Bijna 7% van werknemers heeft tijdelijk arbeidscontract
In 2022 lag het aandeel werknemers van 20 tot 64 jaar met een in het Vlaamse Gewest op 6,9%. Dat aandeel daalde van 8,4% in 1999 tot 6,0% in 2012. Het steeg daarna tot 8,4% in 2019, gevolgd door een daling in 2020, 2021 en 2022.
Hoogste aandeel contracten van bepaalde duur, sterkste stijging bij studentenarbeid
De werknemers met een tijdelijk arbeidscontract kunnen worden opgesplitst naar de aard van het tijdelijk contract.
In 2022 had 55,1% van de werknemers met een tijdelijk arbeidscontract een contract van bepaalde duur of voor een bepaald werk. In 1999 was dat nog 64,2%.
Het aandeel werknemers in uitzendarbeid of met een interimcontract steeg van 18,4% in 1999 tot 27,9% in 2019, maar daalde weer tot 19,4% in 2022.
In 2022 had 3,6% van de werknemers een arbeidscontract in het kader van een opleiding, tegenover 6,5% in 1999.
Het aandeel van de studentencontracten steeg de voorgaande jaren sterk, van 7,7% in 2017 tot 18,4% in 2022. In de periode daarvoor schommelde het aandeel tussen 1,3% en 4,7%.
Hoger aandeel met tijdelijk arbeidscontract bij vrouwen
Het aandeel werknemers met een tijdelijk arbeidscontract schommelde bij mannen in het Vlaamse Gewest tussen 1999 en 2013 rond 5%. Daarna steeg dat aandeel tot 7,6% in 2019, gevolgd door een lichte daling tot 5,8% in 2022.
Bij vrouwen daalde het aandeel werknemers met een tijdelijk contract van 12,2% in 1999 tot 6,9% in 2013. Daarna steeg het aandeel tot 9,3% in 2018, maar het zakte weer tot 8,0% in 2022.
In 2022 lag het aandeel met een tijdelijk arbeidscontract bij vrouwen 2,2 procentpunt hoger dan bij mannen. In 1999 bedroeg dat verschil nog 6,5 procentpunt.
Veel hoger aandeel met tijdelijk arbeidscontract bij jongeren
Het aandeel werknemers met een tijdelijk arbeidscontract lag met 15,0% in 2022 veel hoger bij de 20- tot 34-jarigen dan bij de andere leeftijdsgroepen. Dat was het geval in de hele periode 1999-2022 en het verschil nam door de sterke stijging tussen 2013 en 2017 nog toe.
Bij de 35- tot 49-jarigen daalde het aandeel met een tijdelijk contract van 5,3% in 1999 tot 3,3% in 2012. Daarna steeg het aandeel tot 5,1% in 2018, maar daalde weer tot 3,4% in 2022.
Bij de 50- tot 64-jarigen steeg het aandeel eerst van 2,9% in 1999 tot 4,3% in 2007, gevolgd door een daling tot 2,5% in 2012. Daarna klom het aandeel weer naar 4,1% in 2019, opnieuw gevolgd door een daling tot 2,8% in 2022.
Meer tijdelijke arbeidscontracten bij laaggeschoolden
In 2022 lag het aandeel laaggeschoolde werknemers van 25 tot 64 jaar met een tijdelijk arbeidscontract op 7,4%, tegenover 6,7% in 1999. In 2019 bedroeg het aandeel nog 16,8%. Het aandeel kende in de periode 1999-2022 vrij grote schommelingen.
Bij middengeschoolde personen bedroeg het aandeel met een tijdelijk contract in 2022 3,8% en bij hooggeschoolden 5,1%. Bij beide groepen daalde het aandeel tot in de periode rond 2009, gevolgd door een stijging gedurende enkele jaren en een nieuwe daling in de periode 2018-2022. De schommelingen in de periode 1999-2022 waren minder groot dan bij laaggeschoolden.
Hoogste aandeel tijdelijke arbeidscontracten bij alleenstaanden met kinderen
Het aandeel werknemers met een tijdelijk arbeidscontract bij alleenstaanden zonder kinderen ten laste lag in 2022 op 6,8%, tegenover 6,4% in 2012 en 8,1% in 2021. Bij alleenstaanden met kinderen schommelde dat aandeel in de periode 2012-2022 rond 11%. Met een aandeel van 12,0% kende deze groep in 2022 het hoogste cijfer van de hele periode en van alle huishoudtypes.
Van de koppels zonder kinderen had in 2022 5,2% een tijdelijk contract, evenveel als in 2012, maar lager dan in 2021. Bij koppels met kinderen steeg het aandeel met een tijdelijk arbeidscontract van 5,6% in 2012 tot 7,3% in 2019, maar daalde weer tot 6,6% in 2022.
Lager aandeel werkenden met tijdelijk arbeidscontract bij personen met hinder door handicap of langdurig gezondheidsprobleem
In 2022 lag het aandeel werkenden met een tijdelijk arbeidscontract bij personen met hinder tijdens hun dagelijkse bezigheden wegens een handicap of langdurig gezondheidsprobleem op 7,7%, tegenover 6,4% in 2021. Het aandeel schommelde vrij sterk in de periode 2009-2022.
Bij personen zonder hinder steeg het aandeel werkenden met een tijdelijk arbeidscontract van 5,9% in 2009 tot 7,8% in 2019, maar daalde weer tot 6,7% in 2022.
Hoger aandeel met tijdelijk contract bij werknemers geboren buiten de EU
In 2022 lag het aandeel met een tijdelijk arbeidscontract bij werknemers geboren in België in 2022 op 6,2%, tegenover 6,3% in 2007 en 7,2% in 2021.
Werknemers geboren in een ander land van de Europese Unie (EU27) hebben iets vaker een tijdelijk contract (8,3% in 2022). Dat is het laagste aandeel in de periode 2007-2022. De curve vertoont wel grote schommelingen.
Bij werknemers geboren buiten de Europese Unie lag het aandeel met een tijdelijk contract in 2022 op 13,1%, tegenover 16,0% in 2007 en 12,1% in 2021. Het aandeel schommelde tussen 2007 en 2020 rond 16%. Het aandeel lag in de hele periode hoger dan bij de 2 andere groepen, maar het verschil werd beduidend kleiner in 2021, gevolgd door een stijging in 2022.
Aandeel tijdelijke contracten in Vlaams Gewest ver onder EU-gemiddelde
In 2022 lag het aandeel werknemers met een tijdelijk arbeidscontract in het Vlaamse Gewest (6,9%) lager dan in het Waalse Gewest (9,4%), in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest (13,8%) en in België in zijn geheel (8,3%).
In de Europese Unie (EU27) lag het aandeel werknemers met een tijdelijk contract in 2022 gemiddeld op 12,9%, veel hoger dan in het Vlaamse Gewest.
Nederland kende met 23,8% het hoogste aandeel werknemers met een tijdelijk contract, gevolgd door Spanje (20,8%) en Italië (16,5%). Litouwen (1,7%) had het laagste percentage met een tijdelijk contract, voorafgegaan door Roemenië (2,1%) en Letland (2,5%).
Bronnen
Relevante links
- Steunpunt Werk: Cijfers opent in nieuw venster
- Steunpunt Werk: Vlaanderen binnen Europa opent in nieuw venster