VB 25102 - Inbreng in huwgemeenschap gevolgd door schenking
- Nummer
25102
- Datum beslissing
20 oktober 2025
- Publicatiedatum
14 november 2025
Heffing
- Registratiebelasting
Wettelijke basis
- art. 3.17.0.0.2. VCF
I. Voorwerp van de aanvraag
1. De aanvraag strekt er toe bevestiging te krijgen dat de inbreng door mevrouw Y van een eigen onroerend goed in het gemeenschappelijk vermogen tussen haar en haar echtgenoot de heer X, enkele jaren later gevolgd door een schenking aan hun zoon, niet geviseerd wordt door de antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 Vlaamse Codex Fiscaliteit.
II. Omschrijving van de verrichting(en)
II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen
2. De aanvraag wordt ingediend door notaris […] te […], namens:
2.1. De heer X, geboren te […] op xx.xx.1953, rijksregisternummer: […] en zijn echtgenote;
2.2. Mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1954, rijksregisternummer: […],
samenwonend te […].
De echtgenoten X – Y zijn gehuwd voor de Ambtenaar van de Burgerlijke Stand van de stad […] op xx.xx.1978 bij gebrek aan een huwelijkscontract, gewijzigd doch met behoud van stelsel, bij akte verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.2012, opnieuw gewijzigd bij akte verleden voor notaris […] op xx.xx.2022
2.3. De heer Z, geboren te […] op xx.xx.1979, rijksregisternummer: […], ongehuwd, wonend te […].
De heer Z is het kind van voornoemde echtgenoten X-Y.
3. Het betrokken onroerend goed betreft:
STAD […] - achtentwintigste afdeling - […], tweede afdeling
Een woonhuis op en met grond en alle verdere aanhorigheden, staande en gelegen […], gekend volgens titel volgens titel deel van nummers […] en […] gekend volgens recent kadaster […], groot tweeduizend achthonderd dertien komma zevenentwintig vierkante meter (2.813,27 m²).
Mevrouw Y bekwam voormeld onroerend goed uit de nalatenschappen van haar beide ouders, de heer […] en zijn echtgenote, mevrouw […] respectievelijk overleden te […] op xx.xx.2019 en te […] op xx.xx.2022.
Oorspronkelijk behoorde voormeld onroerend goed alleen toe aan de heer […], om het onder grotere oppervlakte bekomen te hebben uit de nalatenschap van zijn oom, zijnde de heer […], overleden te […] op xx.xx.1957, ingevolge de bepalingen van zijn testament.
Bij akte wijziging huwelijkscontract verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.2007, overgeschreven op het eerste hypotheekkantoor te […] onder formaliteit […], werd voorschreven goed ingebracht in de huwelijksgemeenschap bestaande tussen de heer […] en zijn echtgenote, mevrouw […].
4. De inbreng van het voormeld onroerend goed onder randnummer 3 in de huwelijksgemeenschap X - Y vond plaats ingevolge akte verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.2022. Bij deze akte heeft mevrouw Y, voornoemd onder randnummer 2.2, verschillende eigen onroerende goederen waaronder het onroerende goed vermeld onder randnummer 3 ingebracht in het gemeenschappelijk vermogen tussen haar en haar echtgenoot de heer X met als doel haar echtgenoot zo ruim mogelijk te beschermen naar de toekomst toe.
II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)
5. Thans zijn de echtgenoten X – Y van plan om het voormelde onroerend goed onder randnummer 3 voor de helft in naakte eigendom te schenken aan hun zoon, Z.
De schenkers behouden zich de helft in naakte eigendom en het vruchtgebruik voor.
III. Motivering van de aanvraag
6. De schenking zal in 2025 plaatsvinden, dus meer dan drie jaar na de inbreng. Derhalve volgt de schenking niet onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne op de inbreng van de eigen onroerende goederen door mevrouw Y in het gemeenschappelijk vermogen tussen haar en haar echtgenoot.
Op het moment van de inbreng hadden de Heer X en zijn echtgenote Mevrouw Y niet de intentie om het onroerend goed te schenken. Zij wilden op dat ogenblik de langstlevende op afdoende wijze beschermen bij overlijden van de eerststervende. Zij wilden ook dat de langstlevende alleen zou kunnen beslissen over deze onroerende goederen, hetgeen in dit geval enkel kan met gemeenschappelijke goederen én keuzemogelijkheid van toebedeling van de geheelheid volle eigendom aan de langstlevende.
Om die redenen werden de eigen onroerende goederen in het gemeenschappelijk vermogen ingebracht, zonder voorwaarden, met een keuzeclausule met betrekking tot de verdeling van het gemeenschappelijk vermogen.
Bovenstaande redenen – de lange tijdsspanne tussen de twee rechtshandelingen en de beschermende beweegreden van de inbreng – tonen aan dat de inbreng gebeurde om andere dan fiscale motieven.
IV. Beslissing
Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:
7. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerrechtelijk vlak.
8. Volgende artikel uit de VCF wordt onderzocht:
- Artikel 3.17.0.0.2 VCF dat luidt als volgt:
“Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.
Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt :
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.
Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.”.
9. In de omzendbrief VLABEL/2015/1 van 16 februari 2015(PDF bestand opent in nieuw venster) worden volgende rechtshandelingen als fiscaal misbruik beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven:
“Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF).
Er kan worden vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten aan bv. hun enig kind enkel gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken; dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Degelijke constructie gaat in tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF. Er is bijgevolg sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.
De belastingplichtige dient te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking, verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.
Indien de belastingplichtige dit bewijs niet levert, dient de schenkbelasting te worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door de inbrengende echtgenoot aan het kind voor de geheelheid van het goed.”.
10. Het vermelde onroerend goed, vermeld onder randnummer 3 werd door mevrouw Y ingebracht in de huwgemeenschap bij authentieke akte verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.2022.
Op heden wensen de echtgenoten X – Y dit onroerend goed, vermeld onder randnummer 3 voor de helft in naakte eigendom te schenken aan hun zoon, vermeld onder randnummer 2.3.
11. Gelet op de feitenconstellatie en de tijdspanne tussen de inbreng in de huwgemeenschap van het onroerend goed, vermeld onder randnummer 3 en de voorgenomen schenking beslist het besluitvormingsorgaan dat de anti-misbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet moet worden toegepast.
Deze beslissing heeft alleen betrekking op registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.