• Impliciete bevoegdheden (p.8-9, punt 5)

Het ontworpen artikel 25/3, derde lid, van het decreet van 26 april 2019 (artikel 11 van het voorontwerp) strekte ertoe het kaderdecreet van 14 juli 2023 over de handhaving van Vlaamse regelgeving (hierna Kaderdecreet Vlaamse Handhaving te noemen), met inbegrip van hoofdstuk 10, afdelingen 4, 8 en 10, van toepassing te maken op de handhaving van artikel 25/3. Met de keuze voor de toepassing van zogenaamde “opt-in”-instrumenten uit hoofdstuk 10 van het Kaderdecreet Vlaamse Handhaving werd ook de regeling betreffende de probatievoorwaarden, de bevoegdheden van de politiediensten en de bijzondere bepalingen over de uitvoering van publieke herstelmaatregelen van toepassing gemaakt.

In advies 72.624/3 van 28 februari 2023 had de Raad van State, afdeling Wetgeving, een aantal bevoegdheidsrechtelijke opmerkingen gemaakt bij het voorontwerp dat had geleid tot het Kaderdecreet Vlaamse Handhaving (adv.RvS 72.624/3 van 28 februari 2023 over een voorontwerp dat heeft geleid tot het Kaderdecreet Vlaamse Handhaving, opmerkingen 4 tot 14). Als geen rekening werd gehouden met die opmerkingen bij de verdere totstandkoming van het Kaderdecreet Vlaamse Handhaving en de bepalingen waarop ze betrekking hadden van toepassing werden verklaard op de handhaving van het ontworpen artikel 25/3 van het decreet van 26 april 2019, bleven die opmerkingen onverminderd gelden (zie ook adv.RvS 73.747/1 van 13 november 2023 over een voorontwerp van decreet tot wijziging van diverse decreten, wat betreft de implementatie van het kaderdecreet Vlaamse Handhaving van [datum], opmerkingen 4 tot 6; adv.RvS 74.683/3 van 20 december 2023 over een voorontwerp dat heeft geleid tot het Vlaams decreet van 29 maart 2024 over e-boeken en bijbehorende software, opmerking 5).

Met name als uit het van toepassing verklaren van artikel 8, §2, eerste lid, 5° en 7°, en artikel 97 van het Kaderdecreet Vlaamse Handhaving voortvloeide dat de personeelsleden van het operationele kader van de politiediensten die die politiediensten daarvoor aanwezen, van rechtswege toezichthouder waren en de door de Vlaamse Regering aangewezen bijzondere veldwachters konden worden aangesteld als toezichthouder, en werden belast met de bestuurlijke opsporing, had de Raad van State, afdeling Wetgeving, in het voormelde advies 72.624/3 opgemerkt dat voor die bepalingen een beroep moest worden gedaan op de impliciete bevoegdheden vermeld in artikel 10 van de BWHI en dat bij het van toepassing verklaren ervan moest worden aangetoond dat aan de voorwaarden daartoe was voldaan (adv.RvS 72.624/3 van 28 februari 2023, opmerkingen 6.1 tot 6.8). Op het moment van het advies bevatte de memorie van toelichting van het voor advies voorgelegde voorontwerp alvast geen dergelijke verantwoording.

Hetzelfde gold voor het van toepassing verklaren van artikel 42 van het Kaderdecreet Vlaamse Handhaving, dat in een beroep voorzag bij het Handhavingscollege. Om de redenen uiteengezet in het voormelde advies 72.624/3 moest kunnen worden aangetoond dat voor die bevoegdheidstoewijzing was voldaan aan de voorwaarden om een beroep te doen op de impliciete bevoegdheden, en met name aan het noodzakelijkheidsvereiste.

• Europese richtlijn (omzetting) (p.12, punt 10)

Aangezien artikel 7 van het voorontwerp strekte tot gedeeltelijke omzetting van artikel 24, lid 2, van richtlijn (EU) 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 inzake terrorismebestrijding en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad en tot wijziging van Besluit 2005/671/JBZ van de Raad en van artikel 4 en 5 van richtlijn (EU) 2016/800 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende procedurele waarborgen voor kinderen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure, moest in het voorontwerp een verwijzing naar die richtlijnen opgenomen worden. Dat kon het best door vooraan in het dispositief een nieuw artikel in die zin toe te voegen.