Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 23026 - Inbreng in de huwgemeenschap na 4 jaar gevolgd door een schenking aan de kinderen Vlaamse Belastingdienst

VB 23026 - Inbreng in de huwgemeenschap na 4 jaar gevolgd door een schenking aan de kinderen

Voorafgaande beslissing
Nummer
23026
Datum beslissing
4 juli 2023
Publicatiedatum
29 augustus 2023

Heffing

  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.8.3.0.1. VCF
  • art. 2.8.4.1.1. VCF
  • art. 3.17.0.0.2. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt er toe bevestiging te krijgen dat de hierna vermelde inbreng in de huwgemeenschap, gevolgd door de voorgenomen schenking vanuit de huwgemeenschap niet ingaat tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF, en er bijgevolg géén fiscaal misbruik is in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

2. De aanvraag wordt ingediend door notaris […], met standplaats te […], namens:

2.1. De heer X, van Belgische nationaliteit, geboren te […] op xx.xx.1963, rijksregisternummer […], en zijn echtgenote,

2.2. Mevrouw Y, van Belgische nationaliteit, geboren te […] op xx.xx.1964, rijksregisternummer […], samen wonende te […].

De echtgenoten X-Y zijn gehuwd te […] op xx.xx.1985 onder het wettelijk stelsel, bij gebrek aan een huwelijkscontract, nadien gewijzigd doch met behoud van voormeld stelsel ingevolge akte verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.2019.

Mevrouw Y, voornoemd onder punt 2.2., heeft bij voormeld wijzigend huwelijkscontract de betrokken onroerende goederen vermeld onder punt 4.1 en 4.3 ingebracht in het gemeenschappelijk vermogen.

3. De betrokken partijen zijn de gemeenschappelijke kinderen van de echtgenoten X-Y, m.n.:

3.1. Mevrouw A, van Belgische nationaliteit, geboren te […] op xx.xx.1991, rijksregisternummer […], ongehuwd en bevestigend geen verklaring van wettelijke samenwoning te hebben afgelegd, wonende te […].

3.2. Mevrouw B, van Belgische nationaliteit, geboren te […] op xx.xx.1992, rijksregisternummer […], ongehuwd en bevestigend geen verklaring van wettelijke samenwoning te hebben afgelegd, wonende te […].

4. De betrokken onroerende goederen zijn:

STAD […], derde afdeling

4.1. Een woonhuis op en met grond en aanhorigheden gelegen te […], gekadastreerd volgens recent kadastraal uittreksel sectie C, nummer […], met een oppervlakte van één are vijfenzeventig centiare (1 a 75 ca).

4.2. In een onroerend geheel genaamd “[…]”, gestaan en gelegen te […], aan een nieuw ontworpen weg, genaamd […], gekadastreerd volgens titel sectie C, deel van nummers […] en […], en volgens recent kadastraal uittreksel sectie C, nummer […], met een oppervlakte zowel volgens titel als thans van drie are vijfentachtig centiare (03a 85ca),

De carport “[…]”, zijnde de […] carport gezien van aan de straat, met perceelnummer sectie C, nummer […], omvattende volgens beschrijving in de akte houdende het onroerend statuut:

- in privatieve en exclusieve eigendom:

Het bovengronds gelegen gedeelte van de eigenlijke individuele parkeerplaats, zoals dat wordt begrensd door de constructies van de parkeerplaats (carport) en door de afbakeningen op de grond;

- in mede-eigendom en gedwongen onverdeeldheid:

Eén achtste (1/8) in de gemeenschappelijke delen van de carportzone A, waaronder de grond.

Goed sub 4.1 en sub 4.2 samen geschat op 300.000,00 euro.

4.3. Een woonhuis op en met grond en aanhorigheden gelegen te […], gekadastreerd volgens recent kadastraal uittreksel sectie C nummer […], met een oppervlakte volgens titel en kadaster van één are vijfenzeventig centiare (1 a 75 ca).

4.4. In een onroerend geheel genaamd “Carportzone […]”, gestaan en gelegen te […], aan een nieuw ontworpen weg, genaamd […], gekadastreerd volgens titel sectie C, deel van nummers […] en […], en volgens recent kadastraal uittreksel sectie C, nummer […], met een oppervlakte zowel volgens titel als thans van drie are vijfentachtig centiare (03a 85ca),

De carport “[…]”, zijnde de eerste carport gezien van aan de straat, met perceelnummer sectie C, nummer […], omvattende volgens beschrijving in de akte houdende het onroerend statuut:

- in privatieve en exclusieve eigendom:

Het bovengronds gelegen gedeelte van de eigenlijke individuele parkeerplaats, zoals dat wordt begrensd door de constructies van de parkeerplaats (carport) en door de afbakeningen op de grond;

- in mede-eigendom en gedwongen onverdeeldheid:

Eén achtste (1/8) in de gemeenschappelijke delen van de carportzone […], waaronder de grond.

Goed sub 4.3 en sub 4.4 samen geschat op 300.000,00 euro.

De goederen vermeld onder punt 4.1 en 4.3 (toen nog bouwgrond) behoorden mevrouw Y, vermeld onder punt 2.2 in volle eigendom toe ingevolge akte houdende onder meer ruiling, verkaveling en verdeling verleden voor notaris […] te […] en notaris […] te […] op xx.xx.2017, overgeschreven op het eerste hypotheekkantoor te […] op xx.xx. daarna onder nummer […]. Bij akte verleden voor notaris […] op xx.xx.2019 werden deze onroerende goederen (ondertussen bebouwd) door mevrouw Y, vermeld onder punt 2.2 in de huwgemeenschap tussen haar en de heer X, vermeld onder punt 2.1 ingebracht (zie in bijlage bij de aanvraag).

De goederen vermeld onder punt 4.2. en 4.4 werden aangekocht door de echtgenoten X-Y bij akte verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.2019 (zie in bijlage bij de aanvraag).

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

5. Het is de bedoeling van de echtgenoten X-Y om de onroerende goederen vermeld onder punt 4 voor de geheelheid in volle eigendom te laten toekomen aan hun gemeenschappelijke kinderen vermeld onder punt 3.

III. Motivering van de aanvraag

6. De schenkers wensen via voorafgaande beslissing bevestiging te krijgen dat voormelde inbreng in de huwgemeenschap, gevolgd door de schenking vanuit de huwgemeenschap niet ingaat tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF, en er bijgevolg géén fiscaal misbruik is in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF, rekening houdende met navolgende niet-fiscale motieven van de inbreng:

- Er is enige tijd verstreken tussen de inbreng en de schenking die zal plaatsvinden (ongeveer 4 jaar);

- Bij de inbreng in de huwgemeenschap werden ook nog andere onroerende goederen ingebracht, die niet zullen worden geschonken;

- Er werd een keuzebeding ingelast in de huwgemeenschap, om de langstlevende partner flexibiliteit te geven in hetgeen hij/zij wenst te verkrijgen bij het overlijden van de eerststervende;

- De voormelde woningen werden opgericht op de eigen gronden van mevrouw Y, voornoemd onder punt 2.2, met financiering via de […]. De aflossingen werden steeds betaald met gemeenschapsgelden. De inbreng van voormelde woningen in de huwgemeenschap was dan ook een vorm van vergoeding voor de heer X.

IV. Beslissing

Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

7. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten op burgerlijk vlak.

8. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht:

- Artikel 2.8.3.0.1, §1 VCF dat luidt als volgt:

§ 1. Voor de schenkingen onder de levenden van roerende en onroerende goederen wordt een schenkbelasting geheven op het aandeel van elke begiftigde, op basis van de verkoopwaarde van de geschonken goederen, zonder aftrek van lasten.”;

- Artikel 2.8.4.1.1, §1 en §2, VCF dat luidt als volgt:

§ 1. De schenkbelasting voor de schenkingen van onroerende goederen wordt berekend volgens het tarief, vermeld in de onderstaande tabellen :
TABEL I

verkrijging in rechte lijn en tussen partners

gedeelte van de schenking

A
schijf in euro

tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in %

totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro

Vanaf

tot en met

0,01

150.000

3

-

150.000,01

250.000

9

4500

250.000,01

450.000

18

13.500

450.000,01

27

49.500


TABEL II

tarief tussen alle andere personen

gedeelte van de schenking

A schijf in euro

tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in %

totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro

Vanaf

tot en met

0,01

150.000

10

-

150.000,01

250.000

20

15.000

250.000,01

450.000

30

35.000

450.000,01

40

95.000


§ 2. Het tarief van de schenkbelasting voor de schenkingen van roerende goederen bedraagt :
1° 3% voor een verkrijging in de rechte lijn en tussen partners;
2° 7% voor een verkrijging door alle andere personen.

Dat tarief is niet van toepassing op de schenkingen onder de levenden van roerende goederen die met legaten worden gelijkgesteld met toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3°.
”;

- Artikel 3.17.0.0.2 VCF dat luidt als volgt:

Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt :
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.
”.

9. In de omzendbrief VLABEL/2015/1 van 16 februari 2015(PDF bestand opent in nieuw venster) worden volgende rechtshandelingen als fiscaal misbruik beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven:

“Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF).

Er kan worden vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten aan bv. hun enig kind enkel gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken; dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Degelijke constructie gaat in tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF. Er is bijgevolg sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.

De belastingplichtige dient te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking, verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.

Indien de belastingplichtige dit bewijs niet levert, dient de schenkbelasting te worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door de inbrengende echtgenoot aan het kind voor de geheelheid van het goed.”.

10. De onder punt 4.2 en 4.4 vermelde onroerende goederen werden door de echtgenoten X-Y aangekocht bij akte verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.2019.

De onder punt 4.1 en 4.3 vermelde onroerende goederen werden door mevrouw Y, vermeld onder punt 2.2 ingebracht in de huwgemeenschap bestaande tussen haar en de heer X, vermeld onder punt 2.1 blijkens akte verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.2019.

11. Gelet op de feitenconstellatie, de tijdspanne tussen de inbreng van de onroerende goederen vermeld onder punt 4.1 en 4.3 en de voorgenomen schenking en de niet-fiscale motieven beslist het besluitvormingsorgaan dat de anti-misbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet moet worden toegepast.

Noch is er voor de aangekochte goederen vermeld onder punt 4.2 en 4.4 gevolgd door de voorgenomen schenking sprake van fiscaal misbruik.

Deze beslissing heeft alleen betrekking op registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.