VB 25092 - Uitbreng uit vennootschap
- Nummer
25092
- Datum beslissing
20 oktober 2025
- Publicatiedatum
14 november 2025
Heffing
- Verkooprecht
Wettelijke basis
- art. 2.9.1.0.4. VCF
I. Voorwerp van de aanvraag
1. De aanvraag strekt ertoe bevestiging te krijgen dat de hierna vermelde uitbreng uit de vennootschap ingevolge de toepassing van artikel 2.9.1.0.4 VCF in aanmerking komt voor het vast recht en het verkooprecht niet zal worden geheven.
II. Omschrijving van de verrichting(en)
II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen
2. De aanvraag wordt ingediend door de geassocieerde notarissen […] te […], namens:
2.1. De vennootschap: "X", Besloten Vennootschap met Beperkte Aansprakelijkheid, met zetel te […], ingeschreven in het rechtspersonenregister te […], afdeling […] onder het nummer […]
2.2. De aandeelhouders van de vennootschap, vermeld onder randnummer 2.1, zijn:
2.2.1. De heer Y, geboren te […] op xx.xx.1945, RR […], weduwnaar van mevrouw Z, wonende te […];
2.2.2. Mevrouw A, geboren te […] op xx.xx.1984, RR […], echtgenote van de heer […], wonende te […];
2.2.3. Mevrouw B, geboren te […] op xx.xx.1985, RR […], echtgenote van de heer […], wonende te […].
3. De aanvragers onder randnummers 2.2.2. en 2.2.3 zijn de dochters van de echtgenoten Y– Z.
4. Er werden in totaal 100 aandelen uitgegeven door de vennootschap. Naar aanleiding van het overlijden van mevrouw Z zijn de aandelen als volgt verdeeld:
- 50 stuks volle eigendom Y;
- 50 stuks vruchtgebruik Y;
- 25 stuks naakte eigendom B;
- 25 stuks naakte eigendom A.
5. Het betrokken onroerend goed betreft:
Gemeente […], eerste afdeling
In een appartementsgebouw genaamd ‘[…]’ op en met grond en aanhorigheden, staande en gelegen te […], ten kadaster gekend of het geweest sectie A, volgens statuutakte nummer […] en deel van nummer […] en volgens recente kadastrale bescheiden […], met een oppervlakte volgens meting vermeld in de statuutakte van respectievelijk drie are zeventig centiare (03a 70ca) en vijf are vijfentachtig centiare (05a 85ca) en met een totale oppervlakte volgens recente kadastrale bescheiden van negen are tweeënvijftig centiare (09a 52ca).
De staanplaats […], omvattende:
a) in privatieve en exclusieve eigendom: de staanplaats zelf;
b) in mede-eigendom en gedwongen onverdeeldheid: vier/duizendsten (4/1.000sten) in de gemeenschappelijke delen van het gebouw, waaronder de grond.
Met perceelidentificatienummer […].
Voorschreven onroerend goed behoort toe aan genoemde vennootschap X (toen “[…]”) ingevolge aankoop ervan, voor wat betreft de grond, onder grotere oppervlakte jegens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid […], met zetel te […], krachtens akte verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.2008; voor wat betreft de constructies om deze zelf te hebben opgericht.
II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)
6. Voormelde aandeelhouders wensen alle activa waaronder het onder randnummer 5 vermelde onroerende goed uit de vennootschap te brengen en toe te wijzen aan hun in verhouding tot hun aandelen omwille van de sluiting van de vereffening.
De grond van het onder randnummer 5 vermelde onroerend goed werd destijds aangekocht met betaling van het verkooprecht door de vennootschap X, voornoemd onder randnummer 2.1. De heer Y, vermeld onder randnummer 2.2.1 en zijn reeds overleden echtgenote, mevrouw Z, waren toen aandeelhouders van de vennootschap. Ingevolge het overlijden van mevrouw Z, werden haar twee dochters, mevrouw A, vermeld onder randnummer 2.2.2 en mevrouw B, vermeld onder randnummer 2.2.3, eveneens aandeelhouder.
III. Motivering van de aanvraag
7. De aanvragers menen dat het vast recht van toepassing op de uitbreng van het onder randnummer 5 vermelde onroerend goed omwille van de sluiting van de vereffening conform de uitzonderingen voorzien artikel 2.9.1.0.4. van de Vlaamse Codex Fiscaliteit (VCF).
8. toepasselijk wetsartikel: artikel 2.9.1.0.4 VCF
In deze is artikel 2.9.1.0.4 VCF relevant:
“Het verkooprecht wordt ook gevestigd op de verkrijging, op welke wijze ook, anders dan bij inbreng in een vennootschap, door een of meer vennoten van onroerende goederen die in België liggen en die voortkomen van een vennootschap onder firma, van een commanditaire vennootschap, van een besloten vennootschap of van een coöperatieve vennootschap.
De verkrijging zal evenwel belast worden volgens haar gemeenrechtelijke aard als het gaat om:
1° onroerende goederen die in de vennootschap zijn ingebracht, als ze verkregen zijn door de persoon die de inbreng gedaan heeft;
2° onroerende goederen die door de vennootschap met betaling van het verkooprecht verkregen zijn, als het vaststaat dat de vennoot die eigenaar van die onroerende goederen wordt, deel uitmaakte van de vennootschap toen laatstgenoemde de goederen verkreeg.
In geval van verkrijging van maatschappelijke onroerende goederen door al de vennoten door een gehele of gedeeltelijke vereffening conform boek 2, titel 8, hoofdstuk 1, afdeling 2, van het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen, is, naargelang van het geval, de registratiebelasting die met toepassing van het eerste of het tweede lid is gevestigd, van toepassing op de latere toebedeling van de goederen aan een of meer vennoten.”.
9. Standpunt Vlabel 19078 dd. 30.03.2020
In haar standpunt nr. 19078 van 30 maart 2020 gaat Vlabel dieper in op de toepassing van artikel art. 2.9.1.0.4, tweede en derde lid bij de uitkering van onroerende goederen:
“1. Valt een uitkering van een onroerend goed die boekhoudkundig wordt aangerekend op de passiefrubriek van het eigen vermogen ‘beschikbare en/of onbeschikbare inbreng’ onder toepassing van de wachtregeling zoals voorzien in art. 2.9.1.0.4, 3e lid VCF?
Een uitkering in natura van een onroerend goed die boekhoudkundig wordt aangerekend op de passiefrubriek van het eigen vermogen ‘beschikbare en/of onbeschikbare inbreng’ valt onder toepassing van de wachtregeling zoals voorzien in art. 2.9.1.0.4, 3e lid VCF, mits voldaan is aan de voorwaarden van artikel 2.9.1.0.4, derde lid VCF, d.w.z. verkrijging door alle vennoten samen, naar verhouding van hun participatie in de vennootschap en zonder tegenprestatie.
2. Wat is de belasting volgens de gemeenrechtelijke aard in de mate dat de uitkering van het onroerend goed aangerekend wordt op de passiefrubriek van het eigen vermogen ‘beschikbare en/of onbeschikbare inbreng’ in de vennootschap in toepassing van art. 2.9.1.0.4, tweede lid VCF?
Wanneer een uitkering van een onroerend goed niet onder het toepassingsgebied van de wachtregeling in art. 2.9.1.0.4, derde lid VCF valt (bv. bij een toebedeling aan de enige vennoot of in geval van een asymmetrische toebedeling), is art. 2.9.1.0.4, tweede lid VCF onmiddellijk van toepassing indien voldaan aan de voorwaarden en moet er gekeken worden naar de gemeenrechtelijke aard van de uitkering van het onroerend goed, aangerekend op de passiefrubriek van het eigen vermogen ‘beschikbare en/of onbeschikbare inbreng’.
Een uitkering in natura van een onroerend goed die boekhoudkundig wordt aangerekend op de passiefrubriek van het eigen vermogen ‘beschikbare en/of onbeschikbare inbreng’ kan worden gelijkgesteld met wat vroeger een kapitaalvermindering in natura was, zodat in toepassing van de uitzonderingen voorzien in art. 2.9.1.0.4, tweede lid VCF geen registratiebelasting verschuldigd is omdat de uitbreng geen volkomen conventionele grondslag heeft De uitkering gebeurt m.a.w. ingevolge een rechtsfeit, dat niet specifiek getarifeerd is en slechts onderworpen wordt aan het federaal algemeen vast recht.
Uiteraard geldt voor het voorgaande ook nu nog dat de uitkering niet de aard mag hebben van een inbetalinggeving waarbij de gemeenrechtelijk aard van de verrichting een overdracht ten bezwarende titel is, die wel onder toepassing van het verkooprecht valt.
3. Wat is de belasting volgens de gemeenrechtelijke aard in de mate dat de uitkering van het onroerend goed boekhoudkundig ook minstens gedeeltelijk zal aangerekend worden op de passiefrubriek van het eigen vermogen ‘beschikbare reserves’ van de vennootschap in toepassing van art. 2.9.1.0.4, tweede lid VCF?
Een uitkering van een onroerend goed dat boekhoudkundig wordt aangerekend op de passiefrubriek van het eigenvermogen ‘beschikbare reserves’ wordt gelijk gesteld met een dividenduitkering in natura. Een dividenduitkering in natura is een overdracht ten bezwarende titel, zodat steeds het verkooprecht zal verschuldigd zijn in toepassing van art. 2.9.1.0.4, tweede lid VCF, tenzij er een onverdeeldheid is, dan zal het verdeelrecht verschuldigd zijn.”.
10. Klaarblijkelijk dient er volgens Vlabel te worden geredeneerd in twee stappen.
In de eerste plaats dient er te worden nagegaan of de uitkering van een onroerend goed onder het toepassingsgebied van de wachtregeling van art. 2.9.1.0.4, derde lid VCF valt (vraag 1). Dit is het geval indien cumulatief de volgende voorwaarden vervuld zijn:
- de uitkering in natura van het onroerend goed plaatsvindt in hoofde van alle vennoten;
- de uitkering in natura van het onroerend goed plaatsvindt naar verhouding van hun aandelenparticipatie; en
- de uitkering boekhoudkundig wordt aangerekend op de “inbreng” (vraag 1).
In de daaropvolgende vragen behandelt Vlabel de uitkering van een onroerend goed dat niet onder het toepassingsgebied van de wachtregeling in art. 2.9.1.0.4, derde lid, VCF valt (bv. bij een toebedeling aan de enige vennoot of in geval van een asymmetrische toebedeling); en
- aangerekend wordt op de passiefrubriek van het eigen vermogen ‘beschikbare en/of onbeschikbare inbreng’ (vraag 2);
- minstens gedeeltelijk wordt aangerekend op de passiefrubriek van het eigen vermogen ‘beschikbare en/of onbeschikbare inbreng’ (vraag 3).
Hoewel de tekst wat moeilijk is geformuleerd (“in de mate” […] “ook minstens gedeeltelijk”, waarbij het eerste op een proratering wijst en het tweede net niet), is het allicht duidelijk de bedoeling dat – indien de wachtregeling niet van toepassing is – ingeval van een uitkering uit inbreng en uit reserves, dat het eerste deel van de uitbreng (inbreng) getaxeerd wordt volgens haar werkelijke aard en dus potentieel aan het vast recht of het verdeelrecht, terwijl het tweede deel (eveneens volgens haar werkelijke aard) belast wordt met het verkooprecht.
In voorliggend geval zou dit van toepassing zijn, zij het dat er twee aandeelhouders zijn (zowel naar lidmaatschaps – als eigendomsrechten) en het onroerend goed naar evenredigheid van de aandeelhoudersverhoudingen in onverdeeldheid zou worden uitgekeerd aan beide aandeelhouders. De vraag stelt zich of de wachtregeling mag/moet toegepast worden op het geheel van de verrichting, met de heffing van het vast recht in afwachting van een eventuele latere uitonverdeeldheidtreding.
In voorkomend geval stelt zich meer in het bijzonder de vraag of voormeld standpunt van Vlabel op die manier mag worden geïnterpreteerd dat uitkeringen – ten gevolge van de gehele vereffening dan wel ten gevolge van een gedeeltelijke vereffening onder de vorm van een uitkering in natura die gedeeltelijk worden aangerekend op de passiefrubriek van het eigen vermogen ‘beschikbare en/of onbeschikbare inbreng’ en gedeeltelijk worden aangerekend op de passiefrubriek van het eigen vermogen ‘beschikbare reserves’ volledig onder het toepassingsgebied van de wachtregeling in art. 2.9.1.0.4, derde lid VCF valt mits de uitkering plaatsvindt in hoofde van alle vennoten en naar verhouding van hun aandelenparticipatie.
Dit zou alvast in lijn liggen met het “oude” artikel 2.9.1.0.4, lid 3 VCF (toen het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen nog niet in werking was getreden):
“In geval van verkrijging van maatschappelijke onroerende goederen door al de vennoten ten gevolge van een reële kapitaalvermindering van de vennootschap, of ten gevolge van een vereffening van de vennootschap die beantwoordt aan de hiertoe door het Wetboek van Vennootschappen gestelde vereisten, is, naargelang van het geval, de bij toepassing van het eerste of het tweede lid gevestigde registratiebelasting van toepassing op de latere toebedeling van de goederen aan een of meer vennoten.”
Op die manier zou de “ratio legis” van de wachtregeling ook worden gehonoreerd (B. CARDOEN, “Verkrijging onroerend goed door vennoot : aangepast federaal standpunt”, Fiscoloog 2019, afl. 1631, 3 onder verwijzing naar MvT, Senaat, zitting 1956-57, vergadering van 18 juni 1957, 333, p. 30):
“Wegens het bestaan van die beide uitzonderingen dient voorzien te worden dat in geval van afgifte der maatschappelijke goederen door de vereffenaar van een personenvennootschap in vereffening aan al de vennoten om verdeeld te worden (samengeschakelde wetten op de handelsvennootschappen, art. 185), deze akte van afgifte niet aan het evenredig recht onderworpen is, maar wel de latere akte die de toebedeling der goederen aan één of meer vennoten vaststelt. Men moet deze verdeling afwachten alvorens te weten of het om een verkrijging gaat, die onder de voorzieningen valt van de in artikel 129, eerste alinea gestelde regel, of van een in de uitzonderingen voorziene toestand".
De toepassing van de 'wachtregeling' vereist dat de afgifte gebeurt aan al de vennoten (cf. de voormelde memorie van toelichting), en dat zij zuiver en eenvoudig geschiedt, d.w.z. aan (al) de vennoten in verhouding tot hun respectieve rechten in de vennootschap (Adm. Besl., 18 januari 1966, Rep. RJ, R 129, 06.02). Dit zijn ook de voorwaarden die ondubbelzinning naar voren worden geschoven in uw standpunt 19078 dd. 30.03.2020.
“2. Wat is de belasting volgens de gemeenrechtelijke aard in de mate dat de uitkering van het onroerend goed aangerekend wordt op de passiefrubriek van het eigen vermogen ‘beschikbare en/of onbeschikbare inbreng’ in de vennootschap in toepassing van art. 2.9.1.0.4, tweede lid VCF?
Wanneer een uitkering van een onroerend goed niet onder het toepassingsgebied van de wachtregeling in art. 2.9.1.0.4, derde lid VCF valt (bv. bij een toebedeling aan de enige vennoot of in geval van een asymmetrische toebedeling), is art. 2.9.1.0.4, tweede lid VCF onmiddellijk van toepassing indien voldaan aan de voorwaarden en moet …
3. Wat is de belasting volgens de gemeenrechtelijke aard in de mate dat de uitkering van het onroerend goed boekhoudkundig ook minstens gedeeltelijk zal aangerekend worden op de passiefrubriek van het eigen vermogen ‘beschikbare reserves’ van de vennootschap in toepassing van art. 2.9.1.0.4, tweede lid VCF?
Wanneer een uitkering van een onroerend goed niet onder het toepassingsgebied van de wachtregeling in art. 2.9.1.0.4, derde lid VCF valt (bv. bij een toebedeling aan de enige vennoot of in geval van een asymmetrische toebedeling), is art. 2.9.1.0.4, tweede lid VCF onmiddellijk van toepassing indien voldaan aan de voorwaarden en moet …”.
Op basis van de formulering van het negatieve voorbehoud (geen heffing volgens de werkelijke aard indien de wachtregeling van toepassing zou zijn), menen wij dit alvast ook indirect te kunnen lezen in bovenstaande beslissing.
Aan voormelde voorwaarden (uitkering naar evenredig van het aandelenbezit etc.) zou worden voldaan, zowel in de hypothese van de gedeeltelijke (de oude kapitaalvermindering in natura) als de volledige vereffening van de vennootschap, zodat o.i. de wachtregeling van toepassing is in beide situaties.
11. Conclusie
Gelet op bovenstaande uiteenzetting vragen we u te willen bevestigen dat:
- de uitkering in natura van de opstallen kan plaatsvinden binnen de wachtregeling conform artikel 2.9.1.0.4, derde lid VCF indien de uitkering geschiedt in hoofde van alle vennoten en naar verhouding van hun aandelenparticipatie, zonder volledige vereffening van de vennootschap en waarbij de uitkering boekhouding deels wordt aangerekend op de inbreng;
- de uitkering van de opstallen in het kader van de ontbinding van de vennootschap kan plaatsvinden binnen de wachtregeling conform artikel 2.9.1.0.4, derde lid VCF indien de uitkering geschiedt in hoofde van alle vennoten en naar verhouding van hun aandelenparticipatie.
IV. Beslissing
12. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:
13. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerlijk vlak.
14. Het besluitvormingsorgaan spreekt zich niet over de toepassing van het algemeen vast recht dat een federale bevoegdheid is.
15. Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan. De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt, m.n. artikel 2.9.1.0.4 VCF dat stelt:
“Het verkooprecht wordt ook gevestigd op de verkrijging, op welke wijze ook, anders dan bij inbreng in een vennootschap, door een of meer vennoten van onroerende goederen die in België liggen en die voortkomen van een vennootschap onder firma, van een commanditaire vennootschap, van een besloten vennootschap of van een coöperatieve vennootschap.
De verkrijging zal evenwel belast worden volgens haar gemeenrechtelijke aard als het gaat om :
1° onroerende goederen die in de vennootschap zijn ingebracht, als ze verkregen zijn door de persoon die de inbreng gedaan heeft;
2° onroerende goederen die door de vennootschap met betaling van het verkooprecht verkregen zijn, als het vaststaat dat de vennoot die eigenaar van die onroerende goederen wordt, deel uitmaakte van de vennootschap toen laatstgenoemde de goederen verkreeg.
In geval van verkrijging van maatschappelijke onroerende goederen door al de vennoten door een gehele of gedeeltelijke vereffening conform boek 2, titel 8, hoofdstuk 1, afdeling 2, van het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen, is, naargelang van het geval, de registratiebelasting die met toepassing van het eerste of het tweede lid is gevestigd, van toepassing op de latere toebedeling van de goederen aan een of meer vennoten.
Als al de vennoten maatschappelijke onroerende goederen verkrijgen naar verhouding van hun participatie in de vennootschap zonder enige tegenprestatie, waarbij die verkrijging boekhoudkundig wordt aangerekend op de beschikbare of onbeschikbare inbreng, is, naargelang van het geval, de registratiebelasting die met toepassing van het eerste of het tweede lid is gevestigd, van toepassing op de latere toebedeling van de goederen aan een of meer vennoten.”.
1. de uitkering in natura van de opstallen die geschiedt in hoofde van alle vennoten en naar verhouding van hun aandelenparticipatie, zonder volledige vereffening van de vennootschap en waarbij de uitkering boekhouding deels wordt aangerekend op de inbreng
16. De uitgestelde heffing (“wachtregeling”) is van toepassing bij een verkrijging van een onroerend goed door alle vennoten samen ten gevolge van een uitkering in natura van een onroerend goed die boekhoudkundig wordt aangerekend op de passiefrubriek van het eigen vermogen ’beschikbare en/of onbeschikbare inbreng’ tijdens het bestaan van de vennootschap (art. 2.9.1.0.4, vierde lid VCF).
17. Voor het deel aangerekend op de inbreng is de wachtregeling van toepassing. Op het ogenblik van de latere toebedeling is het verkooprecht verschuldigd door de vennoten die onder de algemene regel vallen, terwijl het verdeelrecht verschuldigd is door de vennoten die kwalificeren als ‘historische vennoot’. Op basis van de gegevens van de aanvraag kwalificeren de aandeelhouders als ‘historisch vennoot’ in toepassing van artikel 2.9.1.0.4, tweede lid VCF. De uitzondering van artikel 2.9.1.0.4, tweede lid, 2° VCF geldt eveneens voor de erfopvolgers van de historische vennoot in verhouding tot de zakelijke rechten (in casu blote eigendom) die de erfopvolger verkregen heeft in de nalatenschap van de historische vennoot. De uitbreng van het onroerend goed zal worden beoordeeld volgens haar burgerrechtelijke aard bij de latere toebedeling.
18. Voor het deel aangerekend op de beschikbare reserves is de wachtregeling niet van toepassing en wordt op de uitbreng onmiddellijk de toepasselijke registratiebelasting geheven (in toepassing van het 1e lid of 2e lid van art. 2.9.1.0.4 VCF). Op basis van de gegevens van de aanvraag kwalificeren de aandeelhouders als ‘historisch vennoot’ in toepassing van artikel 2.9.1.0.4, tweede lid VCF. De uitbreng van het onroerend goed zal worden beoordeeld volgens haar burgerrechtelijke aard. De uitkering van een onroerend goed die boekhoudkundig wordt aangerekend op de passiefrubriek van het eigen vermogen ‘beschikbare reserves’ wordt gelijkgesteld met een dividenduitkering in natura. Een dividenduitkering in natura is op zich geen overdracht ten bezwarende titel, zodat - voor het gedeelte dat de uitkering wordt aangerekend op de passiefrubriek van het eigen vermogen ‘beschikbare reserves’ - het verkooprecht niet zal verschuldigd zijn. Op het moment van uitkering zal geen registratiebelasting van toepassing zijn op voorwaarde dat er geen vergoeding voor de verkrijging aanwezig is.
2. de uitkering van de opstallen in het kader van de ontbinding van de vennootschap die geschiedt in hoofde van alle vennoten en naar verhouding van hun aandelenparticipatie.
19. De uitgestelde heffing (“wachtregeling”) is van toepassing bij een verkrijging van het onroerend goed door alle vennoten samen ten gevolge van de vereffening van de vennootschap (art. 2.9.1.0.4 derde lid VCF). Het onroerend goed komt van rechtswege in handen van de vennoten, in onverdeeldheid en naar verhouding van hun participatie in de vennootschap. Dit zonder tegenprestatie. De heffing van de registratiebelasting zal niet gebeuren op het ogenblik van de uitkering, maar op het ogenblik waarop het onroerend goed daadwerkelijk aan een of meer vennoten wordt toebedeeld.
Indien de vennoten de aandelen evenwel in blote eigendom/vruchtgebruik aanhouden, aanvaardt VLABEL dat ongeacht of de toebedeling van het onroerend goed al dan niet in de statuten is geregeld, artikel. 2.9.1.0.4, 3e lid VCF van toepassing is wanneer:
- het onroerend goed toekomt aan de vruchtgebruikers én blote eigenaars in verhouding tot hun respectieve rechten in de vennootschap;
- het onroerend goed toekomt aan de blote eigenaars alleen in verhouding tot hun rechten in de eigendom in de vennootschap.
20. Op het ogenblik van de latere toebedeling is het verkooprecht verschuldigd door de vennoten die onder de algemene regel vallen, terwijl het verdeelrecht verschuldigd is door de vennoten die kwalificeren als ‘historische vennoot’. Op basis van de gegevens van de aanvraag kwalificeren de aandeelhouders als ‘historisch vennoot’ in toepassing van artikel 2.9.1.0.4, tweede lid VCF. De uitzondering van artikel 2.9.1.0.4, tweede lid, 2° VCF geldt eveneens voor de erfopvolgers van de historische vennoot in verhouding tot de zakelijke rechten (in casu blote eigendom) die de erfopvolger verkregen heeft in de nalatenschap van de historische vennoot De uitbreng van het onroerend goed zal worden beoordeeld volgens haar burgerrechtelijke aard bij de latere toebedeling.
Deze beslissing heeft alleen betrekking op de registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.