Advies 60.948/1 van 10 februari 2017
- Type
Besluiten van de Vlaamse Regering
- Thema
Europese verordeningen
Relevante passage uit advies
Algemene groepsvrijstellingsverordening. Artikel 5, §1, van het ontwerp bepaalde dat de “aanwervingsincentive die aan de ondernemingen wordt uitbetaald, […] vrijgesteld [is] van de aanmeldingsverplichting, vermeld in artikel 108, lid 3, van het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, krachtens de bepalingen van de algemene groepsvrijstellingsverordening”.
Het loutere gegeven dat de algemene groepsvrijstellingsverordening rechtstreekse werking heeft en de bepalingen ervan in beginsel niet door de nationale regelgever(s) moeten worden overgenomen, neemt niet weg dat het toepassingsgebied en de voorwaarden van de ontworpen regeling voldoende nauwkeurig moeten afgestemd zijn op de toepasselijke voorwaarden van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Het staat de Vlaamse Regering weliswaar vrij om de ontworpen regeling niet af te stemmen op de algemene groepsvrijstellingsverordening, maar in dat geval wordt geen vrijstelling genoten van de aanmeldingsverplichting bedoeld in artikel 108, lid 3, VWEU, wat volgens artikel 5, §1, van het ontwerp de bedoeling is.
Artikel 4 en artikel 5, §2, van het ontwerp bevatten bepalingen inzake cumulatie van steun en inzake uitsluiting van bepaalde ondernemingen met het oog op de overeenstemming met de algemene groepsvrijstellingsverordening.
De naleving van diverse andere onderdelen van de algemene groepsvrijstellingsverordening werd echter niet uitdrukkelijk door het ontwerp gewaarborgd.
Zo bevatte het ontwerp geen waarborg dat artikel 4, lid 1, o), van de algemene groepsvrijstellingsverordening, dat bepaalt dat het plafond voor steun voor de aanwerving van kwetsbare werknemers 5 miljoen euro per onderneming per jaar bedraagt, werd nageleefd.
Evenmin waarborgde het ontwerp de regel van artikel 32, lid 3, van de algemene groepsvrijstellingsverordening dat de aanwervingsincentive niet toegekend werd aan aanwervingen die het gevolg van zijn van “afvloeiingen”.
Daarnaast moest opgemerkt worden dat artikel 2, 4, van de algemene groepsvrijstellingsverordening een “kwetsbare werknemer” definieert als een persoon die “in de voorafgaande zes maanden geen reguliere betaalde betrekking heeft gevonden (…)”. Artikel 2, §1, 1°, van het ontwerp voorzag in een subsidie voor de aanwerving van “niet-werkende werkzoekenden”. Artikel 1, 4°, van het ontwerp definieerde “niet-werkende werkzoekende”, door verwijzing naar artikel 1, eerste lid, 8°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juni 2009 ‘houdende de organisatie van de arbeidsbemiddeling en de beroepsopleiding’, als volgt: “a) de werkzoekende die geen betaalde beroepsarbeid verricht; b) de onvrijwillig deeltijdse werknemer, vermeld in artikel 29 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering; c) de deeltijdse werknemer die een opleiding volgt in een onderwijsinstelling als vermeld in artikel 87, waarvoor hij vrijstelling heeft gekregen van de directeur van het werkloosheidsbureau;”. De personen die onder a) vallen, leken onder de definitie van “kwetsbare werknemer” te vallen (samen gelezen met de vereiste van 2 jaar inschrijving bij de VDAB in artikel 2, §1, 1°, a) van het ontwerp). Voor de personen onder b) en c) van de definitie van niet-werkende werkzoekende leek niet vast te staan dat deze in de voorafgaande zes maanden geen reguliere betaalde betrekking hadden gevonden.
Daarover ondervraagd, verklaarde de gemachtigde: “Ook de personen die onder b) en c) vallen moeten samen gelezen worden met de verplichting van twee jaar inschrijving bij de VDAB. Een periode van inschrijving bij de VDAB betekent niet dat de persoon geen acties onderneemt om werk te zoeken, opleiding te volgen, eventueel een deeltijdse job te aanvaarden in afwachting van een voltijdse job, … We vermoeden dat in eerder uitzonderlijke gevallen personen onder b) en c) in aanmerking zullen komen voor de aanwervingsincentive. Maar we willen personen die onvrijwillig deeltijds werken of een deeltijdse job combineren met een opleiding (of dergelijke periodes in de twee jaar inschrijving) niet uitsluiten. Dit past in het doel van de GBER om kwetsbare werknemers kans te geven op een reguliere voltijdse arbeidsplaats.”
Het is twijfelachtig dat die zienswijze verenigbaar is met de uitdrukkelijke bepalingen van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Het was volgens de Raad van State raadzaam om het ontwerp op deze punten aan een bijkomend onderzoek te onderwerpen en in voorkomend geval de betrokken voorwaarden nauwkeuriger in het ontwerp op te nemen, dan wel om uitdrukkelijk te bepalen dat de steun alleen kan worden toegekend op voorwaarde dat alle toepasselijke voorwaarden voor steun in de vorm van loonsubsidies ten behoeve van de aanwerving van kwetsbare werknemers zoals bedoeld in (artikel 32 van) de algemene groepsvrijstellingsverordening werden nageleefd. ( Advies 60.948/1 van 10 februari 2017 over een ontwerpbesluit van de Vlaamse Regering tot toekenning van aanwervingsincentives voor langdurig werkzoekenden, p. 4-6, punt 7 t.e.m. 10)