Gedaan met laden. U bevindt zich op: Verkrottingsheffing - geen strafsanctie in de zin van artikel 6 EVRM Vlaamse Belastingdienst

Verkrottingsheffing - geen strafsanctie in de zin van artikel 6 EVRM

Rechtspraak
Rolnummer
F.20.0152.N
Datum beslissing
23 september 2022
Publicatiedatum
4 januari 2023
Rechtbank
Hof van Cassatie
Status
Definitief

Heffing

  • Heffing op ongeschikte en onbewoonbare woningen

Wettelijke basis

  • Titel 2, hoofdstuk 5 VCF
  • 6 EVRM

Samenvatting

Belastingplichtigen waren eigenaars van een gebouw dat in 11 studentenkamers opgedeeld was. Deze kamers werden bij besluiten van de burgemeester van 17/9/2009 ongeschikt en onbewoonbaar verklaard en op dezelfde datum opgenomen in de inventaris van ongeschikte en/of onbewoonbare woningen. Voor aanslagjaar 2011 wordt voor elke geïnventariseerde kamer een verkrottingsheffing van € 2.970 geheven.

Belastingplichtigen voeren voor het Hof van Beroep te Brussel aan dat de verkrottingsheffing op grond van zowel het preventief als repressief karakter een bestraffend karakter heeft zodat de bescherming van artikel 6 EVRM kan ingeroepen worden.

Het Hof van Beroep oordeelde in haar arrest dd. 19 februari 2020 dat de verkrottingsheffing geen sanctie van strafrechtelijke aard als bedoeld in artikel 6 EVRM is. De matigingsbevoegdheid voor strafrechtelijke sancties erin vervat, kan dus door het Hof niet toegepast worden.

Volgens de rechtspraak van het Europees Hof van de Rechten van de Mens dient de sanctie, om strafrechtelijk te zijn, zowel een preventief als een repressief karakter te hebben. Luidens de rechtspraak van het Europees Hof van de Rechten van de Mens is de internrechtelijke kwalificatie nooit doorslaggevend om te oordelen of er al dan niet sprake is van een strafrechtelijke tenlastelegging in de zin van artikel 6 EVRM. Het Hof dient zelf op zoek te gaan naar de juiste kwalificatie van de heffingen.

Men leest nergens in de parlementaire voorbereiding van het leegstandsdecreet dat het belastbaar feit, d.i. het laten voortduren van de belastbare toestand van de woningen onwettig zou zijn, zodat de beweerde “sanctie” zonder voorwerp is. In werkelijkheid heeft de heffing een aanmoedigingsfunctie, benevens de herverdelende functie ervan als belasting. De aanslagvoet van de heffingen kan ook niet worden beschouwd als het berokkenen van leed aan de heffingsplichtige als doel van de heffing.

De heffing is dus geen straf. Zij wordt niet opgelegd omwille van een “inbreuk” op een norm of wegens een “overtreding”, doch is een aanmoediging tot het niet verder laten voortduren van de ongeschiktheid en onbewoonbaarheid van panden en de belastbare toestand ervan, in een langer uitgestrekte periode. Zij verbiedt dat echter geenszins.

De heffingen kunnen dan ook niet verminderd of kwijt gescholden woerden op grond van hun vermeend strafrechtelijk karakter.

Arrest Hof van Cassatie dd. 23 september 2022 (F.20.0152.N)

Op basis van de artikelen 24 en volgende van het decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996 legt het Vlaams gewest een heffing op met betrekking tot verwaarloosde gebouwen en verwaarloosde, ongeschikte en/of onbewoonbare woningen die opgenomen zijn in de inventaris van ongeschikte en/of onbewoonbare woningen of de inventaris van verwaarloosde gebouwen en/of woningen.

Deze leegstandsheffing past in het kader van een integraal beleid dat de verbetering van de leef- en omgevingskwaliteit beoogt. Volgens de decreetgever zijn verwaarlozing, leegstand en de bedenkelijke woonkwaliteit van sommige woningen “symptoom en oorzaak […] van de achteruitgang van het leefklimaat, van de sociale achterstelling van de bewoners en uiteindelijk van de desintegratie van het sociale en maatschappelijk weefsel”. Uit de parlementaire voorbereiding blijkt nog dat de in het geding zijnde heffing “kadert [… ] in het beleid tegen leegstand boven winkels, hetgeen één van de voornaamste vormen van leegstand is”. De decreetgever wil aldus “de uittocht van de meer welvarende bevolkingsgroepen” tegengaan, “vooral dan in de grote steden”.

Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de decreetgever verwaarlozing, leegstand en bedenkelijke woonkwaliteit niet als onwettig of als een inbreuk, maar als onwenselijk beschouwt. De leegstandsheffing heeft in dat verband een drievoudige doelstelling: (i) zij heeft een ontradingseffect en past in een voorkomingsbeleid, dat de oorzaken van de verkommering en desintegratie van de leefomgeving preventief wil aanpakken; zij zet aan tot een tijdige renovatie van het patrimonium en het hergebruik ervan volgens de oorspronkelijke of volgens een nieuwe bestemming; (ii) de leegstandsheffing wil de rechtstreekse en onrechtstreekse maatschappelijke kosten van de verloedering van de leef- en omgevingskwaliteit, al is het slechts partieel, verhalen op de medeveroorzakers en werkt aldus sanctionerend t.a.v. degenen die deze kosten moedwillig willen afwentelen op de gemeenschap of de minder bemiddelde achterblijvers of degenen die blind zijn voor de maatschappelijke gevolgen; en (iii) de opbrengst van de heffing kan gebruikt worden voor de revivificatie van de stedelijke leefomgeving.

Krachtens artikel 6.1 EVRM heeft eenieder bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde strafvervolging recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke instantie welke bij de wet is ingesteld.

De omstandigheid dat een fiscale sanctie of het opleggen van een bijzondere belasting internrechtelijk niet als strafrechtelijk wordt gekwalificeerd, sluit niet uit dat die maatregel strafrechtelijk van aard kan zijn in de zin van artikel 6.1 EVRM. Dit is het geval indien de overtreden bepaling gericht is tot alle burgers in hun hoedanigheid van belastingplichtige, de opgelegde sanctie of bijzondere belasting niet alleen een vergoedende functie heeft, maar in wezen een preventief en bestraffend doel heeft. De omstandigheid dat de fiscale sanctie licht is, heeft niet noodzakelijk tot gevolg dat deze aan de toepassing van artikel 6.1 EVRM is onttrokken.

Opdat een belasting een preventief en bestraffend doel zou hebben, is vereist dat de belasting in wezen een handelen of nalaten wenst te voorkomen en te bestraffen dat door de wetgever als onwettig wordt beschouwd en dat de belasting aldus leed wenst toe te brengen aan de dader van dat handelen of nalaten.

Het Hof besluit dat de appelrechter die oordelen dat de heffingen niet kunnen worden verminderd of kwijtgescholden op grond van hun vermeend strafrechtelijk karakter, hun beslissing naar recht verantwoorden.