VB 25090 - Inbreng in de huwgemeenschap gevolgd door een schenking
- Nummer
25090
- Datum beslissing
8 september 2025
- Publicatiedatum
17 november 2025
Heffing
- Schenkbelasting
Wettelijke basis
- art. 3.17.0.0.2. VCF
- art. 2.8.4.1.1. VCF
- art. 2.8.3.0.1. VCF
I. Voorwerp van de aanvraag
1. De aanvraag strekt ertoe bevestiging te krijgen dat het hierna vermelde onroerende goed door beiden echtgenoten kan geschonken worden aan 3% schenkbelasting (heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1, en 2.8.4.1.1, §1 en §2, VCF) en dat de opeenvolgende rechtshandelingen, zijnde de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen van een onroerende goederen door één echtgenoot (2019), gevolgd door een (onroerende) schenking door beide echtgenoten (2025), geen fiscaal misbruik uitmaakt in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.
II. Omschrijving van de verrichting(en)
II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen
2. De aanvraag wordt ingediend door […] te […], in naam van cliënten, namelijk:
2.1. De heer X, geboren te […] op xx.xx.1956, nationaalnummer […] en zijn echtgenote
2.2. mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1956, nationaalnummer […],
samen wonende te […].
3. De betrokken partijen zijn de kinderen van de echtgenoten X-Y, m.n.:
3.1. de heer A, geboren op xx.xx.1989 te […], nationaal […], wonende te […].
3.2. de heer B, geboren op xx.xx.1991 te […], nationaal nummer […], wonende in het […].
4. Het betrokken onroerend goed betreft
[…]- TIENDE AFDELING
Een woonhuis op en met grond en aanhorigheden, gelegen […], gekadastreerd volgens titel sectie K nummer […], groot één are eenenzeventig centiare. Thans gekadastreerd sectie K nummer […], met eenzelfde oppervlakte.
Het goed behoort op heden toe voor het geheel in volle eigendom aan de gemeenschap X-Y om het verkregen te hebben als volgt:
Voorschreven goed behoorde oorspronkelijk toe aan de heer X ingevolge akte deling verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.2014.
Bij akte wijziging huwelijksovereenkomst verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.2019 bracht de heer X voorschreven goed, welke intussen de gezinswoning was geworden - in de huwgemeenschap X-Y in.
II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)
5. De echtgenoten X-Y wensen het onroerend goed voormeld onder punt 4 te schenken aan hun twee zonen vermeld onder punt 3.1 en 3.2.
III. Motivering van de aanvraag
6. De inbreng van het onroerend goed dateert van 2019 (akte wijziging huwelijksovereenkomst) en had tot doel de woning, die tevens de gezinswoning was, in te brengen in de gemeenschap om zo de belangen van mevrouw Y te vrijwaren.
Eveneens werd er bij deze wijziging huwelijksovereenkomst een keuzebeding in geval van overlijden voorzien voor de langstlevende echtgenoot/echtgenote.
De inbreng had aldus niet tot doel om belastingen te besparen bij een eventuele latere schenking aan de kinderen (geen eenheid van opzet).
IV. Beslissing
Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:
7. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerrechtelijk vlak.
8. Het besluitvormingsorgaan spreekt zich niet uit over de berekening van de belasting (artikel 3.22.0.0.1, §3, tweede lid, a)).
9. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht:
- Artikel 2.8.3.0.1, §1, VCF dat luidt als volgt:
“§ 1. Voor de schenkingen onder de levenden van roerende en onroerende goederen wordt een schenkbelasting geheven op het aandeel van elke begiftigde, op basis van de verkoopwaarde van de geschonken goederen, zonder aftrek van lasten.”;
- Artikel 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF dat luidt als volgt:
“§ 1. De schenkbelasting voor de schenkingen van onroerende goederen wordt berekend volgens het tarief, vermeld in de onderstaande tabellen:
TABEL I
verkrijging in rechte lijn en tussen partners | |||
gedeelte van de schenking |
| ||
A | tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in % | totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro | |
Vanaf | tot en met |
|
|
0,01 | 150.000 | 3 | - |
150.000,01 | 250.000 | 9 | 4500 |
250.000,01 | 450.000 | 18 | 13.500 |
450.000,01 | 27 | 49.500 | |
TABEL II
tarief tussen alle andere personen | |||
gedeelte van de schenking |
| ||
A schijf in euro | tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in % | totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro | |
Vanaf | tot en met |
|
|
0,01 | 150.000 | 10 | - |
150.000,01 | 250.000 | 20 | 15.000 |
250.000,01 | 450.000 | 30 | 35.000 |
450.000,01 | 40 | 95.000 | |
§ 2. Het tarief van de schenkbelasting voor de schenkingen van roerende goederen bedraagt:
1° 3% voor een verkrijging in de rechte lijn en tussen partners;
2° 7% voor een verkrijging door alle andere personen.
Dat tarief is niet van toepassing op de schenkingen onder de levenden van roerende goederen die met legaten worden gelijkgesteld met toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3°.”;
- Artikel 3.17.0.0.2 VCF dat luidt als volgt:
“Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.
Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt :
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.
Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.”.
10. In de omzendbrief VLABEL/2015/1 van 16 februari 2015(PDF bestand opent in nieuw venster) worden volgende rechtshandelingen als fiscaal misbruik beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven:
“Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF).
Er kan worden vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten aan bv. hun enig kind enkel gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken; dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Degelijke constructie gaat in tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF. Er is bijgevolg sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.
De belastingplichtige dient te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking, verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.
Indien de belastingplichtige dit bewijs niet levert, dient de schenkbelasting te worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door de inbrengende echtgenoot aan het kind voor de geheelheid van het goed.”.
11. Het betrokken onroerende goed werd door de heer X ingebracht in de huwgemeenschap bij akte van wijziging huwcontract verleden voor notaris […] op xx.xx.2019.
12. Gelet op de feitenconstellatie en de tijdspanne tussen de inbreng van het onroerend goed en de voorgenomen schenking beslist het besluitvormingsorgaan dat de anti-misbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet moet worden toegepast.
Deze beslissing heeft alleen betrekking op registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen