Gedaan met laden. U bevindt zich op: Type arbeidscontract Arbeid

Type arbeidscontract

Gepubliceerd op 19 juni 2025 • Volgende update: mei 2026

In 2024 lag het aandeel werknemers van 20 tot 64 jaar met een in het Vlaamse Gewest op 7,1% van het totaal aantal werknemers. Dat aandeel daalde van 8,4% in 1999 tot 6,0% in 2012. Het aandeel steeg daarna tot 8,4% in 2019, gevolgd door een afname na 2019. In 2024 is er opnieuw een lichte stijging (+0,5 procentpunt (ppt.)).

Laagste aandeel tijdelijke contracten bij samenwonende partners met kinderen en 55- tot 64-jarigen

Vrouwelijke werknemers zijn vaker dan hun mannelijke collega’s aan het werk met een tijdelijk contract. In 2024 lag het aandeel werknemers met een tijdelijk contract bij vrouwen op 8,1%, tegenover 6,1% bij mannen. Het aandeel werknemers met een tijdelijk contract is zowel bij mannen als bij vrouwen tussen 2014 en 2024 beperkt gestegen.

Het aandeel werknemers met een tijdelijk contract daalt naarmate de leeftijd toeneemt. Het aandeel werknemers met een tijdelijk arbeidscontract lag met 14,7% in 2024 veel hoger bij de 20- tot 34-jarigen dan bij de andere leeftijdsgroepen. In vergelijking met 2014 bleef het aandeel nagenoeg stabiel bij de 35- tot 54-jarigen, maar steeg (+1,4 ppt.) bij de jongste leeftijdsgroep en bij de 55- tot 64-jarigen (+0,6 ppt.).

Kortgeschoolden zijn vaker aan de slag met een tijdelijk arbeidscontract dan midden- of hooggeschoolden. In 2024 lag het aandeel kortgeschoolde werknemers van 25 tot 64 jaar met een tijdelijk arbeidscontract op 6,5%, tegenover 4,3% bij de middengeschoolden en 5,0% bij de hooggeschoolden. Tussen 2014 en 2024 bleef het aandeel werknemers met een tijdelijk arbeidscontract min of meer stabiel bij midden- en hooggeschoolde werknemers. Bij kortgeschoolde werknemers is er een lichte daling (-0,8 ppt.).

Opgedeeld naar huishoudpositie lag het aandeel werknemers met een tijdelijk arbeidscontract in 2014 en 2024 het hoogst bij personen die inwonen bij hun ouders (respectievelijk 21,6% en 24,5%) en het laagst bij samenwonende partners met kinderen (respectievelijk 4,2% en 3,3%).

Personen die hinder ervaren tijdens hun dagelijkse activiteiten wegens een handicap of langdurig gezondheidsprobleem waren in 2024 iets minder aan de slag met een tijdelijk contract (5,9%) dan personen die geen hinder ervaren (7,0%). In 2014 was er geen verschil tussen beide groepen (beiden 6,8%).

Ten slotte varieert het aandeel werknemers met een tijdelijk arbeidscontract ook naar geboorteland. Bij personen geboren in België ging het in 2024 om 6,4%, bij personen geboren in een ander EU-land om 9,1% en bij personen geboren buiten de EU om 12,4%. Ten opzichte van 2014 betekent dit een afname voor personen geboren in een ander EU-land (-5,0 ppt.) en voor personen geboren buiten de EU (-3,7 ppt.).

Aandeel tijdelijke contracten in Vlaams Gewest ver onder EU27-gemiddelde

In 2024 lag het aandeel werknemers met een tijdelijk arbeidscontract in het Vlaamse Gewest (7,1%) lager dan in het Waalse Gewest (8,8%), in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest (14,2%) en in België in zijn geheel (8,3%).

In de Europese Unie (EU27) lag het aandeel werknemers met een tijdelijk contract in 2024 gemiddeld op 11,6%.
Nederland kende met 22,8% het hoogste aandeel werknemers met een tijdelijk contract, gevolgd door Portugal (15,6%) en Spanje (15,5%). Litouwen (1,5%), Roemenië (1,8%) en Letland (2,1%) hadden het laagste percentage werknemers met een tijdelijk contract.