Vrijstelling - winkelarm gebied
- Nummer
22/3107/A - 22/3108/A
- Datum beslissing
2 juni 2025
- Publicatiedatum
22 september 2025
- Rechtbank
Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent
- Status
Definitief
Heffing
- Onroerende voorheffing
Wettelijke basis
- art. 2.1.6.0.2, eerste lid, 1° VCF
Samenvatting
Bij aangetekend schrijven tekende belastingplichtige m.b.t. een bebouwd perceel, bezwaar aan tegen de betrokken aanslag. Gemeld wordt dat het handelspand in winkelarm gebied gelegen is en dat het wordt omgevormd tot twee woningen. Gemeld wordt nog dat de afbraak- en bouwvergunning werd goedgekeurd en dat de afbraakwerken nog in 2021 gestart zullen worden.
Bij bezwaarbeslissing wordt het bezwaarschrift slechts gedeeltelijk ingewilligd. De gevraagde vrijstellingen op basis van artikel 2.1.6.0.2, eerste lid, 1° VCF en artikel 2.1.6.0.2, eerste lid, 3° VCF worden geweigerd.
Dit om de reden dat de toepassingsvoorwaarden ervan niet vervuld zijn.
In de vordering voor de rechtbank vraagt belastingplichtige de vrijstelling van de onroerende voorheffing in toepassing van voormelde artikels.
[…]
Art. 2.1.6.0.2, eerste lid, 1° VCF bepaalt:
“Op aanvraag van de belastingschuldige wordt ook een vrijstelling van de onroerende voorheffing verleend voor het kadastraal inkomen van:
1° de onroerende goederen die zijn gebruikt om een kleinhandelsactiviteit uit te oefenen, die in een winkelarm gebied liggen en die op grond van een geldige omgevingsvergunning verbouwd worden tot een of meerdere woningen;”
Belastingplichtige toont niet aan dat de voorwaarden vereist voor deze vrijstelling vervuld zijn. Zoals VLABEL terecht opmerkt, wordt door eiser niet aangetoond dat het onroerend goed voorheen gebruikt werd voor een kleinhandelsactiviteit of dat het onroerend goed gelegen is in een winkelarm gebied.
Verder merkt VLABEL terecht op dat de betrokken vrijstelling maar verleend wordt vanaf het aanslagjaar dat volgt op het jaar van de effectieve bewoning die blijkt uit de inschrijving in het bevolkings- of vreemdelingenregister binnen 5 jaar na de voorlopige oplevering van de ombouwwerken (art. 2.1.6.0.2, vierde lid VCF). Belastingplichtige toont niet aan wanneer de ombouwwerken werden opgeleverd en vanaf wanneer er sprake is van een effectieve bewoning die blijkt uit de inschrijving in het bevolkings- of vreemdelingenregister. Op de vragen in dit verband zoals gesteld in het kader van het bezwaar, werd niet geantwoord door belastingplichtige. Merk op dat de afbraakwerken slechts begonnen in september 2020 zodat er ten vroegste in het jaar 2021, zij het onwaarschijnlijk, reeds sprake zou kunnen zijn van een effectieve bewoning. Maar zelfs dan zou de vrijstelling pas van toepassing zijn vanaf aanslagjaar 2022. Het kadastraal inkomen was op 1 januari 2021 ten andere nog niet aangepast, hetgeen erop wijst dat de werken toen nog niet voltooid waren.
Gevolg is dat deze vrijstelling niet kan worden toegekend.