen worden bij helften verdeeld behoudens bestaan van andere verdeelsleutel zoals bijvoorbeeld ingevolge vermelding van ieders aandeel in aankoopakte.

Verdeling toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen

Het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen zal worden verdeeld in twee gelijke delen behoudens andersluidende regeling voorzien bij inbreng van goederen en onverminderd de toe te passen vergoedingsregelingen.

Iedere echtgenoot mag dan, tegen vergoeding, alle roerende goederen die dienstig zijn voor de uitoefening van zijn beroep, voorafnemen uit de het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen. De vergoeding zal bepaald worden op basis van de waarde van deze goederen bij de ontbinding van het stelsel. De betrokken echtgenoot zal tevens op dezelfde basis de gemeenschap vergoeden voor de beroepsgoederen die hem eigen zijn en die tijdens het stelsel anders dan als wederbelegging werden aangekocht.

Dit alles onverminderd het eventueel recht op vergoedingen of terugnemingen overeenkomstig de wet.

10.2. Ontbinding door overlijden

Toepassingsgebied

De verdelingsregels voorzien in dit hoofdstuk zijn in principe van toepassing in geval van ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel door overlijden van een van de echtgenoten.

Indien er echter sprake is van overlijden na echtelijke onenigheid zoals eerder in hiervoor (7.1) omschreven, zijn louter de regels van verdeling zoals bij echtscheiding toepasselijk.

Verdeling eigen goederen: optioneel toebedelingsbeding

De eigen goederen die de eerstoverleden echtgenoot toebehoren, komen onmiddellijk en in volle eigendom toe aan de langstlevende echtgenoot, indien en in de mate dat de langstlevende echtgenoot daarvoor kiest. De toebedeling kan beperkt zijn omdat de langstlevende kiest, voor alle of bepaalde toe te kennen goederen, die hij of zij kan aanwijzen, voor een toebedeling in vruchtgebruik of in volle eigendom of in een aan te wijzen breukdeel.

De langstlevende echtgenoot dient zijn keuze om deze optie tot toebedeling en de omvang ervan, geheel of gedeeltelijk, uit te oefenen, kenbaar te maken door middel van een schriftelijke verklaring, in notariële of in onderhandse vorm opgemaakt, te verlijden voor, respectievelijk in bewaring af te geven bij een notaris. De langstlevende echtgenoot kan deze keuze te allen tijde kenbaar maken op eigen initiatief en uiterlijk binnen een termijn van vier (4) maanden te rekenen vanaf het overlijden van de eerstoverleden echtgenoot.

Het voordeel dat uit de toepassing van dit beding van toebedeling van de eigen goederen voor de langstlevende echtgenoot ontstaat, leidt voor de langstlevende echtgenoot tot de verplichting om de op het tijdstip van overlijden nog openstaande schulden van de eerstoverleden echtgenoot te dragen en die verband houden met de goederen waarvoor de toebedeling wordt gevraagd.

Deze toebedeling van de eigen goederen geschiedt bij wege van huwelijksovereenkomst en meer bepaald ten titel van huwelijksvoordeel, dit is onder bezwarende titel, zodat overeenkomstig artikel 2.3.64 BW en binnen de perken als bepaald door de artikelen 2.3.57 – 2.3.58 BW de regels van schenkingen hierop niet van toepassing zijn.

Deze toebedeling van de eigen goederen van de eerstoverleden echtgenoot is een zakenrechtelijke regeling zodat er, in het raam van deze toebedeling, sprake is van onmiddellijke zakenrechtelijke aanspraken van de langstlevende echtgenoot op de eigen goederen van de eerstoverleden echtgenoot.

De keuze om de optie tot toebedeling uit te oefenen is een strikt persoonlijk recht; de keuze kan dan ook uitsluitend door de langstlevende echtgenoot worden uitgeoefend en niet door zijn (wettelijke, gerechtelijke of conventionele) vertegenwoordiger, rechtsopvolgers, schuldeisers, enzovoort. In afwijking van het in de vorige zin bepaalde, kan:

  • ingeval de langstlevende echtgenoot onder een beschermingsstatuut is geplaatst, het hiervoor vermelde strikt persoonlijke optierecht niettemin door zijn/haar wettelijke, gerechtelijke of conventionele vertegenwoordiger worden uitgeoefend;
  • ingeval de langstlevende echtgenoot wilsongeschikt is en niet onder een beschermingsstatuut is geplaatst, het hiervoor vermelde strikt persoonlijke optierecht worden uitgeoefend door een door de langstlevende echtgenoot aangestelde volmachthouder.

Verdeling onverdeelde goederen: optioneel verblijvingsbeding

De goederen die de echtgenoten in onverdeeldheid toebehoren, komen onmiddellijk en in volle eigendom toe aan de langstlevende echtgenoot, indien en in de mate dat de langstlevende echtgenoot daarvoor kiest. De langstlevende echtgenoot kan de uitwerking van het verblijvingsbeding naar keuze beperken, door slechts voor een verblijving in vruchtgebruik te kiezen, ofwel voor alle onverdeelde goederen, ofwel voor die onverdeelde goederen die de langstlevende kan aanwijzen. De langstlevende echtgenoot kan ook de uitwerking van het verblijvingsbeding naar keuze beperken door slechts te kiezen voor een toewijzing van die onverdeelde goederen die de langstlevende echtgenoot kan aanwijzen, en dat voor een groter breukdeel dan het breukdeel waarin hij of zij reeds gerechtigd was.

De langstlevende echtgenoot dient zijn keuze om deze optie tot verblijving en de omvang ervan, geheel of gedeeltelijk, uit te oefenen, kenbaar te maken door middel van een schriftelijke verklaring, in notariële of in onderhandse vorm opgemaakt, te verlijden voor, respectievelijk in bewaring af te geven bij een notaris. De langstlevende echtgenoot kan deze keuze te allen tijde kenbaar maken op eigen initiatief en uiterlijk binnen een termijn van vier (4) maanden te rekenen vanaf het overlijden van de eerstoverleden echtgenoot.

Het voordeel dat uit de toepassing van dit beding van verblijving voor de onverdeelde goederen voor de langstlevende echtgenoot ontstaat, leidt voor de langstlevende echtgenoot tot de verplichting om de op het tijdstip van overlijden nog openstaande schulden van de eerstoverleden echtgenoot te dragen en die verband houden met de goederen waarvoor de verblijving wordt gevraagd.

Deze verblijving van de goederen van de onverdeeldheid geschiedt bij wege van huwelijksovereenkomst en meer bepaald ten titel van huwelijksvoordeel, dit is onder bezwarende titel, zodat overeenkomstig artikel 2.3.64 BW en binnen de perken als bepaald door de artikelen 2.3.57 – 2.3.58 BW de regels van schenkingen hierop niet van toepassing zijn.

Deze verblijving van de goederen van de onverdeeldheid is een zakenrechtelijke regeling zodat er, in het raam van deze verblijving sprake is van onmiddellijke zakenrechtelijke aanspraken van de langstlevende echtgenoot op de goederen die de partijen in onverdeeldheid toebehoren.

De keuze om de optie tot verblijving uit te oefenen is een strikt persoonlijk recht; de keuze kan dan ook uitsluitend door de langstlevende echtgenoot worden uitgeoefend en niet door zijn (wettelijke, gerechtelijke of conventionele) vertegenwoordiger, rechtsopvolgers, schuldeisers, enzovoort. In afwijking van het in de vorige zin bepaalde, kan:

  • ingeval de langstlevende echtgenoot onder een beschermingsstatuut is geplaatst, het hiervoor vermelde strikt persoonlijke optierecht niettemin door zijn/haar wettelijke, gerechtelijke of conventionele vertegenwoordiger worden uitgeoefend;
  • ingeval de langstlevende echtgenoot wilsongeschikt is en niet onder een beschermingsstatuut is geplaatst, het hiervoor vermelde strikt persoonlijke optierecht worden uitgeoefend door een door de langstlevende echtgenoot aangestelde volmachthouder.

Verdeling van het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen

Het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen zal, naar vrije keuze van de langstlevende der echtgenoten hem of haar toebedeeld worden als volgt, en binnen de modaliteiten die verder worden bepaald:

a. ofwel, de helft in volle eigendom van de gemeenschap en de wederhelft in vruchtgebruik;

b. ofwel, de volle eigendom van alle roerende gemeenschapsgoederen en daarenboven de helft in volle eigendom en de helft in vruchtgebruik van alle onroerende gemeenschapsgoederen;

c. ofwel, de volle eigendom van alle onroerende gemeenschapsgoederen en daarenboven de helft in volle eigendom en de helft in vruchtgebruik van alle roerende gemeenschapsgoederen;

d. ofwel, de volle eigendom van de roerende gemeenschapsgoederen en de gezinswoning en de helft in volle eigendom en de andere helft in vruchtgebruik van de overige onroerende gemeenschapsgoederen.

e. ofwel, de volle eigendom van de gezinswoning en de helft in volle eigendom en de andere helft in vruchtgebruik van de roerende en de overige onroerende gemeenschapsgoederen.

f. ofwel, negenennegentig procent in volle eigendom en één procent in vruchtgebruik van de gezinswoning en de helft in volle eigendom en de andere helft in vruchtgebruik van de roerende en de overige onroerende gemeenschapsgoederen.

g. ofwel, de volle eigendom van de roerende gemeenschapsgoederen en negenennegentig procent in volle eigendom en één procent in vruchtgebruik van de gezinswoning en de helft in volle eigendom en de andere helft in vruchtgebruik van de overige onroerende gemeenschapsgoederen.

h. ofwel, de volle eigendom van heel de gemeenschap van goederen, zonder enige uitzondering;

i. ofwel, het geheel of een aandeel in volle eigendom en/of in vruchtgebruik van bepaalde of alle roerende goederen en van bepaalde of alle onroerende goederen, nader te bepalen door de langstlevende, waarbij de goederen niet opgenomen in de abstracte of concrete aanduiding door de langstlevende toebedeeld worden aan de nalatenschap om daar de wettelijke of testamentaire devolutie te ondergaan.

De langstlevende zal de keuze tussen de mogelijkheden hierboven bepaald onder de letters a, b, c, d, e, f, g, h en i volledig eigenmachtig uitoefenen en kunnen beslissen zonder enige inmenging dienaangaande vanwege de rechthebbenden van de eerststervende.

De keuze is een strikt persoonlijk recht; de keuze kan dan ook uitsluitend door de langstlevende echtgenoot worden uitgeoefend, en niet door zijn of haar rechtsopvolgers of schuldeisers. De keuzebevoegdheid gaat echter wel over op de persoon die ingevolge een buitengerechtelijke of een gerechtelijke beschermingsmaatregel aangewezen is om de goederen van deze echtgenoot te beheren of om de echtgenoot hierin bij te staan.

Wanneer de langstlevende echtgenoot zijn keuze niet binnen de 4 maanden na het overlijden van de eerststervende laat vastleggen in de aangifte van nalatenschap of in een authentieke akte, wordt ervan uitgegaan dat hij geopteerd heeft voor de toebedeling vermeld onder letter a, en zal de gemeenschap hem dus toekomen voor de helft in volle eigendom en de wederhelft in vruchtgebruik.

Dit alles onverminderd het eventueel recht op vergoedingen of terugnemingen overeenkomstig de wet.

12. De aanvragers bevestigen te weten dat:

  • op de verblijving en toebedeling van de (eigen en onverdeelde) roerende goederen geen registratiebelasting verschuldigd is;
  • op de verblijving van de onverdeelde onroerende goederen het verdeelrecht verschuldigd zal zijn;
  • op de toebedeling van de eigen onroerende goederen het verkooprecht van toepassing zal zijn.

III. Motivering van de aanvraag

13. De echtgenoten wensen bevestiging te krijgen dat de toegevoegde artikelen [4] zoals voormeld aan hun huwelijkscontract niet onderworpen zijn aan de artikelen :

  • 2.7.1.0.2 VCF: onderwerping aan erfbelasting van goederen verkregen uit nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling;

Het voordeel van de langstlevende echtgenoot in casu wordt niet uit nalatenschap verkregen, maar louter huwelijksvermogensrechtelijk (als een huwelijksvoordeel) – verkrijging op grond van een overeenkomst onder levenden.

De vereffening-verdeling van het huwelijksvermogensstelsel gaat de vereffening-verdeling van de nalatenschap vooraf, dus kan dit geen erfrechtelijke verkrijging zijn.

Een huwelijksvoordeel is civielrechtelijk nooit een schenking (het ontstaat namelijk uit de wijze van samenstelling, werking, vereffening of verdeling van het huwelijksvermogensstelsel) en bij uitbreiding dus geen contractuele erfstelling. Deze kwalificatie geldt ook voor een stelsel van scheiding van goederen (art 1469,§1, in fine oud BW). Deze civielrechtelijke benadering werkt ook door in het fiscaal recht.

  • 2.7.1.0.3, 3° VCF: worden als legaten beschouwd (en dus onderworpen aan erfbelasting) alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker;

De toegevoegde artikelen worden gekwalificeerd als volkomen huwelijksvoordeel en bijgevolg kan artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF niet worden toegepast (er kan van schenking geen sprake zijn ook al heeft het beding pas uitwerking bij overlijden van één van de echtgenoten). Dezelfde redenering wordt fiscaalrechtelijk doorgetrokken.

  • 2.7.1.0.4 VCF: onderwerping aan erfbelasting van ieder huwelijksvoordeel waarbij langstlevende echtgenoot meer dan de helft van de gemeenschap verkrijgt;

De toepassing van 2.7.1.0.4 VCF is beperkt tot situaties waarin er sprake is van een stelsel met een gemeenschap en dient restrictief gelezen te worden. Tussen de aanvragers in casu bestaat geen gemeenschap. De verblijving heeft betrekking op de onverdeelde goederen en de toebedeling op de eigen goeden, en dus niet op gemeenschapsgoederen (er is namelijk geen gemeenschap [5]).

  • 2.7.1.0.5 VCF: erfbelasting op de goederen waarover de erflater kosteloos heeft beschikt gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden (tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting);

Voor de heffing van erfbelasting op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF moeten drie cumulatieve voorwaarden zijn vervuld:

1) een kosteloze beschikking;

2) gedurende de drie jaar voorafgaand aan het overlijden;

3) waardoor een bevoordeling ontstaat die niet onderworpen is geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen.

De verblijving/ toebedeling zoals voorzien in voormelde clausule van het huwelijkscontract verstrekt geen kosteloze beschikking. Een huwelijksvoordeel kan niet gelijk gesteld worden met een kosteloze beschikking (zie Hof van Cassatie 10/12/2020).

Pas bij de ontbinding van het huwelijksstelsel kan worden beoordeeld of deze verblijving/ toebedeling een huwelijksvoordeel oplevert of niet (bij overlijden van de eerste der echtgenoten).

Bovendien kan er geen sprake zijn van beschikking die tot stand komt in enige periode voor het overlijden. Op het ogenblik van overlijden van de eerststervende echtgenoot zullen zowel zijn bestaand onverdeeld aandeel in de roerende en de onroerende goederen als zijn eigen roerende en onroerende goederen een actief bestanddeel uitmaken van zijn nalatenschap. Het beding van verblijving/ toebedeling krijgt pas zijn afwikkeling “onder de levenden” en zal dus worden behandeld als een verdeling onder de levenden.

  • En dat de wijziging aan het huwelijkscontract geen fiscaal misbruik inhoudt en dus de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet van toepassing is.

14. De aanvragers verzoeken om dit te bevestigen, op grond van de hierna uiteengezette niet-fiscale motieven:

1) De echtgenoten hebben destijds gekozen voor het basisstelsel van scheiding van goederen omdat zij groot belang hechtten aan hun (professionele) autonomie en bescherming van de echtgenoot van de (professionele) schuldeisers.

2) Door de inbreng van de gezinswoning (opstallen) met grond in het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen wensen de echtgenoten de juridische eigendomsverhouding te doen overeenstemmen met hoe zij dit gedurende het huwelijk aanvoelen. De grond waarop de gezinswoning werd gebouwd behoort toe aan de heer X ingevolge een afstand-deling met zijn broers en zussen. Ingevolge akte van verzaking aan natrekking (verleden voor notaris […] te […] dd xx.xx.1997) heeft de heer X zuiver en eenvoudig verzaakt in het voordeel van mevrouw Y aan het recht van natrekking, maar slechts ten belope van 56 procent. Bijgevolg behoort de opgerichte gezinswoning aan mevrouw Y ten belope van 56% en de heer X ten belope van 44%.

De inbreng van de gezinswoning met grond strookt met de overtuiging van de echtgenoten die de gezinswoning als gemeenschappelijk beschouwen en daartoe ook de lasten en onderhoud gemeenschappelijk, ieder voor de helft dragen gelet op de gezinsgebonden bestemming van dit toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen.

Voor wat betreft het gemeenschappelijk appartement te […], dat niet dezelfde gezinsbestemming heeft, achten de echtgenoten het niet nodig om dit in te brengen in het TIGV aangezien dit reeds eigendom is van beide echtgenoten ieder voor de helft in volle eigendom. Bijgevolg stemt de juridische eigendomsverhouding reeds overeen met het werkelijke aanvoelen door de echtgenoten en is een inbreng in het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen niet nodig.

Tot slot achten de echtgenoten de inbreng van de eigen onroerende goederen van de heer X (2 percelen bouwland te […] in onverdeeldheid met familie) niet wenselijk gelet op het aantal mede-eigenaars van deze gronden. De heer X wenst deze goederen gedurende het leven in familieverband te houden.

3) De echtgenoten wensen niet te voorzien in een vermogensdeling (zakenrechtelijk of verbintenisrechtelijk) in geval van ontbinding van het huwelijk om een andere reden dan door overlijden (echtscheiding). Dat vinden de echtgenoten belangrijk.

4) Het optioneel verblijvings- en toebedelingsbeding strekt de langstlevende echtgenoot ertoe om, bij overlijden van de eerste echtgenoot, van rechtswege, onmiddellijk, in volle en exclusieve eigendom eigenaar te worden van de onverdeelde/ eigen goederen, tenzij de langstlevende zou kiezen om zich overeenkomstig voormelde clausules van het huwelijkscontract niet of slechts gedeeltelijk op deze bedingen te beroepen. Dit is voor de langstlevende echtgenoot een veel comfortabelere positie dan deze die bijvoorbeeld door een verrekenbeding wordt geschapen.

Het nadeel van een verrekenbeding is dat het zich (na berekening) tot een geldelijke verrekening beperkt. Door de onmiddellijke en zakelijke werking van beide optionele bedingen, treedt de langstlevende vanaf de kennisgeving van zijn of haar keuze, maar met uitwerking vanaf het overlijden, in het bezit en in de gewenste eigendomsverhouding al naargelang zijn of haar keuze, van de goederen waarvan de aanstaande echtgenoten willen dat de langstlevende er ruim en vrij over kan beschikken (H. CASMAN en A.L. VERBEKE, "De vierde piste. De huwelijksvoordelen met betrekking tot onverdeelde goederen in een scheiding van goederen: een nuttig alternatief voor het verblijvingsbeding in een gemeenschapsstelsel, voor het finaal verrekenbeding in een scheiding van goederen en voor het beding van aanwas tussen echtgenoten", Nieuwsbrief Notariaat 2020, nr. 1, (1) 5 en H. CASMAN en A.L. VERBEKE, "Het toekenningsbeding bij scheiding van goederen”, TEP 2022, nr. 1, (3) 3-15). Dit is niet het geval in de situatie van een verrekenbeding waar de langstlevende in confrontatie kan komen met de overige erfgenamen van de vooroverleden echtgenoot, de verrekenvordering moet laten vaststellen en bovendien ook nog betaald moet krijgen.

5) Tegelijkertijd biedt het huwelijksvermogensrecht mogelijkheden om - voor het geval van ontbinding van het huwelijk door overlijden - te voorzien in verregaande vermogensrechtelijke bescherming van de langstlevende echtgenoot, die bovendien in belangrijke mate reservebestendig is ten opzichte van de gemeenschappelijke kinderen van de aanstaande echtgenoten. Zolang en voor zover de maxima of plafonds van artikel 2.3.57 BW niet zijn bereikt, is er voor huwelijksvoordelen geen sprake van opname in de rekenboedel, noch aanrekening op het beschikbaar deel, en dus evenmin van inkortbaarheid.

6) Onherroepelijkheid: Voormeld verblijvings- en toebedelingsbeding strekt de echtgenoten ertoe om huwelijksvoordelen aan elkaar toe te kennen, in het bijzonder voor het geval van overlijden, met civielrechtelijke voordelen die testamentaire beschikkingen of een contractuele erfstelling niet bieden (deze laatste zijn namelijk eenzijdig herroepbaar). Dit is voor de langstlevende een veel comfortabelere situatie dan de situatie met een erfrechtelijke (testamentaire of contractuele) regeling. Zij kunnen dezelfde doelstelling met burgerrechtelijke gevolgen bereiken, noch door wettelijke devolutie, noch door testamentaire beschikking, aangezien dit alles eenzijdig herroepbaar is. Binnen het opzet van de partijen is dit niet de bedoeling.

15. Uit hetgeen hier voorafgaat blijkt dat de echtgenoten hun huwelijkscontract willen wijzigen en voormelde clausules niet willen invoegen op grond van fiscale motieven.

16. Zij verzoeken dan ook te bevestigen dat er omwille van deze niet fiscale motieven geen sprake kan zijn van fiscaal misbruik met betrekking tot de aanvraag die ze u voorleggen, en dat de algemene antimisbruikbepaling (art 3.17.0.0.2 VCF) niet van toepassing is.

IV. Beslissing

Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

17. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad.

De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten of clausules op burgerlijk vlak.

18. Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan.

De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt.

19. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht, zoals in de aanvraag vermeld:

  • Artikel 2.7.1.0.2 VCF, dat luidt als volgt:

De erfbelasting is verschuldigd ongeacht of de verkrijging gebeurt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

Naast het geval, vermeld in het eerste lid, is de erfbelasting ook verschuldigd op een verkrijging van vruchtgebruik met toepassing van artikel 858bis van het Burgerlijk Wetboek, tenzij de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende aan het vruchtgebruik heeft verzaakt conform paragraaf 6 van het voormelde artikel.

  • Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, dat luidt als volgt:

Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:

1° …

2° …

3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.

  • Artikel 2.7.1.0.4 VCF, dat luidt als volgt:

De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.

  • Artikel 2.7.1.0.5 VCF, dat luidt als volgt:

§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de vijf jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.

Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.

§ 2. De termijn van vijf jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.

De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.

  • Artikel 3.17.0.0.2 VCF, dat luidt als volgt:

Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.

De te beoordelen verrichting

20. De echtgenoten X-Y zijn gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen, ingevolge huwelijksovereenkomst verleden voor notaris […], te […], op xx.xx.1993, niet gewijzigd tot op heden.

Zij hebben twee gemeenschappelijke, meerderjarige kinderen.

21. Thans wensen de aanvragers hun basisstelsel van scheiding van goederen te behouden en te voorzien in een vermogensrechtelijke bescherming van elkaar in het bijzonder geval van ontbinding van het huwelijk door overlijden. Ze wensen met name een regeling te voorzien waarbij de langstlevende echtgenoot van hen het integrale vermogen zoveel mogelijk kan behouden, hetzij in volle eigendom of vruchtgebruik, hetzij geheel of gedeeltelijk.

22. De aanvragers bezitten vandaag de volgende onroerende goederen in onverdeeldheid:

  • de opstallen van de gezinswoning te […], te weten de heer X ten belope van 44% in volle eigendom en mevrouw Y ten belope van 56% in volle eigendom;
  • een appartement met kelder en autostaanplaats te […], te weten elk ten belope van een onverdeelde helft in volle eigendom.

Daarnaast bezit elk van hen ook niet-onverdeelde eigen goederen, waaronder voor de heer X de grond waarop de gezinswoning zich bevindt.

23. De aanvragers wensen de eigen goederen, zowel de onverdeelde als de niet-onverdeelde, ongeacht of het aanwinsten of niet-aanwinsten betreft, in volle eigendom of in vruchtgebruik, optioneel, en in het door de langstlevende echtgenoot te bepalen percentage, toe te bedelen aan de langstlevende echtgenoot.

24. Concreet wensen de echtgenoten X–Y over te gaan tot:

1) de toevoeging van een intern gemeenschappelijk vermogen:

In dit toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen (TIGV) zal de gezinswoning met grond worden ingebracht. Er zal tevens een keuzebeding voor het TIGV worden voorzien.

De grond waarop de gezinswoning is gebouwd is op heden eigendom van de heer X. De erop opgerichte gezinswoning behoort ten belope van 44% toe aan de heer X en ten belope van 56% aan mevrouw Y.

2) de toevoeging van een optioneel verblijvingsbeding voor de tussen hen in onverdeeldheid bestaande goederen (die geen deel uitmaken van het TIGV):

Met het verblijvingsbeding verlenen de echtgenoten de langstlevende onder hen, de volle en exclusieve eigendom van alle goederen die, op het ogenblik van het overlijden van een van hen, tussen hen in onverdeeldheid zullen zijn. Het is daarbij irrelevant of het om een onverdeeldheid van roerende dan wel onroerende goederen gaat. Evenmin is het relevant wat de oorsprong van de onverdeeldheid is, of wat de verhouding is waarin de echtgenoten in die onverdeeldheid gerechtigd zijn.

3) de toevoeging van een optioneel toebedelingsbeding voor de niet-onverdeelde eigen goederen van de aanvragers:

Met het toebedelingsbeding verlenen de echtgenoten de langstlevende onder hen, de volle en exclusieve eigendom van de niet-onverdeelde eigen goederen indien en in de mate dat de langstlevende daarvoor kiest. Het is daarbij irrelevant of het om roerende dan wel onroerende goederen gaat.

Binnen het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen, het verblijvings- en het toekenningsbeding is voorzien in een passiefregeling. In het verblijvings- en toekenningsbeding werd geen zaakvervanging opgenomen.

Beoordeling

1. Onderzoek van de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF en 2.7.1.0.5 VCF

25. Algemeen wordt aanvaard dat een huwelijksvoordeel een overeenkomst ten bezwarende titel is.

26. Het besluitvormingsorgaan merkt op dat het begrip ‘huwelijksvoordeel’ niet wettelijk gedefinieerd is, doch slechts omschreven in het kader van stelsels van gemeenschap van goederen. In de rechtsleer bestaan verschillende stromingen voor de invulling van het begrip huwelijksvoordeel in stelsels van scheiding van goederen.

Het besluitvormingsorgaan spreekt zich niet uit over de burgerrechtelijke kwalificatie van de in casu voorgenomen bedingen als geldige huwelijksvoordelen die bovendien zakenrechtelijke werking zouden hebben.

In de mate bijgevolg dat de door de aanvragers voorgenomen bedingen burgerrechtelijk kwalificeren als huwelijksvoordelen met zakenrechtelijke werking, zal deze kwalificatie doorwerken in het fiscaal recht.

Fiscaal betekent dit dat de verblijving en/of toekenning aan de langstlevende echtgenoot ingevolge een huwelijksvoordeel niet behandeld wordt als een erfrechtelijke verkrijging, doch wel als een verkrijging op grond van een overeenkomst onder de levenden, meer bepaald een overeenkomst onder bezwarende titel.

27. In de mate dat de voorgenomen bedingen in casu effectief geldige huwelijksvoordelen met zakenrechtelijke werking zijn, volgt het besluitvormingsorgaan dezelfde redenering voor de fiscale behandeling van deze verrichtingen.

1.1 Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.2. VCF?

28. Overeenkomstig artikel 2.7.1.0.2 VCF worden met erfbelasting belast, de goederen die verkregen worden uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.

De verkrijging door een langstlevende echtgenoot van een huwelijksvoordeel is een huwelijksvermogensrechtelijke verkrijging.

29. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.2 VCF.

1.2. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF?

30. De schenkingen van roerende goederen onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker, worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

De burgerrechtelijke kwalificatie van de voorgenomen bedingen als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.

31. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.

1.3 Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF?

32. De toebedeling van meer dan de helft van een gemeenschap bij overlijden wordt fiscaal, zowel voor onroerende als voor roerende goederen, onder erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF.

De echtgenoten X-Y zijn gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen, waaraan zij ingevolge de voorgenomen wijziging van huwelijksovereenkomst een toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen wensen toe te voegen.

Volgens de gegevens in de aanvraag heeft het verblijvingsbeding betrekking op de goederen die tussen de echtgenoten in onverdeeldheid zullen zijn, voor zover deze goederen niet tot het TIGV behoren, en heeft het toebedelingsbeding betrekking op de eigen goederen die niet in onverdeeldheid zijn tussen hen.

33. Voor zover dat het verblijvingsbeding betrekking heeft op zuiver onverdeelde goederen (en niet op goederen die in het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen zijn opgenomen) en het toekenningsbeding enkel betrekking heeft op eigen goederen, zal hiervoor geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.4 VCF.

Er kan wel toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.4 VCF indien meer dan de helft van het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen aan de langstlevende echtgenoot zou worden toebedeeld.

1.4 Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF?

34. Kosteloze beschikkingen die dagtekenen vanaf 1 januari 2025, gedaan door een erflater gedurende de vijf jaar voorafgaand aan het overlijden, welke niet onderworpen zijn geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

De burgerrechtelijke kwalificatie van de voorgenomen bedingen als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.

35. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.5 VCF.

2. Onderzoek van fiscaal misbruik (artikel 3.17.0.0.2 VCF)

a) Algemeen

36. Elk contract dat is gesloten vanaf 1 juni 2012 kan afgetoetst worden aan de algemene antimisbruikbepaling, thans vervat in artikel 3.17.0.0.2 VCF. Het contract maakt geen fiscaal misbruik uit indien er ook niet-fiscale motieven aan ten grondslag liggen.

37. De artikelen van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting) van de VCF vormen de rechtsgrond voor de heffing van de erfbelasting. Bij deze bepalingen wordt er geen onderscheid gemaakt tussen specifieke en algemene bepalingen. Evenwel is het zo dat de bepaling van artikel 3.17.0.02 VCF voorkomt dat men zich door het gebruik van bepaalde rechtshandelingen buiten het toepassingsgebied van een heffingsbepaling stelt, enkel en alleen vanwege fiscale motieven.

38. De fictiebepalingen ingevoegd in de VCF zijn terug te vinden in de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF en betreffen regelingen waarbij de wetgever/decreetgever het noodzakelijk vond een bepaalde verkrijging gelijk te stellen met een legaat. De fictiebepalingen zijn geen specifieke antimisbruikbepalingen. Elke fictiebepaling heeft een specifiek doel. In de voorbereidende werken van elk van deze bepalingen kan de doelstelling worden nagelezen aan de hand waarvan een concrete techniek kan worden geëvalueerd. De fictiebepaling kan enkel worden toegepast als er voldaan is aan de voorwaarden die door het overeenkomstig artikel uit de VCF worden gesteld.

Uit de structuur van de VCF kan worden afgeleid dat de decreetgever met de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF geen specifieke antimisbruikbepalingen voor ogen had: de algemene antimisbruikbepaling in opgenomen in titel 3 (Inning en Invordering), die algemeen de procedurebepalingen bevat terwijl de fictiebepalingen opgenomen zijn in titel 2 (Belastingheffing), die de inhoudelijke bepalingen bevat. Meer bepaald werden de fictiebepalingen opgenomen onder hoofdstuk 7 (Erfbelasting), afdeling 1 (Belastbaar voorwerp).

39. De antimisbruikbepaling, zoals opgenomen in artikel 3.17.0.0.2 VCF, is een algemene bepaling. Het gegeven dat een artikel van titel 2, hoofdstuk 7 (Erfbelasting) van de VCF niet kan worden toegepast omdat de voorwaarden niet zijn voldaan sluit de inroeping door de Vlaamse Belastingdienst van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet uit. Dit laatste artikel werd immers in het leven geroepen om te voorkomen dat de overledene voor zijn overlijden via bepaalde (legale) technieken zijn nalatenschap zou laten vererven met ontwijking van de erfbelasting.

b) In casu

40. De aanvragers zijn gehuwd onder het stelsel van zuivere scheiding van goederen ingevolge voorhuwelijkse huwelijksovereenkomst verleden voor notaris […], te […], op xx.xx.1993, niet gewijzigd tot op heden. Zij hebben twee gemeenschappelijke, meerderjarige kinderen.

De echtgenoten X-Y hebben destijds gekozen voor het basisstelsel van scheiding van goederen omdat zij groot belang hechtten aan hun (professionele) autonomie en bescherming van de andere echtgenoot tegen de (professionele) schuldeisers.

De inbreng van de gezinswoning met grond in het TIGV strookt volgens de aanvragers met hun overtuiging waarbij de gezinswoning als gemeenschappelijk beschouwd wordt en waarvoor de lasten en het onderhoud gemeenschappelijk worden gedragen, gelet op de gezinsgebonden bestemming.

De echtgenoten X-Y wensen niet te voorzien in een vermogensdeling in geval van ontbinding van het huwelijk om een andere reden dan door overlijden.

Het optioneel verblijvings- en toebedelingsbeding strekt ertoe dat de langstlevende echtgenoot, bij overlijden van de eerste echtgenoot, van rechtswege, onmiddellijk, in volle en exclusieve eigendom eigenaar kan worden van de onverdeelde en niet-onverdeelde eigen goederen, voor zover en in de mate dat de langstlevende echtgenoot zich daarop beroept.

41. Gelet op de concrete feitenconstellatie en de voorgelegde niet-fiscale motieven is het besluitvormingsorgaan van oordeel dat de voorgelegde verrichtingen in casu geen fiscaal misbruik uitmaken in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.

42. Deze beslissing heeft alleen betrekking op de erf- en registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.

Voetnoten

[1] Het ontwerp van de voorgenomen wijzigingsakte werd bezorgd als bijlage bij de aanvraag.

[2] Opmerking van het besluitvormingsorgaan: Artikel 2.7.1.0.5 VCF is gewijzigd met ingang van 1 januari 2025 waardoor de goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de vijf jaar vóór zijn overlijden, geacht worden deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden.

[3] Een kopie van de huwelijksovereenkomst verleden voor notaris […], te , […] op xx.xx.1993 werd bezorgd als bijlage bij de aanvraag.

[4] Opmerking van het besluitvormingsorgaan: In het voorwerp van de aanvraag staat het volgende vermeld: “Daarom vragen de echtgenoten om bevestiging te krijgen dat het verblijvings- en toebedelingsbeding (zoals hieronder vermeld) niet onderworpen zijn aan…” Deze formulering stemt niet overeen met hetgeen in de motivering gevraagd wordt, met name“ De echtgenoten wensen bevestiging te krijgen dat de toegevoegde artikelen niet onderworpen zijn aan…” Het besluitvormingsorgaan gaat uit van de meest uitgebreide vraagstelling, en behandelt huidige aanvraag met betrekking tot de toegevoegde artikelen, te weten 1) de toevoeging van een TIGV, 2) de toevoeging van een optioneel verblijvingsbeding en 3) de toevoeging van een optioneel toebedelingsbeding.

[5] Opmerking van het besluitvormingsorgaan: Er is wel degelijk sprake van een gemeenschap: de aanvragers wensen een toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen toe te voegen aan hun bestaand stelsel.