VB 25021 - Wijziging huwelijksovereenkomst scheiding van goederen - toevoeging optioneel toekenningsbeding
- Nummer
25021
- Datum beslissing
31 maart 2025
- Publicatiedatum
22 mei 2025
Heffing
- Erfbelasting
- Schenkbelasting
- Verkooprecht
Wettelijke basis
- art. 2.7.1.0.2. VCF
- art. 2.7.1.0.3. VCF
- art. 2.7.1.0.4. VCF
- art. 2.7.1.0.5. VCF
- art. 2.8.1.0.1. VCF
- art. 2.8.4.1.1. VCF
- art. 2.9.1.0.1. VCF
- art. 3.17.0.0.2. VCF
I. Voorwerp van de aanvraag
1. Bovenvermelde echtgenoten zijn gehuwd onder het stelsel van zuivere scheiding van goederen ingevolge akte verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.1982 [1].
2. De echtgenoten overwegen hun huwelijksovereenkomst aan te passen door middel van de toevoeging van een optioneel wederkerig toekenningsbeding met betrekking tot alle eigen goederen van beide echtgenoten, dewelke exclusief aan beide echtgenoten toebehoren (hierna ook de “niet-onverdeelde goederen” genoemd). In dit kader hebben zij een ontwerp van wijziging van hun huwelijksovereenkomst opgesteld, waarin dit toekenningsbeding is opgenomen [2]. De gewenste aanpassing van de huwelijksovereenkomst werd nog niet geformaliseerd bij akte en werd nog niet verleden.
3. Vooraleer zij het ontwerp van wijziging huwelijkscontract in de huidige vorm zouden laten verlijden, wensen de echtgenoten met betrekking tot deze verrichting zekerheid over de fiscale behandeling ervan, voor het geval van overlijden van de echtgenote.
Daarom vragen de echtgenoten om bevestiging te krijgen dat het toe te voegen artikel (zoals hierna vermeld) aan hun huwelijkscontract niet onderworpen is aan:
- Artikel 2.7.1.0.2 VCF: onderwerping aan erfbelasting van goederen verkregen uit nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling;
- Artikel 2.7.1.0.3.3° VCF: worden als legaten beschouwd alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker;
- Artikel 2.7.1.0.4 VCF: belasting ieder huwelijksvoordeel waarbij langstlevende echtgenoot meer dan de helft van de gemeenschap verkrijgt;
- Artikel 2.7.1.0.5 VCF: erfbelasting op de goederen waarvoor de erflater kosteloos heeft beschikt gedurende de drie jaar voor zijn overlijden (tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting);
- Artikel 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF: er geen registratierecht verschuldigd is op basis van artikel 2.8.1.0.1 VCF maar wel registratierecht verschuldigd is op basis van artikel 2.9.1.0.1 VCF bij de overgang van het onroerend goed.
- En de toevoeging van het toekenningsbeding aan een stelsel van scheiding van goederen geen van de doelstellingen van deze bepalingen frustreert, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet van toepassing is.
Artikel 3.22.0.0.1, §4, lid 1 VCF stelt dat een beslissing wordt getroffen voor een termijn die niet langer mag zijn dan vijf jaar, behoudens in de gevallen waarin het voorwerp van de aanvraag dat rechtvaardigt. Wanneer de rulingaanvraag betrekking heeft op de registratiebelasting, is deze termijn van vijf jaar in principe ruim voldoende. Bij kwesties omtrent erfbelasting, meer bepaald de toepassing van bepaalde fictiebepalingen is dit geheel anders. De heffing zal immers – naar alle verwachting – pas vele jaren later plaatsvinden, bij overlijden van één van de echtgenoten.
Een voorafgaande beslissing inzake erfbelasting is volgens aanvragers een geval waarin het voorwerp van de aanvraag ‘automatisch’ een langere duurtijd rechtvaardigt en vereist aldus niet dat de aanvragers expliciet de bevestiging vragen voor een langere duurtijd. We begrepen dat het standpunt van de Vlaamse Belastingdienst is dat de verlenging van de duurtijd uitdrukkelijk moet worden gevraagd.
De aanvragers verzoeken uitdrukkelijk overeenkomstig artikel 3.22.0.0.1, §4, lid 1 VCF dat gelet op het voorwerp van de onderhavige aanvraag, de termijn waarvoor de beslissing wordt getroffen langer zal zijn dan vijf jaar. Zij verzoeken meer bepaald een geldigheidsduur van de afgeleverde beslissing toe te kennen tot en met het eerste overlijden van één van de echtgenoten. En dit met reden dat de uitwerking van een optioneel toekenningsbeding slechts uitwerking kan krijgen op moment dat het huwelijksstelsel van de aanstaande echtgenoten door het overlijden van één van de echtgenoten ophoudt te bestaan.
II. Omschrijving van de verrichting(en)
II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen
4. De aanvraag wordt ingediend door […], namens:
de heer X, geboren te […] op xx.xx.1953, rijksregisternummer […], met Belgische nationaliteit,
en zijn echtgenote,
mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1960, rijksregisternummer […], met Belgische nationaliteit.
De heer X en mevrouw Y worden verder ook “de echtgenoten” of de “aanvragers” genoemd.
De echtgenoten zijn op xx.xx.1982 gehuwd onder het Belgische stelsel van zuivere scheiding van goederen.
De echtgenoten hebben vier gemeenschappelijke kinderen van meerderjarige leeftijd.
De echtgenoten wonen te […]. Zij hebben hun woonplaats reeds meer dan vijf jaar in het Vlaamse Gewest.
5. Mevrouw Y is eigenaar van volgende onroerende goederen:
- Een appartement […] gelegen te […];
- Twee gronden […] gelegen te […];
- Een woonhuis […] gelegen te […];
- […] een woonhuis gelegen te […].
De heer X is eigenaar van volgende onroerende goederen:
- […] een grond gelegen te […];
- […] een woeste grond gelegen te […].
Het toekenningsbeding zal bovendien ook betrekking hebben op alle roerende goederen zonder beschrijving. Deze bevatten momenteel het vruchtgebruik op de maatschapsrechten van maatschap A en twee positieve rekeningen courant ten aanzien van de vennootschap NV B.
II.B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)
Voorwerp van de verrichting
6. De echtgenoten wensen hun basisstelsel van zuivere scheiding van goederen te behouden, gelet op de voordelen die dat stelsel hen biedt, onder meer het behoud van autonomie van de echtgenoten en de bescherming tegen de aanspraken van eventuele schuldeisers van de andere echtgenoot.
In het licht van de verzorgingsgedachte en het bijeenhouden van het vermogen (vermogensrechtelijke bescherming tussen echtgenoten) in het bijzonder geval van ontbinding van het huwelijk door overlijden, wensen de echtgenoten een optioneel wederkerig toekenningsbeding met betrekking tot alle eigen goederen van mevrouw Y en de heer X toe te voegen aan hun huwelijksovereenkomst, zoals voorzien in het ontwerp van akte [3].
Destijds hebben zij gekozen voor een basisstelsel van scheiding van goederen omdat ze beiden een groot belang hechten aan hun professionele autonomie (de heer X […]), aan de bescherming tegen (professionele) schuldeisers en omdat ze niet wensen te voorzien in een vermogensdeling (zakenrechtelijk of verbintenisrechtelijk) in geval van ontbinding van het huwelijk om een andere reden dan door overlijden (echtscheiding).
Ondanks de volwassen leeftijd van de vier kinderen hebben beide echtgenoten vastgesteld dat de kinderen voorlopig niet over de (gezamenlijke) capaciteiten beschikken om zelfstandig één of meerdere onroerend(e) goed(eren) in stand te houden en te beheren, alsmede ingegeven door een moeilijke familiale verstandhouding. Desgevallend stellen de echtgenoten vast dat een onverhoopt overlijden van echtgenote een familiale moeilijke eigendomsverhouding met zich zal meebrengen hetgeen een nadelige invloed zal hebben op het in stand houden van de familiale onroerende goederen gelet op de mogelijke familiale fricties. In afwachting van het vinden van een familiale oplossing voor het organiseren van het gezamenlijk beheer van de onroerende goederen of een eventuele verkopen van de onroerende goederen wensen echtgenoten in een noodzakelijke bescherming te voorzien voor de langstlevende echtgenoot bij ontbinding van het huwelijk door overlijden, waarbij het wederkerig toekenningsbeding relevant zal zijn bij het eerste overlijden van echtgenoten. Deze regeling voorziet in de mogelijkheid dat de langstlevende echtgenoot in afwachting van het vinden van een gepaste gezamenlijke oplossing voor het beheer, de onroerende goederen kan aanhouden, en dit indien gewenst, in volle eigendom. Om die reden wensen de echtgenoten de onverdeelde goederen in volle eigendom of in vruchtgebruik, weze het optioneel, en dit in de door de langstlevende echtgenoot te bepalen percentage, toe te bedelen aan de langstlevende echtgenoot. Concreet wensen zij het optioneel wederkerig toekenningsbeding aan hun huwelijksstelsel toe te voegen.
Optioneel wederkerig toekenningsbeding
7. De echtgenoten wensen via een wijziging van de huwelijksovereenkomst een nieuw artikel 7 “Optioneel wederkerig toekenningsbeding” toe te voegen aan hun huwelijkscontract. Aldus worden alle niet-onverdeelde roerende en onroerende goederen onderworpen aan een toekenningsbeding. [4]
Met dit toekenningsbeding verleent elke echtgenoot de andere, voor zover hij of zij langer leeft, de exclusieve eigendom van alle niet-onverdeelde goederen indien en in de mate dat de langstlevende daarvoor kiest.
Het toekenningsbeding in dit artikel is evenwel optioneel en beoogt in casu, ten voordele van de langstlevende echtgenoot, de principiële integrale toekenning in volle en exclusieve eigendom van de eigen onverdeelde goederen, indien en in de mate dat de langstlevende daarvoor kiest. Het toekenningsbeding wordt optioneel geformuleerd aangezien beide echtgenoten sterk inzetten op het herstel van de familiale banden en de mogelijkheden voor het bekomen van een gezamenlijk beheersplan aan het bekijken zijn. Van zodra zou blijken dat de kinderen in de mogelijkheid zijn het onroerend goed gezamenlijk te beheren en in stand te houden, schatten zij in dat het zich beroepen van de langstlevende op het toekenningsbeding niet meer noodzakelijk is.
Als de langstlevende zich niet integraal op het toekenningsbeding wenst te beroepen, kan hij of zij zich ook beroepen op een beperkte toebedeling. De toebedeling kan beperkt zijn omdat de langstlevende kiest, voor alle of bepaalde toe te kennen goederen, die hij of zij kan aanwijzen, voor een toebedeling in vruchtgebruik of in volle eigendom of in een aan te wijzen breukdeel en desgewenst in een combinatie tussen volle eigendom en vruchtgebruik.
Hiertoe wensen de echtgenoten het hieronder vermelde artikel toe te voegen in het huwelijkscontract:
Artikel 7 – Optioneel wederkerig toekenningsbeding
1. Eveneens in geval van ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel door overlijden van één van de echtgenoten, doch enkel en uitsluitend in dat geval, gelden de hierna volgende regels van toebedeling van de eigen goederen die de echtgenoten toebehoren.
Deze regels van toebedeling zijn echter niet van toepassing (niet-cumulatief):
- indien op het ogenblik van het overlijden van één van de echtgenoten tussen hen een vordering of verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed is ingesteld;
- indien op het ogenblik van het overlijden van één van de echtgenoten tussen hen een feitelijke scheiding bestaat om redenen die wijzen op een ontwrichting van het huwelijk (en dus, onder meer, niet wanneer de feitelijke scheiding te wijten is aan overmacht, gezondheidstoestand, verzorgingsbehoeften, beroepsnoodwendigheden of andere redenen die niet wijzen op een ontwrichting van het huwelijk);
- indien de langstlevende echtgenoot erfrechtelijk onwaardig is in het vermogen van de eerstoverleden echtgenoot in de zin van artikel 4.6 BW en artikel 2.3.5 BW;
- voor de goederen waarop een verbod tot inbreng in de onverdeeldheid rust en dit voor zolang de schenker(s) van deze goederen in leven is(zijn).
2. De eigen goederen die de eerstoverleden echtgenoot toebehoren, komen onmiddellijk en in volle eigendom toe aan de langstlevende echtgenoot, indien en in de mate dat de langstlevende echtgenoot daarvoor kiest. De toebedeling kan beperkt zijn omdat de langstlevende kiest, voor alle of bepaalde toe te kennen goederen, die hij of zij kan aanwijzen, voor een toebedeling in vruchtgebruik of in volle eigendom of in een aan te wijzen breukdeel. Een gecombineerde keuze betreffende de volle eigendom of het vruchtgebruik is mogelijk.
3. De langstlevende echtgenoot dient zijn keuze om deze optie tot toebedeling en de omvang ervan, geheel of gedeeltelijk, uit te oefenen, kenbaar te maken door middel van een schriftelijke verklaring, in notariële of in onderhandse vorm opgemaakt, te verlijden voor, respectievelijk in bewaring af te geven bij een notaris. De langstlevende echtgenoot kan deze keuze te allen tijde kenbaar maken op eigen initiatief en uiterlijk binnen een termijn van vier (4) maanden te rekenen vanaf het overlijden van de eerstoverleden echtgenoot. Indien deze keuze niet of niet tijdig wordt uitgeoefend zal de vereffening en verdeling van het huwelijksvermogen gebeuren conform de overige bepalingen van onderhavig huwelijkscontract.
4. Het voordeel dat uit de toepassing van dit beding van toebedeling van de eigen goederen voor de langstlevende echtgenoot ontstaat, leidt voor de langstlevende echtgenoot tot de verplichting om de op het tijdstip van overlijden nog openstaande schulden van de eerstoverleden echtgenoot te dragen en die verband houden met de goederen waarvoor de toebedeling wordt gevraagd.
5. Deze toebedeling van de eigen goederen geschiedt bij wege van huwelijksovereenkomst en meer bepaald ten titel van huwelijksvoordeel, dit is onder bezwarende titel, zodat overeenkomstig artikel 2.3.64 BW en binnen de perken als bepaald door de artikelen 2.3.57 – 2.3.58 BW de regels van schenkingen hierop niet van toepassing zijn.
Deze toebedeling van de eigen goederen van de eerstoverleden echtgenoot is een zakenrechtelijke regeling zodat er, in het raam van deze toebedeling, sprake is van onmiddellijke zakenrechtelijke aanspraken van de langstlevende echtgenoot op de eigen goederen van de eerstoverleden echtgenoot.
6. De keuze om de optie tot toebedeling uit te oefenen is een strikt persoonlijk recht; de keuze kan dan ook uitsluitend door de langstlevende echtgenoot worden uitgeoefend en niet door zijn (wettelijke, gerechtelijke of conventionele) vertegenwoordiger, rechtsopvolgers, schuldeisers, enzovoort.
In afwijking van het in de vorige zin bepaalde, kan:
- ingeval de langstlevende echtgenoot onder een beschermingsstatuut is geplaatst, het hiervoor vermelde strikt persoonlijke optierecht niettemin door zijn/haar wettelijke, gerechtelijke of conventionele vertegenwoordiger worden uitgeoefend;
- ingeval de langstlevende echtgenoot wilsongeschikt is en niet onder een beschermingsstatuut is geplaatst, het hiervoor vermelde strikt persoonlijke optierecht worden uitgeoefend door een door de langstlevende echtgenoot aangestelde volmachthouder.
De aanvragers bevestigen te weten dat op de toebedeling van de eigen goederen het verkooprecht van toepassing zal zijn.
III. Motivering van de aanvraag
8. Onderhavige aanvraag strekt ertoe de bevestiging te verkrijgen dat:
- het toekenningsbeding (en de uitwerking daarvan) zoals opgenomen in de huwelijksovereenkomst niet onderworpen is aan de artikelen 2.7.1.0.2. VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4. VCF, 2.7.1.0.5. VCF, 2.9.1.0.1 en geen van deze bepalingen frustreert, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is [5];
- het toekenningsbeding (en de uitwerking daarvan) zoals opgenomen in de huwelijksovereenkomst geen fiscaal misbruik vormt, zodat de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is.
1. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF: onderwerping aan erfbelasting van goederen verkregen uit nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling:
9. Het voordeel dat de langstlevende echtgenoot ingevolge de toevoeging van het toekenningsbeding in de huwelijksovereenkomst zou verkrijgen wordt echter niet uit de nalatenschap (en dus niet via een wettelijke devolutie, noch via een uiterste wilsbeschikking, noch via een contractuele erfstelling) verkregen. Het voordeel wordt louter huwelijksvermogensrechtelijk verkregen als een huwelijksvoordeel en dus niet als schenking.
De kwalificatie als huwelijksvoordeel werkt ook door in een stelsel van zuivere scheiding van goederen zoals dit voor de aanvragers het geval is en dit overeenkomstig artikel 2.3.64, §1, vierde lid van het Burgerlijk Wetboek.
Een dergelijk huwelijksvoordeel wordt burgerrechtelijk gedefinieerd als een voordeel dat voor één van de echtgenoten ontstaat uit de wijze van samenstelling, werking, vereffening of verdeling (en verrekening) van het huwelijksvermogensstelsel, zoals o.m. bepaald in de artikelen 2.3.57 en 2.3.58 van het Burgerlijk Wetboek.
10. Dit impliceert dat het huwelijksvoordeel huwelijksvermogensrechtelijk wordt verkregen uit hoofde van de vereffening-verdeling van het huwelijksstelsel. Deze vereffening-verdeling van het huwelijksvermogensstelsel gaat steeds vooraf aan de vereffening-verdeling van de nalatenschap.[6] Om deze redenen kan de verkrijging niet worden beschouwd als een erfrechtelijke verkrijging.
11. Een huwelijksvoordeel is civielrechtelijk nooit een schenking en bij uitbreiding ook geen contractuele erfstelling. Een huwelijksvoordeel wordt objectief gekwalificeerd als een “niet-schenking”, dit houdt in dat het irrelevant is wat de subjectieve beweegredenen van de echtgenoten zijn geweest om het voordeel-genererend beding in hun huwelijksovereenkomst op te nemen. Dit beding blijft gelden ook al zou er een intentie om te begiftigen voorafgaan. Als een dergelijk intentie om te begiftigen al zou bestaan, dan kan ze zelfs niet worden ingeroepen en zou het bewijs ervan zelfs niet mogen worden geleverd.[7] Een huwelijksvoordeel kan bijgevolg nooit geherkwalificeerd worden als een schenking onder voorwendsel dat het door een intentie om te begiftigen zou zijn voorafgegaan.[8]
Een huwelijksvoordeel is hooguit inkortbaar indien de maxima of plafonds, zoals vermeld in artikel 2.3.57 van het Burgerlijk wetboek bij samenloop met gemeenschappelijke kinderen of indien de maxima of plafonds van artikel 2.3.58 van het Burgerlijk Wetboek bij samenloop met niet-gemeenschappelijke kinderen zijn overschreden. Ook een inkortbaar huwelijksvoordeel blijft evenwel een “niet-schenking”.
Deze burgerrechtelijke kwalificatie werkt in het fiscaal recht door. [9] Dat bevestigde het Hof van Cassatie reeds bij arrest van 9 juli 1931. Het fiscaal recht moet de kwalificatie als huwelijksvoordeel en dus als “niet-schenking” voor zowel volkomen als onvolkomen huwelijksvoordelen aanvaarden, tenzij een specifieke of expliciete fiscale bepaling daarvan zou afwijken.
Het voormelde is van toepassing voor het toekenningsbeding van niet-onverdeelde goederen.
12. De overgang/toebedeling/toekenning van de niet-onverdeelde goederen op grond van het toekenningsbeding dat de aanvragers in hun huwelijksovereenkomst wensen op te nemen, kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.2. VCF. [10]
2. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF
13. Artikel 2.7.1.0.3,3° VCF belast met erfbelasting de roerende goederen die de erflater heeft geschonken onder de opschortende voorwaarde of termijn die wordt vervuld ingevolge het overlijden van de schenker.
14. Aangezien de verrichting, zoals voormeld, wordt gekwalificeerd als een huwelijksvoordeel en dus als een “niet-schenking”, kan ook artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF niet toegepast worden op het voordeel dat de langstlevende echtgenote zou toekomen.
Hoewel het toekenningsbeding pas optioneel uitwerking zal hebben bij het overlijden van één van de echtgenoten, kan er van een schenking geen sprake zijn vermits de burgerrechtelijke kwalificatie als “niet-schenking” (zie hoger) dient te worden doorgetrokken op fiscaal vlak.
15. De overgang/toebedeling/toekenning van de niet-onverdeelde goederen op grond van het toekenningsbeding in het ontwerp van de huwelijksovereenkomst, kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.[11]
3. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF
16. Artikel 2.7.1.0.4 VCF belast met erfbelasting de goederen die de langstlevende echtgenoot verkrijgt ingevolge een huwelijksvoordeel, waardoor hij/zij meer dan de helft van het gemeenschappelijk vermogen verkrijgt.
17. De toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF is beperkt tot situaties waarin sprake is van huwelijksvoordelen die binnen een gemeenschapsstelsel en met betrekking tot gemeenschapsgoederen worden bedongen.[12]
Huwelijksvoordelen die betrekking hebben op goederen die tot het eigen vermogen van de echtgenoten behoren binnen een stelsel van zuivere scheiding van goederen, blijven bijgevolg buiten het toepassingsgebied van deze fictiebepaling.
Tussen de aanvragers bestaat geen huwgemeenschap. Ze zijn gehuwd onder het stelsel van zuivere scheiding van goederen. Daaraan wensen de aanvragers een toekenningsbeding toe te voegen voor het geval van overlijden, dat louter betrekking heeft op niet-onverdeelde eigen goederen, en niet op goederen die afhangen van een huwgemeenschap.
De voorwaarden voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.4. VCF zijn derhalve niet vervuld voor het toekenningsbeding.
18. De toebedeling/overgang/toekenning op grond van het toekenningsbeding in de huwelijksovereenkomst van de aanvragers kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF.[13]
4. Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF
19. Artikel 2.7.1.0.5 VCF belast met erfbelasting de goederen waarvan de Vlaamse Belastingdienst bewijst dat de erflater er kosteloos heeft over beschikt gedurende drie jaar voorafgaand aan zijn overlijden, tenzij de bevoordeling onderworpen is geweest aan schenkbelasting of registratierechten op schenkingen onder levenden [14].
20. Voor de heffing van erfbelasting op grond van dit artikel moeten derhalve drie cumulatieve voorwaarden zijn vervuld:
- Een kosteloze beschikking:
Het toekenningsbeding verstrekt geen kosteloze beschikking zoals reeds hierboven werd aangehaald. Een huwelijksvoordeel kan niet gelijkgesteld worden met een kosteloze beschikking (schenking). Zo oordeelde ook het Hof van Cassatie (Cass. 10 december 2010, Cass. 5 januari 2017).
- Gedurende drie jaar voorafgaand aan het overlijden:
Het toekenningsbeding zal worden opgenomen in het ontwerp van akte van wijziging huwelijksovereenkomst. Daar het huwelijksvoordeel in het voordeel van de langstlevende echtgenoot pas tot stand komt bij het overlijden kan er geen sprake zijn van een beschikking die tot stand komt in enige periode voor het overlijden. Er kan derhalve geen sprake zijn van een schenking in de periode van drie jaar voorafgaand aan het overlijden. Pas bij ontbinding van het huwelijksstelsel kan worden beoordeeld of deze toebedeling een huwelijksvoordeel oplevert of niet. Het toekenningsbeding krijgt pas zijn afwikkeling ‘onder de levenden’ en zal dus worden behandeld als een verdeling onder levenden.
- Waardoor een bevoordeling is ontstaan die niet onderworpen is geweest aan schenkbelasting of registratierechten op schenkingen onder levenden:
Aangezien er geen sprake is van een kosteloze beschikking en er derhalve geen sprake is van een bevoordeling in de zin van artikel 2.7.1.0.5 VCF kan er geen aanleiding zijn geweest tot de heffing van schenkbelasting of enig registratierecht.
21. De overgang/toebedeling/toekenning op grond van het toekenningsbeding in het ontwerp van de huwelijksovereenkomst van de echtgenoten kan niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF. [15]
5. Geen beding van aanwas noch kanscontract in de zin van het Vlabel standpunt nr. 17044
22. Het toekenningsbeding is zoals hoger uiteengezet een huwelijksvoordeel, dat beheerst wordt door de specifieke regels van het huwelijksvermogensrecht en de kwalificatie die ze aan huwelijksvoordelen toekennen. Deze kwalificatie is dus voorbehouden aan personen die door het huwelijk verbonden zijn en aan voordelen die ze mekaar in hun huwelijkscontract en binnen het door hen uitgewerkt huwelijksstelsel toekennen.
Het toekenningsbeding kan niet worden beschouwd als een aanwasovereenkomst, noch als een kanscontract. Een beding van aanwas/kanscontract kan ook tussen niet-gehuwden worden gesloten. Wordt het door gehuwden gesloten, dan staat het los van hun huwelijksstelsel en wordt het niet in een huwelijksovereenkomst opgenomen.
Het toekenningsbeding dient derhalve niet te voldoen aan de voorwaarden vermeld in het Vlabel standpunt met nummer 17044.
6. Geen toepassing van artikelen 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF
23. Artikel 2.8.1.0.1 en 2.8.4.1.1. belasten naar aanleiding van een registratie of een verplichting tot registratie van akten en geschriften, die tot bewijs strekken van een schenking onder levenden, in de registratiebelasting.
24. Omwille van de voormelde kwalificatie van een toekenningsbeding als huwelijksvoordeel kan op het voordeel dat de langstlevende echtgenote zou verkrijgen op basis van het toekenningsbeding, artikel 2.8.1.0.1 VCF niet worden toegepast. Van een schenking is in casu geen sprake. Er is louter sprake van een huwelijksvoordeel. Bijgevolg is evenmin artikel 2.8.4.1.1 VCF van toepassing.
7. Eventuele toepassing van artikelen 2.9.1.0.1 VCF
25. De aanvragers bevestigen te weten dat het volgende geldt voor de in België gelegen onroerende goederen:
- Indien bij de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel door het overlijden van een echtgenoot en deze een niet-onverdeeld onroerend goed heeft (niet in onverdeeldheid met de andere echtgenoot), het toekenningsbeding tot de heffing leidt van het verkooprecht indien de verkrijger door de werking van dat beding een aandeel in het onroerend goed verkrijgt (en hij/zij eerder geen aandeel in dat onroerend goed had) (art. 2.9.1.0.1 VCF).
8. De verrichting maakt evenmin fiscaal misbruik uit
26. De aanvragers plaatsen zich op geen enkele manier in een toestand die strijdig is met de doelstellingen van de fiscale wetgeving door implementatie van de verrichting (objectief element). Daarnaast verantwoorden zij waarom het toekenningsbeding aansluit bij hun uitgangspunten en doelstellingen, en de niet-fiscale motieven dominant zijn (subjectief element).
8.1. Objectief element: geen frustratie van de doelstellingen van de fiscale wetgeving
27. De aanvragers verzoeken de bevoegde entiteit te bevestigen dat het voordeel dat de langstlevende zal verkrijgen door de toepassing van het toekenningsbeding niet zal worden onderworpen aan de hierna vermelde decretale bepalingen.
De voorgestelde wijziging van het huwelijkscontract frustreert geenszins de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF, 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF.
1) Geen frustratie van artikel 2.7.1.0.2. VCF
28. Artikel 2.7.1.0.2. VCF belast met erfbelasting goederen die worden verkregen uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling. Het voordeel dat de langstlevende ingevolge het toekenningsbeding zal verkrijgen, wordt echter niet uit de nalatenschap verkregen (dus niet via wettelijke devolutie, noch door uiterste wilsbeschikking, noch door een contractuele erfstelling). In casu is er, zoals hoger uiteengezet, sprake van een voordeel dat louter huwelijksvermogensrechtelijk wordt verkregen, als een huwelijksvoordeel, en dus als niet-schenking. Het huwelijksvoordeel is dus niet onderworpen aan artikel 2.7.1.0.2 VCF.
De echtgenoten frustreren deze bepaling niet, vermits ze enkel een huwelijksvermogensrechtelijke regeling beogen. Ze kunnen de gewenste doelstellingen niet met dezelfde civiele gevolgen bereiken, noch door de wettelijke devolutie, noch door een testamentaire beschikking, noch door een contractuele erfstelling. Iedere erfrechtelijke verkrijging wordt immers op de nalatenschap toegekend, terwijl de echtgenoten net willen vermijden dat haar niet-onverdeelde goederen in de nalatenschap terechtkomen.
Dergelijke voordelen zouden, indien testamentair of via contractuele erfstelling buiten huwelijksovereenkomst toegekend, bovendien eenzijdig herroepen kunnen worden, wat de echtgenoten evenmin wensen. Verder zouden de voordelen die ze mekaar via een testament of een contractuele erfstelling (al of niet binnen huwelijksovereenkomst) zouden willen toekennen, volledig opgenomen worden bij de rekenboedel om te bepalen in welke mate ze vatbaar zijn voor inkorting, terwijl de echtgenoten dat risico zo veel als mogelijk wensen uit te schakelen, zoals de civiele wet hun dat toelaat.
2) Geen frustratie van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF
29. De verrichtingen frustreren de doelstelling van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF niet, omdat de echtgenoten niet overgaan tot een schenking onder een opschortende voorwaarde of termijn die wordt vervuld door het overlijden van de eerste echtgenoot. Een toekenningsbeding is zoals vermeld een huwelijksvoordeel en geen schenking.
3) Geen frustratie van artikel 2.7.1.0.4° VCF
30. De aanvragers frustreren artikel 2.7.1.0.4° VCF niet omdat het onroerend goed waaraan het toekenningsbeding wordt gekoppeld niet tot een huwgemeenschap behoren, maar wel tot de eigen vermogens van de echtgenoten.
4) Geen frustratie van artikel 2.7.1.0.5 VCF
31. De verrichting frustreert verder noch artikel 2.7.1.0.5 VCF omdat het toekenningsbeding, zoals hoger uiteengezet, als huwelijksvoordeel niet kan worden gelijkgesteld met een schenking.
5) Geen frustratie van artikelen 2.8.1.0.1 en 2.8.4.1.1 VCF
32. Het toekenningsbeding betreft huwelijksvoordelen en geen schenkingen, waardoor de artikelen 2.8.1.0.1 en 2.8.4.1.1 VCF evenmin worden gefrustreerd door de verrichtingen.
8.2. Subjectief element: de verrichtingen zijn ingegeven door niet-fiscale motieven
33. Uit wat voorafgaat blijkt reeds dat de aanvragers de wijziging van hun huwelijkscontract wensen door te voeren omwille van niet-fiscale motieven.
De echtgenoten zijn gehuwd onder het stelsel van zuivere scheiding van goederen ingevolge akte verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.1982.
Destijds hebben zij gekozen voor een basisstelsel van scheiding van goederen omdat ze een groot belang hechten aan hun individuele en professionele autonomie (de heer X […]), aan de bescherming tegen (professionele) schuldeisers en omdat ze niet wensen te voorzien in een vermogensdeling (zakenrechtelijk of verbintenisrechtelijk) in geval van ontbinding van het huwelijk om een andere reden dan door overlijden (echtscheiding).
De individuele autonomie van de echtgenoten vormt de kern van hun huwelijkse samenleving, waarbij zij voorafgaand aan hun huwelijk reeds overeenkwamen om elk een onafhankelijk bestaan te leiden. Dit uitgangspunt is met name essentieel voor de echtgenote, die erop staat als een volledig gelijkwaardige partner naast haar echtgenoot te functioneren. Zij wenst in alle rechtshandelingen en dagelijkse aangelegenheden, zonder enige inmenging van haar echtgenoot, zelfstandig te kunnen optreden.
Daarnaast is de professionele autonomie tussen beide echtgenoten en de bescherming tegen schuldeisers ook van essentieel belang voor beide echtgenoten. […] De huidige tendens om […], vormt een aanhoudende zorg voor […] en kan potentieel de autonomie van zijn echtgenote in het gedrang brengen. Zij heeft dan ook expliciet bij het aangaan van het huwelijk te kennen gegeven dat zij niet de gevolgen van dergelijke professionele verplichtingen wil dragen, wat ook duidelijk blijkt uit de annotatie op de eerste pagina van het huwelijkscontract, toegevoegd op haar uitdrukkelijk verzoek door notaris […] tijdens het verlijden van de akte. De aanstaande echtgenote wenste nadrukkelijk niet aansprakelijk te zijn voor de professionele schulden en verplichtingen van haar aanstaande echtgenoot.
Om deze redenen hebben zij ervoor geopteerd om een huwelijkscontract op te maken dat een bescherming bevat van het vermogen dat de echtgenoten als eigen beschouwen, alsook van hun rechten om dit vermogen op autonome wijze te beheren en te besturen.
Zij wensen dan ook nog steeds hun stelsel van zuivere scheiding van goederen te behouden, omwille van de voordelen die dit stelsel hen sedert het begin van hun huwelijk biedt, met name omwille van hun vermogensrechtelijke autonomie (het eigen vermogen op autonome wijze te beheren en te besturen), betere afscherming van de eigen vermogens in geval van echtscheiding en omwille van de bescherming tegen mekaars schuldeisers.
34. Ingevolge deze scheiding van goederen is er niet voorzien in vermogensdeling in geval van ontbinding van het huwelijk om een ander reden dan door overlijden. Dat vinden de echtgenoten belangrijk.
35. In het kader van de familiale verzorgingsgedachte (het in stand houden van de onroerende goederen) ten voordele van de langstlevende echtgenoot én de vier kinderen, is het de wens van beide echtgenoten dat hun volledige vermogen, roerend en onroerend, niet in onverdeeldheid in geval van overlijden kan toekomen aan de langstlevende echtgenoot in volle eigendom. Dit zonder vandaag reeds in te boeten aan autonomie inzake het beheer en het bestuur van het eigen vermogen.
Daarbij dient ook de bijzondere gezinssituatie te worden vermeld als beweegreden. Ondanks de volwassen leeftijd van de vier kinderen hebben twee van de vier kinderen ernstige gezondheidsproblemen. Desgevallend stellen de echtgenoten vast dat bij een onverhoopt overlijden van één van de echtgenoten het niet optimaal is dat de kinderen gezamenlijk over eigendomsrechten beschikken. Ook om deze reden wensen de echtgenoten dat zoveel mogelijk van het niet-onverdeeld vermogen aan de langstlevende van hen toekomt.
36. Ingevolge de hervorming van het huwelijksvermogensrecht door de Wet Huwelijksvermogensrecht van 22 juli 2018 is het mogelijk om huwelijksvoordelen aan mekaar toe te kennen, in het bijzonder voor het geval van overlijden, met civielrechtelijke voordelen die testamentaire beschikkingen of een contractuele erfstelling niet bieden.
Met betrekking tot niet-onverdeelde goederen laat de civiele wet nu immers toe dat daaraan een toekenningsbeding wordt gekoppeld, waardoor deze niet-onverdeelde goederen bij overlijden van een van de echtgenoten van rechtswege, onmiddellijk, in volle en exclusieve eigendom aan de langstlevende toebehoren, tenzij de langstlevende zou kiezen, overeenkomstig de modaliteiten zoals voorzien in het huwelijkscontract, om zich niet op dit toekenningsbeding te beroepen.
37. Bovenstaande overwegingen en wensen kunnen het best worden gerealiseerd door de toevoeging in de huwelijksovereenkomst van de echtgenoten van een optioneel wederkerig toekenningsbeding zonder de huidige autonomie van beide echtgenoten te beïnvloeden.
De echtgenoten wensen een optioneel wederkerig toekenningsbeding toe te voegen aan hun huwelijkscontract, zonder daarbij een intern gemeenschappelijk vermogen te creëren. De echtgenote wenst expliciet geen interne of toegevoegde gemeenschap op te nemen in het huwelijkscontract, teneinde, zolang zij leeft, haar eigen goederen volledig te vrijwaren ten aanzien van de aanspraken van mogelijke toekomstige schuldeisers van haar echtgenoot. Het is niet uitgesloten dat schuldeisers van de echtgenoot zich na de wijzigingsakte, maar voor het overlijden van de echtgenote komen aanmelden. Dit is met name relevant vanwege het voorheen uitgeoefend beroep van de echtgenoot […]. In een dergelijk geval loopt echtgenote het risico de helft van de goederen die momenteel tot haar eigen vermogen behoren, te verliezen.[16]
Het toekenningsbeding betreft in casu alle niet-onverdeelde goederen van de echtgenoten. De echtgenoten wensen dat deze niet-onverdeelde goederen onmiddellijk en integraal in volle eigendom aan de langstlevende kan toekomen ter bescherming van de financiële onafhankelijkheid en om discussies met de kinderen zoveel als mogelijk te vermijden, tenzij de langstlevende zou kiezen om zich overeenkomstig voormelde clausules niet of slechts gedeeltelijk op deze bedingen te beroepen.
Een toekenningsbeding heeft geen onmiddellijke eigendomsoverdracht tot gevolg en laat het recht van de echtgenoten om hun goederen autonoom te beheren en te besturen bij leven onverlet. Zoals hoger vermeld sluit dit aan bij de wensen van de echtgenoten.
De werking van het toekenningsbeding creëert voor de langstlevende een comfortabele feitelijke en juridische positie. Door de onmiddellijke en zakelijke werking van het toekenningsbeding, treedt de langstlevende echtgenoot immers vanaf het overlijden van de eerststervende echtgenoot in het bezit van de goederen, tenzij de langstlevende zou kiezen om zich overeenkomstig voormelde clausules niet of slechts gedeeltelijk op deze bedingen te beroepen.
38. De door de echtgenoten beoogde doelstellingen konden zij niet op een andere manier allesomvattend en met dezelfde civielrechtelijke gevolgen bereiken: noch door wettelijke devolutie, noch door een testamentaire beschikking noch door een contractuele erfstelling en evenmin door een schenking. Een testament, een schenking en een contractuele erfstelling buiten huwelijkscontract zouden ook eenzijdig kunnen herroepen worden, wat de echtgenoten niet wensen. Het toekenningsbeding kan niet eenzijdig worden gewijzigd of herroepen.
Een schenking tussen echtgenoten zou weliswaar onherroepelijk kunnen worden bedongen, door opname ervan in de huwelijksovereenkomst. Maar dit zou een onmiddellijke overdracht van vermogen van de echtgenoot-schenker teweegbrengen wat veel verder reikt dan wat de echtgenoten wensen. Het is niet de bedoeling om tussen echtgenoten een overdracht bij leven tot stand te brengen.
Een erfrechtelijke verkrijging (testament, contractuele erfstelling) wordt bovendien op de nalatenschap toegekend, terwijl de echtgenoten net willen vermijden dat het onroerend goed dat het voorwerp uitmaakt van het toekenningsbeding, in de nalatenschap van de eerststervende terecht komen.
Een aanwascontract/kanscontract biedt in casu geen gepaste oplossing vermits voor een geldig aanwasbeding, overeenkomstig het standpunt nr. 17044 van de Vlaamse Belastingdienst, er voor beide partijen sprake moet zijn van een gelijkwaardige inleg. Hier niet het geval. Door gebruik te maken van huwelijksvoordelen is een regeling mogelijk voor alle goederen van de echtgenoten, wat hun wens is, en moet niet voldaan zijn aan de vereisten van Standpunt 17044. Zo blijft een verblijvingsbeding/toekenningsbeding onder bezwarende titel, ook al is de inleg en/of de levensverwachting ongelijk.
Ook met een gemeenschapsstelsel, een beperkte gemeenschap of toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen (TIGV) kunnen de gewenste doelstellingen niet worden bereikt, omdat de werking van een gemeenschap(stelsel) en een onmiddellijke eigendomsoverdracht tussen echtgenoten niet aansluit bij de wensen en noden van de echtgenoten (zie hoger). Om die redenen zijn zij ook van in het begin gehuwd onder het stelsel van zuivere scheiding van goederen.
Een finaal verrekenbeding sluit evenmin aan bij de wensen van de echtgenoten. Voor de werking van een verrekenbeding moet immers de samenstelling en de nettowaarde van de verrekenmassa worden vastgesteld in onderling overleg tussen de langstlevende echtgenoot en de rechtsopvolgers van de overleden echtgenoot, en bij ontstentenis van akkoord, door een deskundigencollege. Na kennisgeving van de gemaakte keuze over de verrekensleutel moeten de rechtsopvolgers van de overleden echtgenoot tot betaling overgaan, hetzij in geld, hetzij door afstand van goederen aan de langstlevende. Het is voor de schuldenaars van de verrekenschuld bovendien mogelijk om de schuld in schijven te voldoen. Door de onmiddellijke en zakelijke werking van een toekenningsbeding zijn al voormelde stappen niet nodig, en treedt de langstlevende echtgenoot vanaf het overlijden, in het bezit en in de volle eigendom van de onverdeelde en eigen goederen, die hem/haar in natura verblijven. Dit resulteert voor de langstlevende echtgenoot op civielrechtelijk vlak in een veel comfortabelere positie dan bij een verrekenbeding.
39. Het toekenningsbeding dat de echtgenoten aan hun stelsel van zuivere scheiding van goederen hebben toegevoegd, laat hen dus toe om de langstlevende echtgenoot te voorzien in het nodige comfort en dezelfde levensstandaard als tijdens het huwelijk, binnen de krijtlijnen die de civiele wet aangeeft.
40. Gelet op het bovenstaande blijkt dat de aanvragers het toekenningsbeding aan hun huwelijksovereenkomst wensen toe te voegen op grond van niet-fiscale motieven. Zij verzoeken dan ook te bevestigen dat er omwille van deze niet-fiscale motieven geen sprake kan zijn van fiscaal misbruik en dat de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet van toepassing is.
41. Gelet op het voorgaande verzoeken wij als mandataris het besluitvormingsorgaan onderhavig verzoek ontvankelijk te willen verklaren, en bij wijze van voorafgaande beslissing te willen bevestigen dat:
- het optioneel wederkerig toekenningsbeding in de huwelijksovereenkomst (en de uitwerking ervan) niet onderworpen is aan de artikelen 2.7.1.0.2. VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4. VCF, 2.7.1.0.5. VCF, 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF en geen van deze bepalingen frustreert zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2. VCF daarop niet toepasselijk is.
- het optioneel wederkerig toekenningsbeding in de huwelijksovereenkomst (en de uitwerking ervan) geen fiscaal misbruik uitmaakt in de zin van artikel 3.17.0.0.2. VCF.
dat het besluit van de bevoegde entiteit geldig blijft tot en met het eerste overlijden van de echtgenoten overeenkomstig artikelen 3.22.0.0.1, §4, lid 1 VCF en gelet op het voorwerp van de onderhavige aanvraag,
IV. Beslissing
Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:
42. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad.
De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten of clausules op burgerlijk vlak.
43. Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan.
De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt.
44. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht, zoals in de aanvraag vermeld:
- Artikel 2.7.1.0.2 VCF, dat luidt als volgt:
De erfbelasting is verschuldigd ongeacht of de verkrijging gebeurt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.
Naast het geval, vermeld in het eerste lid, is de erfbelasting ook verschuldigd op een verkrijging van vruchtgebruik met toepassing van artikel 858bis van het Burgerlijk Wetboek, tenzij de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende aan het vruchtgebruik heeft verzaakt conform paragraaf 6 van het voormelde artikel.
- Artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF, dat luidt als volgt:
Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:
1° …
2° …
3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.
- Artikel 2.7.1.0.4 VCF, dat luidt als volgt:
De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.
- Artikel 2.7.1.0.5 VCF, dat luidt als volgt:
§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de vijf jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.
Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.
§ 2. De termijn van vijf jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.
De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.
- Artikel 2.8.1.0.1 VCF, dat luidt als volgt:
Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt de schenkbelasting gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die tot bewijs strekken van een schenking onder de levenden.
- Artikel 2.8.4.1.1 VCF, dat luidt als volgt:
§ 1. De schenkbelasting voor de schenkingen van onroerende goederen wordt berekend volgens het tarief, vermeld in de onderstaande tabellen:
TABEL I
verkrijging in rechte lijn en tussen partners | |||
gedeelte van de schenking |
| ||
A | tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in % | totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro | |
Vanaf | tot en met |
|
|
0,01 | 150.000 | 3 | - |
150.000,01 | 250.000 | 9 | 4500 |
250.000,01 | 450.000 | 18 | 13.500 |
450.000,01 | 27 | 49.500 |
TABEL II
tarief tussen alle andere personen | |||
gedeelte van de schenking |
| ||
A schijf in euro | tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in % | totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro | |
Vanaf | tot en met |
|
|
0,01 | 150.000 | 10 | - |
150.000,01 | 250.000 | 20 | 15.000 |
250.000,01 | 450.000 | 30 | 35.000 |
450.000,01 | 40 | 95.000 |
§ 2. Het tarief van de schenkbelasting voor de schenkingen van roerende goederen bedraagt :
1° 3% voor een verkrijging in de rechte lijn en tussen partners;
2° 7% voor een verkrijging door alle andere personen.
Dat tarief is niet van toepassing op de schenkingen onder de levenden van roerende goederen die met legaten worden gelijkgesteld met toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3°.
§ 3. In afwijking van paragraaf 1 en 2 bedraagt het tarief van de schenkbelasting 0 % voor schenkingen, inclusief inbrengen om niet, aan:
1° het Vlaamse Gewest en de Vlaamse Gemeenschap;
2° de Vlaamse, de Franse en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;
3° de Franse en de Duitstalige Gemeenschap en aan het Waalse en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest;
4° een staat van de Europese Economische Ruimte;
5° provincies en gemeenten in het Vlaamse Gewest;
6° de openbare instellingen van de publiekrechtelijke rechtspersonen, vermeld in de punt 1° tot en met 5°;
7° erkende woonmaatschappijen als vermeld in artikel 4.36 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
8° het Vlaams Woningfonds;
9° dienstverlenende en opdrachthoudende verenigingen als vermeld in artikel 12, § 2, 2° en 3°, van het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking;
10° verenigingen zonder winstoogmerk, ziekenfondsen en landsbonden van ziekenfondsen, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen van openbaar nut;
11° openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
In afwijking van paragraaf 1 en 2 bedraagt het tarief van de schenkbelasting 5,5% voor schenkingen, inclusief inbrengen om niet, aan beroepsverenigingen en private stichtingen.
In afwijking van het tweede lid wordt de schenkbelasting, vermeld in paragraaf 1 en 2, gebracht op 100 euro voor de schenkingen, inclusief inbrengen om niet, gedaan aan rechtspersonen als vermeld het eerste lid, 10°, of in het tweede lid, als de schenker zelf een rechtspersoon als vermeld in het tweede lid, is.
Het tarief, vermeld in het eerste, tweede en derde lid, is ook van toepassing op gelijksoortige rechtspersonen die opgericht zijn volgens en onderworpen zijn aan de wetgeving van een andere staat van de Europese Economische Ruimte, en die bovendien hun zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging binnen de Europese Economische Ruimte hebben.
- Artikel 2.9.1.0.1 VCF, dat luidt als volgt:
Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt het verkooprecht gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die als titel gelden van een overeenkomst houdende overdracht onder bezwarende titel van eigendom of vruchtgebruik van onroerende goederen, met uitsluiting van de inbrengen, vermeld in artikel 115bis van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten.
- Artikel 3.17.0.0.2 VCF, dat luidt als volgt:
Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.
Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.
Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.
De te beoordelen verrichting
45. Volgende verrichting wordt voorgelegd, die verwezenlijkt wordt via een wijziging van de huwelijksovereenkomst:
De echtgenoten X – Y zijn gehuwd onder het stelsel van zuivere scheiding van goederen ingevolge akte verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.1982, niet gewijzigd tot op heden.
De echtgenoten wensen hun huwelijksstelsel aan te passen, maar met behoud van het basisstelsel van scheiding van goederen. De echtgenoten X – Y wensen aan hun huwelijksovereenkomst een optioneel wederkerig toekenningsbeding met betrekking tot alle eigen goederen van beide echtgenoten toe te voegen. Hiertoe zal het hierboven aangehaalde artikel 7 worden toegevoegd aan de huwelijksovereenkomst.
De echtgenoten bezitten op vandaag verschillende eigen (niet onverdeelde) roerende en onroerende goederen.
Met dit toekenningsbeding verleent elke echtgenoot de andere, voor zover hij of zij langer leeft, de exclusieve eigendom van alle niet-overdeelde goederen indien en in de mate dat de langstlevende daarvoor kiest.
Het toekenningsbeding is optioneel en beoogt, ten voordele van de langstlevende echtgenoot, de principiële integrale toekenning in volle en exclusieve eigendom van “alle huidige en toekomstige roerende en onroerende goederen van de echtgenoten”, indien in de mate dat de langstlevende daarvoor kiest. Als de langstlevende zich niet integraal op het toekenningsbeding wenst te beroepen, kan hij of zij zich ook beroepen op een beperkte toebedeling. De toebedeling kan beperkt zijn omdat de langstlevende kiest, voor alle of bepaalde toe te kennen goederen, die hij of zij kan aanwijzen, voor een toebedeling in vruchtgebruik of in volle eigendom of in een aan te wijzen breukdeel en desgewenst in een combinatie tussen volle eigendom en vruchtgebruik.
Partijen voorzien eveneens in een passiefregeling, er is in de voorgelegde ontwerpclausule niet voorzien in zaakvervanging.
Beoordeling
1. Onderzoek van de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1..0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF, 2.8.1.0.1 VCF, 2.8.4.1.1 VCF, 2.9.1.0.1 VCF en 3.17.0.0.2 VCF
46. Algemeen wordt aanvaard dat een huwelijksvoordeel een overeenkomst ten bezwarende titel is.
47. Het besluitvormingsorgaan merkt op dat het begrip ‘huwelijksvoordeel’ niet wettelijk gedefinieerd is, doch slechts omschreven in het kader van stelsels van gemeenschap van goederen. In de rechtsleer bestaan verschillende stromingen voor de invulling van het begrip huwelijksvoordeel in stelsels van scheiding van goederen.
Het besluitvormingsorgaan spreekt zich niet uit over de burgerrechtelijke kwalificatie van het in casu voorgenomen beding als geldig huwelijksvoordeel dat bovendien zakenrechtelijke werking zou hebben.
In de mate bijgevolg dat het (optioneel) toekenningsbeding burgerrechtelijk kwalificeert als huwelijksvoordeel met zakenrechtelijke werking, zal deze kwalificatie doorwerken in het fiscaal recht.
Fiscaal betekent dit dat de toekenning aan de langstlevende echtgenoot ingevolge een huwelijksvoordeel niet behandeld wordt als een erfrechtelijke verkrijging, doch wel als een verkrijging op grond van een overeenkomst onder de levenden, meer bepaald een overeenkomst onder bezwarende titel.
48. In de mate dat het (optioneel) toekenningsbeding in casu effectief een geldig huwelijksvoordeel met zakenrechtelijke werking is, volgt het besluitvormingsorgaan dezelfde redenering voor de fiscale behandeling van deze verrichting.
1.1. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF?
49. Overeenkomstig artikel 2.7.1.0.2 VCF worden met erfbelasting belast, de goederen die verkregen worden uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.
De verkrijging door een langstlevende echtgenoot van een huwelijksvoordeel is een huwelijksvermogensrechtelijke verkrijging.
50. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.2 VCF.
1.2. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF?
51. De schenkingen van roerende goederen onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker, worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.
De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat dit beding ten bezwarende titel is.
52. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.
1.3. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF?
53. De toebedeling van meer dan de helft van een gemeenschap bij overlijden wordt fiscaal, zowel voor onroerende als voor roerende goederen, onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF.
De optionele toekenning van de eigen goederen heeft volgens de aanvragers geen betrekking op een wettelijke of conventionele gemeenschap.
54. Er zal voor dit beding geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.4 VCF.
1.4. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF?
55. Kosteloze beschikkingen die dagtekenen vanaf 1 januari 2025, gedaan door een erflater gedurende de vijf jaar voorafgaand aan het overlijden, welke niet onderworpen zijn geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF.
De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat dit beding ten bezwarende titel is.
56. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.5 VCF.
1.5. Mogelijke toepassing van artikel 2.8.1.0.1 VCF en artikel 2.8.4.1.1 VCF?
57. Op grond van artikel 2.8.1.0.1 VCF wordt de schenkbelasting geheven op akten en geschriften die gelden als titel van een schenking onder de levenden.
Artikel 2.8.4.1.1 VCF bepaalt de tarieven voor de schenkbelasting.
De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat dit beding ten bezwarende titel is.
58. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.8.1.0.1 VCF en artikel 2.8.4.1.1 VCF.
1.6 Mogelijke toepassing van artikel 2.9.1.0.1 VCF?
59. De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat dit beding ten bezwarende titel is.
Een conventionele overdracht onder bezwarende titel van onroerende goederen valt in principe onder het toepassingsgebied van de registratiebelasting. We vallen dus terug op de algemene regels inzake het verkooprecht.
60. Dit betekent concreet het volgende:
- op de toekenning van de roerende goederen is geen erf- noch registratiebelasting verschuldigd;
- op de toekenning aan de echtgenoot-verkrijger van de onroerende goederen, zal het verkooprecht van toepassing zijn op grond van artikel 2.9.1.0.1 VCF.
2. Onderzoek van fiscaal misbruik (artikel 3.17.0.0.2 VCF)
a) Algemeen
61. Elk contract dat is gesloten vanaf 1 juni 2012 kan afgetoetst worden aan de algemene antimisbruikbepaling, thans vervat in artikel 3.17.0.0.2 VCF. Het contract maakt geen fiscaal misbruik uit indien er ook niet-fiscale motieven aan ten grondslag liggen.
62. De artikelen van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting) van de VCF vormen de rechtsgrond voor de heffing van de erfbelasting. Bij deze bepalingen wordt er geen onderscheid gemaakt tussen specifieke en algemene bepalingen. Evenwel is het zo dat de bepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF voorkomt dat men zich door het gebruik van bepaalde rechtshandelingen buiten het toepassingsgebied van een heffingsbepaling stelt, enkel en alleen vanwege fiscale motieven.
63. De fictiebepalingen ingevoegd in de VCF zijn terug te vinden in de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF en betreffen regelingen waarbij de wetgever/decreetgever het noodzakelijk vond een bepaalde verkrijging gelijk te stellen met een legaat. De fictiebepalingen zijn geen specifieke antimisbruikbepalingen. Elke fictiebepaling heeft een specifiek doel. In de voorbereidende werken van elk van deze bepalingen kan de doelstelling worden nagelezen aan de hand waarvan een concrete techniek kan worden geëvalueerd. De fictiebepaling kan enkel worden toegepast als er voldaan is aan de voorwaarden die door het overeenkomstig artikel uit de VCF worden gesteld.
Uit de structuur van de VCF kan worden afgeleid dat de decreetgever met de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF geen specifieke antimisbruikbepalingen voor ogen had: de algemene antimisbruikbepaling in opgenomen in titel 3 (Inning en Invordering), die algemeen de procedurebepalingen bevat terwijl de fictiebepalingen opgenomen zijn in titel 2 (Belastingheffing), die de inhoudelijke bepalingen bevat. Meer bepaald werden de fictiebepalingen opgenomen onder hoofdstuk 7 (Erfbelasting), afdeling 1 (Belastbaar voorwerp).
64. De antimisbruikbepaling, zoals opgenomen in artikel 3.17.0.0.2 VCF, is een algemene bepaling. Het gegeven dat een artikel van titel 2, hoofdstuk 7 (Erfbelasting) van de VCF niet kan worden toegepast omdat de voorwaarden niet zijn voldaan sluit de inroeping door de Vlaamse Belastingdienst van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet uit. Dit laatste artikel werd immers in het leven geroepen om te voorkomen dat de overledene voor zijn overlijden via bepaalde (legale) technieken zijn nalatenschap zou laten vererven met ontwijking van de erfbelasting.
b) In casu
65. Uit de gegevens opgenomen in de aanvraag blijkt dat de aanvragers gehuwd zijn onder het stelsel van zuivere scheiding van goederen, ingevolge huwelijksovereenkomst verleden voor notaris […] te […] op xx.xx.1982, niet gewijzigd tot op heden.
De echtgenoten hebben vier gemeenschappelijke afstammelingen.
Thans wensen de echtgenoten hun huwelijksovereenkomst aan te passen, met behoud van het stelsel van scheiding van goederen. Zij wensen de langstlevende van hen verzorgd achter te laten waarbij de langstlevende echtgenoot het integrale vermogen zoveel mogelijk kan behouden. Zij wensen daarvoor een niet-eenzijdig herroepbare solidaire regeling te voorzien voor het geval hun huwelijk wordt ontbonden door overlijden. Hiertoe zal aan het stelsel van scheiding van goederen een optioneel wederkerig toekenningsbeding voor de niet-onverdeelde eigen goederen van de echtgenoten worden toegevoegd.
De aanvragers bezitten diverse eigen, niet-overdeelde, roerende en onroerende goederen.
66. Gelet op de concrete feitenconstellatie en de voorgelegde niet-fiscale motieven is het besluitvormingsorgaan van oordeel dat de voorgelegde verrichting in casu geen fiscaal misbruik uitmaakt in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.
67. Deze beslissing heeft alleen betrekking op de erf- en registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.
Voetnoten
[1] Een afschrift van de huwelijksovereenkomst verleden voor notarissen […] op xx.xx.1982 werd bezorgd als bijlage bij de aanvraag.
[2] Het ontwerp van de toe te voegen clausule (artikel 7 zoals hierna geciteerd door aanvrager) werd bezorgd als bijlage bij de aanvraag.
[3] Opmerking van het besluitvormingsorgaan: Enkel het hiervoor vermelde ontwerp van clausule werd bezorgd als bijlage bij de aanvraag.
[4] Voetnoot van de aanvragers: We wensen op te merken dat deze rulingaanvraag een weergave inhoudt van de huidige roerende en onroerende goederen. Het toekenningsbeding zelf zal betrekking hebben op alle huidige en toekomstige roerende en onroerende goederen van de echtgenoten (zie infra de bewoording van het voorgenomen toekenningsbeding.)
[5] Opmerking van het besluitvormingsorgaan: uit de rest van de aanvraag blijkt;
dat aanvragers ervan uitgaan dat artikel 2.9.1.0.1 VCF desgevallend wel van toepassing kan zijn,
dat aanvragers eveneens verzoeken om uitspraak te doen over de niet-toepassing van de artikelen 2.8.1.0.1 en 2.8.4.1.1 VCF
Het eerste deel van de samenvattende vraag zal bijgevolg ook behandeld worden conform de inhoud van de rest van de aanvraag.
[6] Cass. 24 maart 2017, cass.be.; H. Casman en A. Verbeke, Huwelijksvoordelen in een stelsel van scheiding van goederen, Mortsel, Intersentia, 2022, 109.
[7] GwH 23 november 2005, nr. 170/2005.
[8] H. Casman en A. Verbeke, Huwelijksvoordelen in een stelsel van scheiding van goederen, Mortsel, Intersentia, 2022, 104.
[9] Bevestigd in het arrest van het Hof van Cassatie dd. 9 juli 1931.
[10] Bevestigd in VB 22042 van 12 september 2022, VB 22027 van 15 juli 2022 en VB 21018 van 15 maart 2021.
[11] Bevestigd in VB 22042 van 12 september 2022, VB 22027 van 15 juli 2022 en VB 21018 van 15 maart 2021.
[12] Bevestigd in o.m. VB 22046 van 10 oktober 2022, VB 22042 van 12 september 2022, VB 22026 van 29 augustus 2022, VB 22027 van 15 juli 2022, VB 22018 van 9 mei 2022, VB 21018 van 15 maart 2021. ; H. Casman en A. Verbeke, Huwelijksvoordelen in een stelsel van scheiding van goederen, Mortsel, Intersentia, 2022, 104.
[13] Bevestigd in VB 22042 van 12 september 2022, VB 22027 van 15 juli 2022 en VB 21018 van 15 maart 2021.
[14] Opmerking van het besluitvormingsorgaan: Artikel 2.7.1.0.5 VCF is gewijzigd met ingang van 1 januari 2025 waardoor de goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de vijf jaar vóór zijn overlijden, geacht worden deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden.
[15] Bevestigd onder meer in VB 22042 van 12 september 2022, VB 22027 van 15 juli 2022 en VB 21018 van 15 maart 2021..
[16] F. HELSEN, “Het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen”, Not.Fisc.M. 2015, afl. 3, p. 70-89; R. VAN BOVEN, “Het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen”, Accountancy & fiscaliteit 2015, nr. 19, p.6-8.