Gedaan met laden. U bevindt zich op: Zekere en vaststaande schuldvordering van de erflater op een derde - moeizame invorderingsproblematiek staat aangifteplicht niet in de weg - ontheffing art 3.6.0.0.4 VCF is slechts mogelijk indien voldoende bewijs van oninbare vordering Vlaamse Belastingdienst

Zekere en vaststaande schuldvordering van de erflater op een derde - moeizame invorderingsproblematiek staat aangifteplicht niet in de weg - ontheffing art 3.6.0.0.4 VCF is slechts mogelijk indien voldoende bewijs van oninbare vordering

Rechtspraak
Nummer

23/1987/A

Datum beslissing

30 april 2025

Publicatiedatum

22 september 2025

Rechtbank

Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent

Status

Definitief

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.3.3.2. VCF
  • art. 3.6.0.0.4. VCF
  • art. 3.3.1.0.6, 2° c) VCF

Samenvatting

Het geschil heeft betrekking op 2 aanslagen in de erfbelasting, enerzijds inzake de nalatenschap van wijlen dhr. A. en anderzijds inzake de nalatenschap van wijlen mevr. R.

Eiseres is de kleindochter van wijlen dhr. A. (overleden op 30/06/2018) en wijlen mevr. R. (overleden op 21/12/2018). Ingevolge het overlijden van haar vader (= de zoon van wijlen dhr. A. en wijlen mevr. R.) geldt de kleindochter als wettige erfgename van haar overleden grootouders.

In de aangifte van nalatenschap van wijlen mevr. R. van 21/06/2019 werd bij het overzicht van het actief melding gemaakt van een vordering lastens de broers M. en B. voor een waarde van 1 EUR. In de omschrijving werd vermeld: “Lening toegestaan aan M. en. B. te D. ten bedrage van 100.000 EUR doch voornoemde schuldenaars betwisten de vordering zodat het dossier intussen werd ingeleid voor de Rechtbank van Eerste Aanleg – pro memorie”.

Op 01/02/2021 maakte de notaris aan VLABEL een kopie over van het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen afd. Kortrijk van 25/09/2020 waarbij de heren M. en B. veroordeeld werden tot terugbetaling van de lening, destijds aangegaan jegens wijlen dhr. A. en wijlen mevr. R., en dit ten bedrage van 102.158,90 EUR, te vermeerderen met intresten en kosten. De notaris meldde dat er gewacht werd op de afhandeling van de procedure onroerend beslag en hij stelde voor om een bijvoeglijke aangifte van nalatenschap in te dienen na verkoop van het onroerend goed van de schuldenaars en ondertekening van de rangregeling waarvan hij VLABEL ten gepaste tijde een kopie zou bezorgen.

Daags nadien, op 02/02/2021, reageerde VLABEL dat er een indieningstermijn van 4 maanden lopende was vanaf de datum van het vonnis (25/09/2020), maar dat gezien de coronapandemie er een tolerantie van uitstel was waarbij geen belastingverhoging zou worden opgelegd indien de aangifte werd ingediend vóór 30/04/2021. Daarbij kondigde VLABEL aan dat na die datum er een belastingverhoging zou worden gerekend wegens laattijdigheid, en dat bij niet ontvangst van de aangifte een ambtshalve voorstel verstuurd zou worden met een belastingverhoging van 20% op grond van art. 3.18.0.0.9 VCF.

Op 13/01/2022 richtte VLABEL aan de notaris een voorstel tot ambtshalve aanslag in de beide nalatenschappen.

De kleindochter voert aan dat de kans op succesvolle uitvoering op (één van) beide broers voor de schuldvordering nihil is. Zij meent dat het aangetoond is dat zij het geleende bedrag nooit zal terugzien. De schuldvordering werd volgens de kleindochter correct gewaardeerd op 1 EUR conform de bepalingen van art. 2.7.3.3.2, 2° VCF.

Overeenkomstig art. 2.7.3.3.1 VCF is de belastbare waarde van de goederen die het actief van de nalatenschap van een rijksinwoner uitmaken, de door de aangevers te schatten verkoopwaarde op de dag van het overlijden.

Art. 2.7.3.3.2 VCF bepaald dat in afwijking van art. 2.7.3.3.1 VCF de belastbare waarde van de goederen die tot de nalatenschap behoren, als volgt wordt samengesteld: 2° voor het kapitaal en de intresten die vervallen zijn of die verkregen zijn van de schuldvorderingen: het nominale bedrag van dat kapitaal en van die intresten. In geval van onvermogen van de schuldenaar of van het bestaan van elke andere oorzaak van waardevermindering mogen de aangevers de schuldvordering op haar verkoopwaarde schatten.

Overeenkomstig art. 3.3.1.0.6, 2°, c) VCF moet een nieuwe aangifte van nalatenschap worden ingediend als na het openvallen van de nalatenschap, de actieve samenstelling ervan vermeerderd wordt door de oplossing van een geschil.

In voorliggend geval valt het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen afd. Kortrijk van 25/09/2020 onder voornoemd art. 3.3.1.0.6, 2°, c) VCF. Op dat ogenblik heeft de kleindochter namelijk een uitvoerbare titel bekomen en is de schuldvordering vaststaand, zeker en opeisbaar geworden zodat de actieve samenstelling van de nalatenschap ten belope daarvan vermeerderd werd.

Het gegeven dat hetgeen waartoe de broers werden veroordeeld nog niet effectief werd ontvangen, doet geen afbreuk aan de vaststelling dat de (voordien betwiste) schuldvordering werd toegekend en aldus behoort tot het vermogen van de beide nalatenschappen. Waar de kleindochter ervan uitgaat dat zij slechts een aangifte zou moeten doen zodra zij de gelden ook effectief ontvangen heeft, gaat zij uit van een verkeerde rechtsopvatting. De kleindochter diende dan ook een bijvoeglijke aangifte in te dienen na het tussengekomen vonnis, wat niet gebeurd is.

VLABEL betwist niet dat de inning van deze schuldvordering een moeizaam verloop kent, rekening houdende met het gegeven dat één van beide broers, nl. de heer M., in faling is. Er blijkt reeds een aangifte van schuldvordering te zijn gedaan. Daarnaast blijkt er een onroerend goed te zijn dat het voorwerp kan uitmaken van beslag, maar er is een samenloop met diverse (bevoorrechte) schuldeisers.

De rechtbank heeft de raadsman van de kleindochter op de openbare terechtzitting van 02/04/2025 gevraagd naar de huidige stand van zaken. Deze lichtte toe dat er geen recente contactname is geweest met de curator en dat de faling nog niet is afgesloten. Ook kon geen nadere informatie worden verstrekt over de verkoop van het onroerend goed, noch of er reeds een rangregeling werd opgesteld. Het meest recente stuk dat de kleindochter voorlegt, dateert van 23/02/2023. Sedertdien werden geen nieuwe stukken aangeleverd.

VLABEL voert met rede aan dat pas indien voldoende bewezen/waarschijnlijk is dat de schuldvordering niet kan worden gerecupereerd (bij géén van beide broers), de mogelijkheid bestaat om een ontheffing of regularisatie te vragen, waarbij VLABEL wijst op art. 3.6.0.0.4 VCF op grond waarvan een ontheffing kan worden gevraagd bij een vermindering van de actieve samenstelling, en op grond van art. 3.6.0.0.1 VCF op grond waarvan de kleindochter eventueel zelf een ambtshalve ontheffing kan overwegen.

Dit is op heden niet het geval. Een en ander zal desgevallend kunnen blijken uit de rangregeling zoals deze zal worden opgemaakt bij de verkoop van het onroerend goed.

Ook wat betreft de belastingverhoging treedt de rechtbank VLABEL bij dat deze werd opgelegd overeenkomstig art. 3.18.0.0.9 VCF. Het is tussen partijen niet betwist dat de kleindochter geen bijvoeglijke aangifte heeft ingediend na het tussengekomen vonnis van 25/09/2020. Zoals hoger uiteengezet was de kleindochter hiertoe gehouden. De kleindochter werd meermaals uitgenodigd om een aangifte in te dienen en VLABEL heeft hiertoe verschillende malen uitstel verleend, waaruit kan worden opgemaakt dat VLABEL zich inschikkelijk heeft opgesteld.

De rechtbank ziet geen reden om de opgelegde belastingverhoging kwijt te schelden of te verminderen, noch om deze te omkleden met de gunst van een uitstel.

De bestreden aanslagen worden gehandhaafd, met dien verstande dat de kleindochter alsnog de nodige stappen kan ondernemen om een ontheffing of regularisatie aan te vragen mits de wettelijke voorwaarden daartoe vervuld zijn.