VB 25027 - Wijziging huwelijksovereenkomst - toevoeging verblijvingsbeding en toekenningsbeding
- Nummer
25027
- Datum beslissing
22 april 2025
- Publicatiedatum
19 juni 2025
Heffing
- Erfbelasting
- Schenkbelasting
Wettelijke basis
- art. 2.7.1.0.2. VCF
- art. 2.7.1.0.3. VCF
- art. 2.7.1.0.4. VCF
- art. 2.7.1.0.5. VCF
- art. 2.8.1.0.1. VCF
- art. 2.8.4.1.1. VCF
- art. 3.17.0.0.2. VCF
I. Voorwerp van de aanvraag
1. De echtgenoten wensen de vorige versies van hun huwelijkscontract te coördineren met een algemene update naar aanleiding van het nieuwe huwelijksvermogensrecht. Zij hebben daarvoor reeds een voorafgaande beslissing verkregen.[1] Zij wensen nu nog een specifiek artikel 22 toe te voegen aan het ontwerp van huwelijkscontract dat reeds aan u werd voorgelegd.
Daarnaast wensen zij nog een wijziging aan te brengen.[2]
2. De aanvragers zijn aanvankelijk gehuwd onder het stelsel van uitsluiting van elke gemeenschap van goederen zoals blijkt uit het huwelijkscontract van xx.xx.1976 verleden voor meester […].
Zij hebben hun stelsel voor de eerste maal gewijzigd bij akte van xx.xx.2006, verleden voor meester […], zonder af te wijken van het basisstelsel van uitsluiting van gemeenschap van goederen maar met rechtskeuze voor het Nederlands recht, zodat zij vanaf dan gehuwd waren onder het stelsel van uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen naar Nederlands recht.
Zij hebben hun stelsel voor de tweede maal gewijzigd bij akte van xx.xx.2017 verleden voor meester […], waarbij zij rechtskeuze hebben gedaan voor het Belgische huwelijksvermogensrecht, met instandhouding van de alsdan tussen hen geldende huwelijkse voorwaarden voor zover deze verenigbaar zijn met de voornoemde rechtskeuze voor het Belgische recht, zodat hun huwelijksvermogensstelsel van die dag wordt beheerst door het Belgische recht.
Zij hebben hun stelsel voor de derde maal gewijzigd bij akte van xx.xx.2017, verleden voor meester […], waarbij de echtgenoten hun stelsel van uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen hebben gewijzigd in een Belgisch stelsel van scheiding van goederen en bedingen zoals onder meer een verplicht finaal verrekenbeding aan hun stelsel hebben toegevoegd.
De aanvragers hebben tot slot hun stelsel voor de vierde en laatste maal gewijzigd bij akte van xx.xx.2020, verleden voor meester […], zonder af te wijken van het Belgische stelsel van scheiding van goederen, maar waarbij zij:
- het verplicht finaal verrekenbeding hebben geschrapt; en
- een facultatief verdelingsbeding van de onverdeeldheden bestaande tussen echtgenoten hebben toegevoegd, met uitwerking van de modaliteiten van dit beding.
3. Deze aanvraag heeft betrekking op de fiscale behandeling van het facultatief verdelingsbeding voor de onverdeelde goederen en van het facultatief toekenningsbeding voor de niet onverdeelde roerende goederen dat is opgenomen in het ontwerp van wijzigingsakte van hun huwelijksovereenkomst en op de inbreng van diverse, op heden afzonderlijk aangehouden, roerende goederen in een onverdeeld vermogen. Zij hebben daarvoor reeds een voorafgaande beslissing verkregen, waarop de aanvragers niet wensen terug te komen.[3] Zij wensen nu nog een specifiek artikel 22 toe te voegen aan het ontwerp van huwelijkscontract dat reeds aan u werd voorgelegd.
4. De aanvragers wensen zekerheid over de fiscale behandeling van dit facultatief verdelingsbeding met betrekking tot de bestaande en de voorgenomen onverdeeldheden, en over het facultatief toekenningsbeding met betrekking tot de eigen roerende goederen van de echtgenoten, bij leven en bij overlijden.
Ze wensen bevestiging te krijgen dat het facultatief verdelingsbeding/ toekenningsbeding niet onderworpen is aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, eerste lid, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF, 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF, en dat ze ook geen van deze bepalingen frustreren, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is.
II. Omschrijving van de verrichting(en)
II.A. Identiteit van de aanvrager en de partijen
5. De aanvraag wordt ingediend door […], namens:
- de heer X, geboren te […] op xx.xx.1948, ingeschreven in het rijksregister onder het nummer […], (hierna genoemd de “heer X”) en
- mevrouw Y, geboren te […] op xx.xx.1951, ingeschreven in het rijksregister onder het nummer […] (hierna genoemd “mevrouw Y”).
De aanvragers hebben hun (fiscale) woonplaats te […] en woonden voordien te […], en dit in totaal sedert meer dan 5 jaar.
Ze hebben samen twee meerderjarige kinderen, te weten mevrouw A en de heer B. Beide kinderen zijn geboren tijdens het huwelijk.
Er zijn geen niet-gemeenschappelijke kinderen.
II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting:
1) Toevoeging van een verdelingssbeding met betrekking tot de goederen die in onverdeeldheid aan partijen toebehoren en van een toekenningsbeding met betrekking tot bepaalde niet-onverdeelde goederen van een echtgenoot
Voorwerp van deze verrichting
6. De echtgenoten bezitten op vandaag een aantal roerende en onroerende goederen in onverdeeldheid. Deze goederen behoren de echtgenoten toe in gelijke delen.
In de voorgenomen akte maken de echtgenoten daarnaast een aantal roerende goederen die zij persoonlijk bezitten, onverdeeld.
Mogelijks zullen de echtgenoten ook in de toekomst andere roerende of onroerende goederen in onverdeeldheid verwerven, in gelijke delen of in ongelijke delen.
Daarnaast bezit elk van de echtgenoten ook eigen (niet onverdeelde) roerende goederen, zoals vermeld in artikel 22 van het ontwerp van akte houdende wijziging huwelijksovereenkomst.
Toe te voegen verdelingsbeding en toekenningsbeding (optioneel)
7. De echtgenoten willen alle onverdeelde goederen onderwerpen aan een verdelingsbeding, zoals opgenomen in artikel 19 van het ontwerp van wijzigingsakte van hun huwelijksovereenkomst.[4] Zij willen daarnaast bepaalde niet-onverdeelde goederen onderwerpen aan een toekenningsbeding, zoals opgenomen in artikel 22 van het ontwerp van wijzigingsakte van hun huwelijksovereenkomst.
8. Ze willen deze onverdeelde goederen in volle eigendom aan de langstlevende van hen toebedelen. Hierdoor zullen alle of een gedeelte van deze onverdeelde goederen bij overlijden van één van hen - en indien en in de mate waarin de langstlevende echtgenoot zich overeenkomstig de modaliteiten van het huwelijkscontract op dit verdelingsbeding beroept - in volle en exclusieve eigendom aan de langstlevende echtgenoot toebehoren, overeenkomstig de bepalingen opgenomen in artikel 19 van het ontwerp van wijzigingsakte van hun huwelijksovereenkomst. Bij gebrek aan keuze door de langstlevende echtgenoot, zal de toebedeling van de goederen in onverdeeldheid volledig en voor het geheel uitwerking verkrijgen.
9. Daarnaast willen de echtgenoten bepaalde niet-onverdeelde goederen in volle eigendom aan de langstlevende echtgenoot toekennen. Hierdoor zullen deze eigen goederen bij overlijden van de eerst overleden echtgenoot – en indien en in de mate waarin de langstlevende echtgenoot zich overeenkomstig de modaliteiten van het huwelijkscontract op dit toekenningsbeding beroept – in volle en exclusieve eigendom aan de langstlevende echtgenoot toebehoren, overeenkomstig de bepalingen opgenomen in artikel 22 van het ontwerp van huwelijkscontract en ten titel van huwelijksvoordeel.[5] Bij gebrek aan keuze door de langstlevende echtgenoot, zal de toekenning van de voornoemde niet onverdeelde eigen goederen van de eerst overleden echtgenoot, volledig en voor het geheel uitwerking verkrijgen.
De echtgenoten wensen hun langstlevende echtgenoot dus verzorgd achter te laten en zij wensen een niet-eenzijdig herroepbare solidaire regeling te voorzien voor het geval hun huwelijk wordt ontbonden door het overlijden van één van hen. De echtgenoten wensen bovendien de continuïteit van de vennootschappen, waarvan zij aandeelhouder zijn, te garanderen als het huwelijk wordt ontbonden door hun overlijden.
2) Inbreng van afzonderlijk aangehouden roerende goederen in een onverdeeld vermogen en algemene update van het huwelijkscontract
10. De echtgenoten bezitten daarnaast elk afzonderlijk een aantal (niet-onverdeelde) roerende goederen. Zij wensen deze regeling met betrekking tot de onverdeeldheden uit te breiden naar enkele goederen die zij recent onverdeeld hebben gemaakt en naar enkele goederen die zij op heden elk afzonderlijk aanhouden en die zij nu, via een wijziging van hun huwelijkscontract, onverdeeld wensen te maken en derhalve op te nemen in het onverdeeld vermogen bestaande tussen hen beiden.
Dienaangaande wordt verwezen naar artikel 21 van de huwelijksovereenkomst.
Deze onverdeeld makingen houden in dat elke echtgenoot de onverdeelde helft van de door hem/haar ingebrachte roerende goederen ten titel van huwelijksvoordeel overdraagt aan de andere echtgenoot. Deze goederen worden vervolgens op beider naam geplaatst. Dit onverdeeld maken geschiedt ten titel van huwelijksvoordeel. Voor de reeds eerder gedane onverdeeld makingen wordt bij deze bevestigd dat de onverdeeld makingen ten titel van huwelijksvoordeel gebeurden.
11. Tot slot wensen de echtgenoten van deze wijziging gebruik te maken om een gecoördineerde versie van hun huwelijkscontract op te maken en een algemene update door te voeren naar aanleiding van het nieuwe huwelijksvermogensrecht.
Aanvragers verwijzen naar het ontwerp van de akte houdende wijziging huwelijksvermogensstelsel dat als bijlage bij de aanvraag werd gevoegd.
III. Motivering van de aanvraag
1) Verrichting wordt niet belast onder de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, eerste lid, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF en 2.7.1.0.5 VCF, art. 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF
12. De aanvragers verzoeken met betrekking tot de voornoemde onverdeeld makingen en de artikelen 19 en 22 van het ontwerp van huwelijksovereenkomst te bevestigen dat het voordeel dat de langstlevende zal verkrijgen door de toepassing van het verdelingsbeding en/of het toekenningsbeding als gevolg van deze verrichting, niet zal worden onderworpen aan de hierna vermelde decretale bepalingen, om de redenen die de aanvragers vermelden, dan wel om de redenen die de Vlaamse Belastingdienst hieromtrent zal uiteenzetten.
Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF
13. Artikel 2.7.1.0.2 VCF belast met erfbelasting goederen die worden verkregen uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling. Het voordeel dat de langstlevende ingevolge de in deze aanvraag beschreven verrichting zal verkrijgen, wordt echter niet uit de nalatenschap verkregen (dus niet via wettelijke devolutie, noch door uiterste wilsbeschikking, noch door een contractuele erfstelling). Het voordeel wordt louter huwelijksvermogensrechtelijk verkregen, als een huwelijksvoordeel, en dus als niet-schenking, zoals door de Wet Huwelijksvermogensrecht van 22 juli 2018 omschreven.
Een huwelijksvoordeel wordt civielrechtelijk gedefinieerd als een voordeel dat voor een van de echtgenoten ontstaat uit de wijze van samenstelling, werking, vereffening of verdeling (en verrekening) van het huwelijksvermogensstelsel (H. CASMAN, Huwelijksvoordelen, Antwerpen, Kluwer, 1976; deze definitie werd reeds in 2012 expliciet door de wetgever overgenomen in art. 1429bis BW).
14. Een huwelijksvoordeel wordt dus huwelijksvermogensrechtelijk verkregen, uit hoofde van het huwelijksvermogensstelsel, waarvan de vereffening-verdeling voorgaat op de vaststelling van de omvang van de nalatenschap (Cass. 24 maart 2017). Het kan om die reden nooit een erfrechtelijke verkrijging zijn.
Een huwelijksvoordeel is civielrechtelijk nooit een schenking en bij uitbreiding geen contractuele erfstelling. Het wordt gekwalificeerd als een niet-schenking (Cass. 10 december 2010). Deze kwalificatie is objectief, d.w.z. dat ze bestaat ongeacht de intentie van partijen. Een intentie om te begiftigen (animus donandi) kan die kwalificatie niet wijzigen, sterker nog, het bewijs dat er sprake zou zijn van een intentie om te begiftigen mag zelfs niet geleverd worden (GwH 23 november 2005, nr. 170/2005).
15. Deze kwalificatie werkt volkomen indien het huwelijksvoordeel wordt toegekend op de aanwinsten, en in een situatie waar en in de mate waarin er geen niet-gemeenschappelijke kinderen zijn die samen met een stiefouder tot de nalatenschap van de eerst overleden echtgenoot zouden komen (art. 2.3.57 BW).
Het meerdere is evenwel geen schenking maar kan, op verzoek van de reservataire erfgenamen, aan de regels van de schenkingen onderworpen worden.
16. Deze kwalificatie werkt ook in een stelsel van scheiding van goederen, zoals dit voor de aanvragers het geval is.
Echtgenoten die gehuwd zijn onder dit stelsel mogen aan dit stelsel clausules toevoegen, met name clausules ter nadere regeling van enige onverdeeldheid die tussen hen zou bestaan. De artikelen 2.3.59, 2.3.55, §1, lid 2, 2.3.57 en 2.3.58 BW zijn in een stelsel van scheiding van goederen van overeenkomstige toepassing (art. 2.3.64, § 1, vierde lid BW zoals ingevoerd door de Wet Huwelijksvermogensrecht van 22 juli 2018).
17. Dit betekent dat indien uit de samenstelling, werking, vereffening, verdeling (of verrekening of toekenning) van het stelsel van scheiding van goederen zoals in de huwelijksovereenkomst uitgewerkt, voor één van de echtgenoten een voordeel kan ontstaan, dit voordeel een huwelijksvoordeel zal zijn.
Is dit huwelijksvoordeel beperkt tot aanwinsten, dan mogen deze aanwinsten integraal aan de langstlevende worden toegekend, als volkomen huwelijksvoordeel, vermits de grenzen zoals in artikel 2.3.57 BW en artikel 2.3.58 BW gesteld niet overschreden zijn (en voor zover er inderdaad geen niet-gemeenschappelijke kinderen tot de nalatenschap van de eerstoverleden echtgenoot zullen komen).
Het meerdere is evenwel geen schenking maar kan, op verzoek van de reservataire erfgenamen, aan de regels van de schenkingen onderworpen worden.
18. De kwalificatie van een volkomen huwelijksvoordeel als niet-schenking heeft belangrijke civiele gevolgen. Deze voordelen kunnen immers niet ingekort worden. Ze worden zelfs niet opgenomen in de rekenboedel (art. 4.153 BW), bepalen niet mee de omvang van het beschikbaar deel van de nalatenschap en worden noch op dat beschikbaar deel noch op de reserve aangerekend.
19. Deze civielrechtelijke kwalificatie werkt ook in het fiscaal recht door. Dat bevestigde het Hof van Cassatie reeds bij arrest van 9 juli 1931. Het fiscaal recht moet de kwalificatie als niet-schenking dus aanvaarden, tenzij een specifieke en expliciete fiscale bepaling daarvan zou afwijken.
Ook de onvolkomen huwelijksvoordelen zijn geen schenkingen, maar kunnen, op verzoek van de reservataire erfgenamen aan bepaalde regels inzake schenkingen onderworpen worden.
Het in de voorgaande nummers vermelde geldt zowel voor het verdelingsbeding van onverdeelde goederen als voor het toekenningsbeding van niet onverdeelde goederen.
20. De overgang/toebedeling/toekenning van de onverdeelde en/of eigen niet-onverdeelde goederen op grond van het verdelingsbeding/toekenningsbeding opgenomen in het ontwerp van huwelijksovereenkomst kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.2 VCF.
Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.3, eerste lid, 3° VCF
21. Omwille van de kwalificatie als (volkomen) huwelijksvoordeel kan op het voordeel dat de langstlevende van de echtgenoten zou verkrijgen, evenmin artikel 2.7.1.0.3, eerste lid, 3° VCF worden toegepast. Dat artikel belast met erfbelasting schenkingen van roerende goederen die de erflater zou hebben gedaan onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.
22. Het verdelingsbeding/toekenningsbeding zal weliswaar enkel uitwerking hebben bij overlijden van één van de echtgenoten, maar van een schenking is er geen sprake, hetgeen ook bevestigd is door het Hof van Cassatie (Cass. 5 januari 2017). Er is louter sprake van een huwelijksvoordeel, dat als niet-schenking kwalificeert (zie ook hierboven).
23. De overgang/toebedeling/toekenning van de onverdeelde en/of eigen niet-onverdeelde goederen op grond van het verdelingsbeding/toekenningsbeding (opgenomen in het ontwerp van huwelijksovereenkomst) kan dus niet worden belast op grond van artikel 2.7.1.0.3, eerste lid, 3° VCF.
Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF
24. Artikel 2.7.1.0.4 VCF belast ieder huwelijksvoordeel waarbij de langstlevende echtgenoot meer dan de helft van de gemeenschap verkrijgt. De toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF is beperkt tot situaties waarin sprake is van een stelsel met een gemeenschap.
25. Tussen de aanvragers bestaat evenwel geen gemeenschap. Ze zijn gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen. Daaraan is een verdelingsbeding resp. toekenningsbeding toegevoegd voor het geval van overlijden, dat louter betrekking heeft op onverdeelde goederen resp. eigen niet-onverdeelde goederen, niet op gemeenschapsgoederen.
26. De voorwaarden voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF zijn dus niet vervuld. Ook eerder al bevestigde de rechtspraak en de rechtsleer dat dit artikel niet toepasselijk is op clausules waarbij geen gemeenschappelijk vermogen is betrokken (zie bijv. Antwerpen 5 oktober 2004). Ook uw Dienst bevestigde dit reeds in onder andere Voorafgaande Beslissing nummer 19053.[6]
Artikel 2.7.1.0.4 VCF kan dan ook niet worden toegepast op de overgang op grond van het overwogen verdelingsbeding/toekenningsbeding (door artikel 19 en 22 in het huwelijkscontract in te lassen).
Geen toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF
27. Voor de heffing van erfbelasting op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF moeten drie cumulatieve voorwaarden zijn vervuld:
1) een schenking;
2) gedurende de drie jaar voorafgaand aan het overlijden;[7]
3) waardoor een bevoordeling ontstaat die niet onderworpen is geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen.
28. Het verdelingsbeding/toekenningsbeding opgenomen in het ontwerp van huwelijksovereenkomst verstrekt evenwel geen schenking, zoals hierboven uitgebreid toegelicht. Een huwelijksvoordeel kan niet gelijk gesteld worden met een schenking. Dat bevestigde ook het Hof van Cassatie (Cass. 5 januari 2017), zoals eerder aangehaald.
29. Het verdelingsbeding/toekenningsbeding wordt weliswaar nu opgenomen, maar of het een huwelijksvoordeel oplevert kan slechts beoordeeld worden bij de ontbinding van het huwelijksstelsel, dus bij overlijden van de eerste van de echtgenoten. Als het voordeel pas bij overlijden ontstaat en moest het beschouwd worden als een schenking, quod non, kan er geen sprake zijn van een beschikking die tot stand komt in enige periode voor het overlijden. Er kan dus geen sprake zijn van een schenking in een periode die het overlijden voorafgaat.
30. Artikel 2.7.1.0.5 VCF is dus niet van toepassing op de overgang/toebedeling op grond van het verdelingsbeding/toekenningsbeding (door artikel 19 en 22 in het huwelijkscontract in te lassen).
Geen toepassing van de artikelen 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF
31. Aangezien de verkrijging door de langstlevende echtgenoot een huwelijksvoordeel oplevert, en een huwelijksvoordeel civielrechtelijk nooit een schenking is, kunnen de artikelen 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF niet van toepassing zijn.
Geen beding van aanwas in de zin van het SP 17044
32. De uitwerking van het verdelingsbeding/toekenningsbeding verleent een huwelijksvoordeel, dat beheerst wordt door de specifieke regels van het huwelijksvermogensrecht en de kwalificatie die ze aan huwelijksvoordelen toekennen. Deze kwalificatie is dus voorbehouden aan personen die door het huwelijk verbonden zijn en aan voordelen die ze mekaar in hun huwelijksovereenkomst en binnen het door hen uitgewerkt huwelijksstelsel toekennen.
33. Er is met betrekking tot het verdelinsbeding/toekenningsbeding opgenomen in het ontwerp van huwelijksovereenkomst dus geen sprake van een beding van aanwas. Een beding van aanwas is een kanscontract dat ook tussen niet gehuwden kan worden gesloten. Wordt het door gehuwden gesloten, dan staat het los van hun huwelijksstelsel en wordt het niet in een huwelijksovereenkomst opgenomen.
Naar het oordeel van de Vlaamse Belastingdienst, zoals verwoord in SP 17044, is de uitwerking van een kanscontract niet onderworpen aan de heffing van schenk- en erfbelasting (maar wel aan de heffing van het verkooprecht als het op onroerende goederen betrekking heeft) onder de voorwaarden die in dat SP 17044 zijn vermeld.
- In de eerste plaats moet het gaan om een beding van aanwas dat slaat op goederen die ten bijzondere titel zijn aangewezen (in de zin die hieraan wordt gegeven in art. 1100/1 § 4 oud BW zoals ingevoerd bij wet van 22 juli 2018).
- In de tweede plaats moet het gaan om een beding van aanwas dat ten bezwarende titel is verleend, dus om een beding van aanwas dat als kanscontract kan kwalificeren. Hiervoor is, aldus het SP 17044, vereist dat de kansen van beide partijen (indien het contract slechts tussen twee partijen is gesloten) evenwichtig zijn. Daarvan kan slechts sprake zijn wanneer de inleg van beide partijen gelijkwaardig is, en wanneer de levenskansen van beide partijen gelijkaardig zijn.
Aanvragers wijzen erop dat de inleg in hun geval wel degelijk gelijk is, althans wat de onverdeelde goederen betreft, maar niet wat de niet-onverdeelde goederen betreft. Daarnaast zijn ook hun levensverwachtingen quasi gelijk, aangezien ze nauwelijks in leeftijd verschillen. Toch wensen aanvragers geen wederkerige overeenkomst te sluiten. Aanvragers wensen te voorzien in een verdelingsbeding/toekenningsbeding. Dit biedt immers het voordeel dat het op een onweerlegbare wijze als een huwelijksvoordeel wordt gekwalificeerd en dus hoe dan ook buiten de erfrechtelijke aanspraken van de kinderen blijft (binnen de plafonds van artt. 2.3.57 en 2.3.58 BW).
Het door de aanvragers opgenomen verdelingsbeding/toekenningsbeding kwalificeert niet als beding van aanwas, maar als huwelijksvoordeel. Het is dus onderworpen aan zelfstandige eisen om niet aan schenk- en erfbelasting onderworpen te zijn.
2) Geen fiscaal misbruik
34. De algemene antimisbruikbepaling kan slechts worden toegepast indien de gewone interpretatiemethode, de technische bepalingen van het wetboek, de simulatieleer en de specifieke fiscale misbruikbepalingen (de zogenaamde fictiebepalingen) geen toepassing vinden.
Ook het Grondwettelijk Hof stelt dat de algemene antimisbruikbepaling niet kan worden ingeroepen indien bepaalde verrichtingen al vallen onder een specifieke antimisbruikbepaling. Enkel wanneer bepaalde verrichtingen as such niet onder het toepassingsgebied van een specifieke fiscale misbruikbepaling vallen, maar wel de doelstellingen van een specifieke antimisbruikmaatregel frustreren, kan de algemene antimisbruikbepaling wel worden aangewend.
Het door de aanvragers voorgenomen facultatief verdelingsbeding/ toekenningsbeding en het in onverdeeldheid brengen van bepaalde eigen goederen van de echtgenoten frustreert echter geen enkele toepasselijke specifieke antimisbruikbepaling. Evenmin kan daartegen de algemene antimisbruikbepaling worden aangewend. De aanvragers verzoeken om dit te bevestigen, op grond van de hierna uiteengezette motieven.
Geen frustratie van de artikelen 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF
34bis. Aangezien de verkrijging door de langstlevende echtgenoot een huwelijksvoordeel oplevert, en een huwelijksvoordeel civielrechtelijk nooit een schenking is, kunnen de artikelen 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF niet van toepassing zijn, ook niet in combinatie met art. 3.17.0.0.2 VCF, omdat niet gehandeld wordt in strijd met de doelstellingen van de artikelen 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF, die enkel “schenkingen” viseren.
Geen frustratie van specifieke antimisbruikbepalingen
35. De voorgenomen verrichting frustreert de doelstellingen van art. 2.7.1.0.3, eerste lid, 3° VCF niet, omdat de aanvragers niet overgaan tot enige schenking of kosteloze beschikking waarvan de uitwerking artificieel tot aan het overlijden wordt uitgesteld. Ze passen hun huwelijkscontract aan om tot een regeling te komen bij overlijden die op civielrechtelijk vlak het gewenste resultaat oplevert gelet op de concrete omstandigheden.
In casu is op geen enkele manier sprake van een schenking. De aanvragers hebben reeds uitvoerig aangetoond en beargumenteerd dat in het artikel 19 en 22 van het huwelijkscontract sprake is van een toebedeling van onverdeelde goederen/toekenning van een eigen (niet-onverdeeld) goed dat dient gekwalificeerd te worden als een huwelijksvoordeel. De aanvragers willen dit beding in hun huwelijkscontract opnemen om tot een regeling te komen bij overlijden die tot een billijke en beschermende regeling moet leiden ten voordele van de langstlevende echtgenoot.
36. De aanvragers handelen niet in strijd met de doelstellingen van art. 2.7.1.0.4 VCF. De doelstellingen van een specifieke antimisbruikbepaling moeten worden afgeleid uit de toepassingsvoorwaarden ervan. Dit werd, wat art. 2.7.1.0.4 VCF betreft, bevestigd door het Hof van Cassatie. Het Hof van Cassatie oordeelde immers in een arrest van 6 januari 2023 (F.20.0128.N/1) dat “juist de omstandigheid dat artikel 2.7.1.0.4 VCF niet van toepassing is op verdelingen bij leven, erop wijst dat het niet in de doelstelling van artikel 2.7.1.0.4 VCF lag om verdelingen bij leven als een legaat te beschouwen”. Dezelfde redenering gaat hier op. Vermits art. 2.7.1.0.4 VCF enkel de ongelijke verdeling van gemeenschappelijke goederen viseert en dus niet toebedelingen van onverdeeldheden en toekenningen van niet-onverdeelde goederen, kan deze toebedeling/toekenning nooit in strijd zijn met de doelstellingen van art. 2.7.1.0.4 VCF. Er kan dus geen fiscaal misbruik zijn.
Het zich onttrekken aan de toepassing van art. 2.7.1.0.4 VCF is geen voldoende voorwaarde voor de toepassing van art. 3.17.0.0.2 VCF. Zoals deze laatste bepaling het zelf aangeeft, moet dit immers bovendien gebeuren in strijd met de doelstellingen van de ontweken bepaling, wat hier niet het geval is.
De aanvragers zijn steeds gehuwd geweest onder het stelsel van scheiding van goederen, en dit voornamelijk omdat de regels inzake de verhaalsrechten van schuldeisers van toepassing op dit stelsel hen het meest geschikt voorkomen.
Ze zijn nu tot de vaststelling gekomen dat het, als gevolg van de hervorming van het huwelijksvermogensrecht door de wet van 22 juli 2018, mogelijk is om huwelijksvoordelen aan mekaar toe te kennen, in het bijzonder voor het geval van overlijden, met civielrechtelijke voordelen die testamentaire beschikkingen of een contractuele erfstelling niet bieden.
Met betrekking tot onverdeeldheden laat de civiele wet nu immers toe dat daaraan een verdelingsbeding wordt gekoppeld, waardoor deze onverdeelde goederen bij overlijden van een van de echtgenoten van rechtswege, onmiddellijk, in volle en exclusieve eigendom aan de langstlevende toebehoren, tenzij de langstlevende zou kiezen, overeenkomstig de modaliteiten zoals voorzien in het huwelijkscontract, om zich niet (volledig) op dit verdelingsbeding te beroepen. Dit is voor de langstlevende een veel comfortabelere situatie dan deze die door een erfrechtelijke (testamentaire of contractuele) regeling wordt geschapen, aangezien dergelijke testamentaire regeling te allen tijde en eenzijdig herroepbaar is en deel uitmaken van de rekenboedel en dus de reserve van de kinderen kunnen aantasten.
Bovendien vertoont het verdelingsbeding voor onverdeeldheden een voordeel op het finaal verrekenbeding (dat eerder in het huwelijkscontract van de echtgenoten was opgenomen). Voor de werking van het verrekenbeding moet immers de samenstelling en de nettowaarde van deze verrekenmassa worden vastgesteld in onderling overleg tussen de langstlevende echtgenoot en de rechtsopvolgers van de overleden echtgenoot, en bij ontstentenis van akkoord, door een deskundigencollege. Na kennisgeving van de gemaakte keuze over de verrekensleutel moeten de rechtsopvolgers van de overleden echtgenoot tot betaling overgaan, hetzij in geld, hetzij door afstand van goederen aan de langstlevende. Het is voor de schuldenaars van de verrekenschuld bovendien mogelijk om de schuld in schijven te voldoen.
Door de onmiddellijke en zakelijke werking van het verdelingsbeding zijn al deze stappen niet nodig, en treedt de langstlevende echtgenoot, vanaf de kennisgeving van zijn/haar keuze, maar met uitwerking vanaf het overlijden, in het bezit en in de volle eigendom van de onverdeelde goederen, die hem/haar in natura toekomen.
Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor het toekenningsbeding.
Het voorgestelde toekenningsbeding biedt de langstlevende echtgenoot op de enige mogelijke manier de maximale zekerheid dat het eigen vermogen van de eerst overleden echtgenoot dat aldus betrokken wordt in het voorgenomen toekenningsbeding aan hem/haar zal toekomen. In tegenstelling tot een testamentaire gelijkaardige regeling, kunnen de echtgenoten niet eenzijdig terugkomen op het voorgenomen toekenningsbeding en kan de reserve van de kinderen niet aangetast worden.
De voorgenomen verrichting frustreert artikel 2.7.1.0.4 VCF dan ook niet.
37. De verrichting frustreert evenmin art. 2.7.1.0.5 VCF.
Geen frustratie van de algemene antimisbruikbepaling
38. De voorgenomen verrichting maakt geen fiscaal misbruik uit in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF aangezien deze niet tot doel heeft zich buiten het toepassingsgebied van artikel 2.7.1.0.2 VCF te plaatsen. Het feit dat de verrichting tot enig doel zou hebben zich buiten het toepassingsgebied van artikel 2.7.1.0.2 VCF te plaatsen, is overigens geen criterium voor het bestaan van fiscaal misbruik. Het enige echte criterium is dat de belastingplichtige een bepaling van de VCF (in casu artikel 2.7.1.0.2 VCF) moet ontweken hebben, in strijd met de doelstellingen van deze bepaling.
De doelstellingen van een bepaling moeten eerst en vooral afgeleid worden uit de tekst van de ontweken decretale bepaling “en, in voorkomend geval, uit de parlementaire voorbereiding van de van toepassing zijnde wetsbepaling” (Cass. 6 januari 2023, F.20.0128.N/1). De tekst van artikel 2.7.1.0.2 VCF is zeer duidelijk. De wetgever viseerde enkel de verkrijgingen uit de nalatenschap in de hoedanigheid van erfgenaam, legataris of contractueel erfgestelde, en niets anders.
Ook uit de parlementaire voorbereiding van artikel 1 van de wet van 27 december 1817, geïnterpreteerd door de interpretatieve wet van 19 maart 1841 en aangevuld door o.m. de wet van 17 december 1851 blijkt geenszins dat het steeds de bedoeling van de wetgever zou geweest zijn om overlevingsrechten tussen echtgenoten aan erfbelasting te onderwerpen, onder welke vorm deze overlevingsrechten ook zouden geformuleerd worden, zij het voor echtgenoten met een gemeenschap van goederen slechts voor de helft van deze gemeenschap (artikel 7 van de wet van 17 december 1851). Het is onjuist dat artikel 7 van de wet van 17 december 1851 in het verlengde zou liggen van de algemene regel (de voorloper van de artikelen 2.7.1.0.1-2 VCF). Het is precies omdat de ongelijke verdeling van het gemeenschappelijk vermogen niet geviseerd werd door de algemene regel, dat de wetgever in 1851 een fictiebepaling heeft moeten invoeren die deze ongelijke verdeling fiscaal als een legaat “kwalificeerde”, terwijl er civielrechtelijk van een legaat geen sprake is.
Uit de parlementaire voorbereiding van de wet van 17 december 1851 kan daarenboven ook niet worden afgeleid dat het de bedoeling was van de wetgever om overlevingsrechten tussen gehuwden te onderwerpen aan de erfbelasting, zij het slechts voor de helft voor echtgenoten gehuwd onder een stelsel van gemeenschap. De wetgever had inderdaad de bedoeling om deze te belasten, maar die bedoeling werd niet gerealiseerd door een uitbreiding van de algemene regel (thans de artikelen 2.7.1.0.1-2 VCF), maar door het invoegen van een nieuwe fictiebepaling, precies omdat de algemene regel niet van toepassing kon zijn, gelet op het feit dat het overlevingsrecht een huwelijksvermogensrechtelijke verkrijging is.
Noch uit artikel 1 van de algemene erfwet van 27 december 1817 (“al wat door overlijden wordt geërfd of verkregen in den Boedel”), noch uit de interpretatieve wet van 19 maart 1841, waarin dit artikel 1 van de algemene erfwet van 27 december 1817 verder werd uitgelegd (“l’impôt est dû sur la valeur de ce qui est recueilli par l’époux survivant dans la succession du conjoint prédécédé, à titre de gain de survie”) blijkt dat de wetgever alle overlevingsrechten zou hebben geviseerd onder welke vorm ook geformuleerd, integendeel. De wetgever viseerde enkel de overlevingsrechten die (een deel van) de nalatenschap toekennen in het raam van de vereffening-verdeling van de nalatenschap. Hij viseerde geenszins de overlevingsrechten in het raam van de vereffening-verdeling/verrekening van het huwelijksvermogensstelsel, dat de vereffening-verdeling van de nalatenschap voorafgaat.
Ook uit de parlementaire voorbereiding bij de interpretatieve wet van 19 maart 1841 kan niet worden afgeleid dat successierecht op hetgeen de overlevende echtgenoot in de nalatenschap van zijn vooroverleden echtgenoot verkrijgt, als overlevingsrecht enkel geldt voor echtgenoten die niet gehuwd zijn onder een stelsel van gemeenschap van goederen. Huwelijksvermogensrechtelijke overlevingsrechten in een stelsel van scheiding van goederen bestonden toen niet en konden ook niet bestaan. Derhalve kon het enkel een erfrechtelijk overlevingsrecht zijn. Uit de voorbereidende werkzaamheden blijkt dus geenszins dat het steeds de bedoeling van de fiscale wetgever geweest zou zijn om de overlevingsrechten tussen gehuwden aan erfbelasting te onderwerpen voor de geheelheid van deze rechten (artikel 2.7.1.0.2 VCF), behalve voor gehuwden waartussen een gemeenschap van goederen bestaat.
De wetgever viseert met de artikelen 2.7.1.0.1-2 VCF enkel de erfrechtelijke overlevingsrechten. De huwelijksvermogensrechtelijke overlevingsrechten worden beheerst door art. 2.7.1.0.4 VCF, dat enkel de toebedeling van gemeenschappelijke goederen viseert. Kortom, de toekenning van (niet-) onverdeelde goederen als huwelijksvoordelen, is strijdig, noch met de doelstellingen van art. 2.7.1.0.1-2 VCF, noch met de doelstellingen van art. 2.7.1.0.4 VCF (zie ook hiervoor). Dit beding kan dus niet als fiscaal misbruik worden gekwalificeerd.
39. Wat de civielrechtelijke motieven betreft, geldt het volgende. Omdat hierboven is aangetoond dat de kwalificatie “fiscaal misbruik” in casu onjuist is, is het al dan niet aantonen van niet-fiscale motieven volledig overbodig. Dit bewijs moet immers pas geleverd worden nadat Vlabel bewezen heeft dat er sprake is van fiscaal misbruik, quod non in casu.
Ten overvloede kan wel opgemerkt worden dat een huwelijksvoordeel (anders dan een schenking tussen echtgenoten, een testament of een contractuele erfstelling, of een wettelijk erfrecht) onherroepelijk is, wat een civielrechtelijk motief is dat door Vlabel wordt erkend.
Bovendien wordt iedere erfrechtelijke verkrijging op de nalatenschap aangerekend, terwijl de aanvragers met het verdelings- en toekenningsbeding net willen vermijden dat de goederen in de nalatenschap van de eerst overledene zouden terecht komen. Het is de uitdrukkelijke bedoeling van de aanvragers om het voordeel aan de langstlevende echtgenoot toe te kennen op het niveau van het huwelijkscontract. Hoewel dit huwelijksvoordeel, in de mate dat het de plafonds van de artikelen 2.3.57 en 2.3.58 BW overschrijdt, theoretisch vatbaar zal zijn voor inkorting, achten de aanvragers dit beding burgerrechtelijk nog steeds als het beste ter regeling van hun bedoelingen.
Vlabel zou kunnen stellen dat de aanvragers de goederen kunstmatig buiten de nalatenschap plaatsen om zo buiten het toepassingsgebied van artikel 2.7.1.0.2 VCF te vallen, hetgeen in strijd is met de doelstelling van dit artikel. Er is echter niets “kunstmatig” aan een huwelijksvoordeel in een stelsel van scheiding van goederen dat in 2018 expliciet door de civielrechtelijke wetgever werd erkend. Het gebruik van de techniek van het huwelijksvoordeel is niet in strijd met de doelstellingen van de artikelen 2.7.1.0.1-2 VCF zoals hierboven vermeld. En de fiscale motieven, al zouden die bewezen zijn als zijnde uitsluitend fiscaal, zijn niet aan de orde en zijn overigens niet louter fiscaal.
3) Niet-fiscale motieven
40. Vermits er geen fiscaal misbruik is, moeten geen niet-fiscale motieven worden aangetoond.
41. Ten overvloede. Uit wat voorafgaat blijkt wel dat de aanvragers de voorgenomen verrichting overwegen omwille van niet-fiscale motieven.
De heer X en mevrouw Y hun huwelijksvermogensrechtelijke relatie is een zuivere scheiding van goederen. De redenen daarvoor zijn reeds uitvoerig in deze aanvraag besproken. Bovendien hebben de echtgenoten op heden reeds een zeker vermogen opgebouwd en wensen zij de goederen die het voorwerp van artikel 22 van het huwelijkscontract uitmaken tijdens het huwelijk zelfstandig te kunnen blijven besturen en van ieder schuldeisersrisico te onttrekken. De echtgenoten blijven met andere woorden ten aanzien van de goederen die het voorwerp van artikel 22 van het huwelijkscontract uitmaken volledig beschikkingsbevoegd en hun schuldeisers kunnen hen op die goederen aanspreken ter betaling van de schulden waartoe zij gehouden zijn.
Tegelijkertijd vinden de aanvragers de bescherming van de langstlevende echtgenoot in geval van overlijden van de eerst overleden echtgenoot belangrijk. De echtgenoten willen hun langstlevende echtgenoot het nodige comfort en welzijn bieden op het ogenblik dat zij er niet meer zullen zijn. De echtgenoten willen voor de langstlevende van hen zorgen op een manier die niet eenzijdig door hen kan worden herroepen.
42. Ingevolge het gewijzigde huwelijksvermogensrecht (zie de wet van 22 juli 2018) is het mogelijk om huwelijksvoordelen aan elkaar toe te kennen die, in het bijzonder in geval van overlijden, burgerrechtelijke voordelen bieden die andere technieken en bedingen, zoals een legaat of een verrekenbeding, niet bieden.
Ingevolge artikel 22 van het huwelijkscontract en in de mate dat de langstlevende echtgenoot zijn/haar keuze positief uitoefent, komen de aandelen in kwestie bij het overlijden van de eerst overleden echtgenoot ingevolge zijn/haar keuze van rechtswege, onmiddellijk, in volle en exclusieve eigendom toe aan de langstlevende echtgenoot. Dergelijk beding biedt de langstlevende echtgenoot een veel comfortabelere positie dan deze die hij/zij bijvoorbeeld ingevolge een klassiek verrekenbeding (zoals thans geregeld in het Burgerlijk Wetboek) zou genieten.
Bij een klassiek verrekenbeding dient er een verrekenmassa te worden samengesteld die vervolgens tussen de echtgenoten wordt verrekend volgens een bepaalde overeengekomen verdeelsleutel. Dat is evenwel niet de bedoeling van de aanvragers. Het is hun bedoeling om een regeling uit te werken op de betreffende goederen die de langstlevende echtgenoot beschermt bij een overlijden van de eerst overleden echtgenoot.
Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor het verdelingsbeding met betrekking tot de onverdeelde goederen.
43. Het toekenningsbeding strekt ook tot compensatie van de door mevrouw Y geleverde inspanningen en opofferingen tijdens het huwelijk.
Hoewel dergelijke compensatie op diverse burgerrechtelijke manieren kan worden geboden, is er geen enkele andere burgerrechtelijke regeling of beding gepast om de intenties en bedoelingen van de aanvragers na te streven.
Zoals reeds hoger in deze aanvraag uiteengezet is het belangrijk dat het beding:
- niet eenzijdig door de echtgenoten kan worden herroepen;
- een forfaitaire regeling betreft zonder dat er rekening wordt gehouden met de besparingen en de aanwinsten die werden opgebouwd tijdens het huwelijk;
- niet erfrechtelijk kan worden verrekend en derhalve vatbaar zou zijn voor inkorting, behoudens het bepaalde in artikel 2.3.57 en 2.3.58 BW;
- zakelijke werking heeft.
De echtgenoten wensen tegelijkertijd dat zij zowel tijdens het huwelijk eigenaar blijven van de goederen die het voorwerp van artikel 22 van het huwelijkscontract uitmaken en dat deze buiten het bereik blijven van eventuele schuldeisers van de andere echtgenoot als de zekerheid dat zij aan de langstlevende echtgenoot het nodige comfort en welzijn kunnen bieden.
44. De aanvragers verzoeken dan ook te bevestigen dat er omwille van deze niet fiscale motieven hoe dan ook geen sprake kan zijn van fiscaal misbruik met betrekking tot de aanvraag die ze u voorleggen, en dat de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF niet toepasselijk is.
IV. Besluit en verzoek tot beslissing
45. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF verzoeken aanvragers het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing.
46. De aanvraag die wordt voorgelegd, zal worden verwezenlijkt via een wijziging van de huwelijksovereenkomst, waarbij het stelsel van scheiding van goederen behouden blijft en waarbij aan dit stelsel een verdelingsbeding met betrekking tot de onverdeelde goederen en een toekenningsbeding met betrekking tot bepaalde niet-onverdeelde goederen van de echtgenoten, en waarbij bepaalde goederen door de echtgenoten onverdeeld zullen worden gemaakt. De aanvragers hebben in het verleden reeds een voorafgaande beslissing verkregen, waarop zij niet wensen terug te komen.[8] Zij wensen nu nog een specifiek artikel 22 toe te voegen aan het ontwerp van huwelijkscontract dat reeds aan u werd voorgelegd.
47. De aanvragers wensen bevestiging te krijgen dat de voorgenomen verrichting niet onderworpen is aan de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, eerste lid, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF, 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF en dat ze ook geen van deze bepalingen frustreert, zodat ook de algemene antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF daarop niet toepasselijk is.
Ze wensen in het algemeen bevestigd te zien dat de uitwerking van het verdelingsbeding met betrekking tot de onverdeelde goederen en toekenningsbeding met betrekking tot de eigen niet-onverdeelde roerende goederen bij het overlijden van de eerste van hen niet zal leiden tot de heffing van enige erfbelasting.
De aanvragers bevestigen te weten dat aangezien de aanvraag ook betrekking heeft op (in België gelegen) onroerende goederen, er bij het overlijden wel hetzij een verdeelrecht, hetzij een verkooprecht verschuldigd zal zijn op de toebedeling van deze onroerende goederen.
De aanvragers vragen dat de geldigheid van de voorafgaande beslissing zich in de tijd zou uitstrekken tot aan het overlijden van één van de echtgenoten.
V. Beslissing
Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:
48. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie overeenkomstig de bepalingen die van kracht zijn, vaststelt hoe de bepaling van de VCF wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting, die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad.
De Vlaamse Belastingdienst doet bijgevolg geen uitspraak over de rechtsgeldigheid van overeenkomsten of clausules op burgerlijk vlak.
49. Artikel 3.22.0.0.1, §2, eerste lid, 3° VCF stelt duidelijk dat de aanvraag de verwijzing moet bevatten naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan.
De voorafgaande beslissing heeft bijgevolg enkel betrekking op die specifieke artikelen waarnaar in de aanvraag uitdrukkelijk verwezen wordt. Er kan niet worden ingegaan op een vraag tot toepassing van de erfbelasting in het algemeen.
50. Volgende artikelen uit de VCF worden onderzocht, zoals in de aanvraag vermeld:
- Artikel 2.7.1.0.2 VCF dat luidt als volgt:
De erfbelasting is verschuldigd ongeacht of de verkrijging gebeurt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.
Naast het geval, vermeld in het eerste lid, is de erfbelasting ook verschuldigd op een verkrijging van vruchtgebruik met toepassing van artikel 4.18 van het Burgerlijk Wetboek, tenzij de langstlevende echtgenoot of wettelijk samenwonende voor het overlijden van de schenker aan het vruchtgebruik heeft verzaakt conform het derde lid van het voormelde artikel.
- Artikel 2.7.1.0.3, eerste lid, 3° VCF dat luidt als volgt:
Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:
1° …
2° …
3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.
- Artikel 2.7.1.0.4 VCF dat luidt als volgt:
De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen, meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.
- Artikel 2.7.1.0.5 VCF dat luidt als volgt:
§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de vijf jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.
Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon, wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.
§ 2. De termijn van vijf jaar, vermeld in paragraaf 1, wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikel 2.8.6.0.3.
De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 1 januari 2012.
- Artikel 2.8.1.0.1 VCF dat luidt als volgt:
Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt de schenkbelasting gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die tot bewijs strekken van een schenking onder de levenden.
- Artikel 2.8.4.1.1 VCF dat luidt als volgt:
§ 1. De schenkbelasting voor de schenkingen van onroerende goederen wordt berekend volgens het tarief, vermeld in de onderstaande tabellen:
TABEL I
verkrijging in rechte lijn en tussen partners | |||
gedeelte van de schenking |
| ||
A | tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in % | totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro | |
Vanaf | tot en met |
|
|
0,01 | 150.000 | 3 | - |
150.000,01 | 250.000 | 9 | 4500 |
250.000,01 | 450.000 | 18 | 13.500 |
450.000,01 | 27 | 49.500 | |
TABEL II
tarief tussen alle andere personen | |||
gedeelte van de schenking |
| ||
A schijf in euro | tarief, toepasselijk op het overeenstemmende gedeelte in kolom A, in % | totaalbedrag van de belasting over de voorgaan- de gedeelten, in euro | |
Vanaf | tot en met |
|
|
0,01 | 150.000 | 10 | - |
150.000,01 | 250.000 | 20 | 15.000 |
250.000,01 | 450.000 | 30 | 35.000 |
450.000,01 | 40 | 95.000 | |
§ 2. Het tarief van de schenkbelasting voor de schenkingen van roerende goederen bedraagt :
1° 3% voor een verkrijging in de rechte lijn en tussen partners;
2° 7% voor een verkrijging door alle andere personen.
Dat tarief is niet van toepassing op de schenkingen onder de levenden van roerende goederen die met legaten worden gelijkgesteld met toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3°.
§ 3. In afwijking van paragraaf 1 en 2 bedraagt het tarief van de schenkbelasting 0 % voor schenkingen, inclusief inbrengen om niet, aan:
1° het Vlaamse Gewest en de Vlaamse Gemeenschap;
2° de Vlaamse, de Franse en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;
3° de Franse en de Duitstalige Gemeenschap en aan het Waalse en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest;
4° een staat van de Europese Economische Ruimte;
5° provincies en gemeenten in het Vlaamse Gewest;
6° de openbare instellingen van de publiekrechtelijke rechtspersonen, vermeld in de punt 1° tot en met 5°;
7° erkende woonmaatschappijen als vermeld in artikel 4.36 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021;
8° het Vlaams Woningfonds;
9° dienstverlenende en opdrachthoudende verenigingen als vermeld in artikel 12, § 2, 2° en 3°, van het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking;
10° verenigingen zonder winstoogmerk, ziekenfondsen en landsbonden van ziekenfondsen, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen van openbaar nut;
11° openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
In afwijking van paragraaf 1 en 2 bedraagt het tarief van de schenkbelasting 5,5% voor schenkingen, inclusief inbrengen om niet, aan beroepsverenigingen en private stichtingen.
In afwijking van het tweede lid wordt de schenkbelasting, vermeld in paragraaf 1 en 2, gebracht op 100 euro voor de schenkingen, inclusief inbrengen om niet, gedaan aan rechtspersonen als vermeld het eerste lid, 10°, of in het tweede lid, als de schenker zelf een rechtspersoon als vermeld in het tweede lid, is.
Het tarief, vermeld in het eerste, tweede en derde lid, is ook van toepassing op gelijksoortige rechtspersonen die opgericht zijn volgens en onderworpen zijn aan de wetgeving van een andere staat van de Europese Economische Ruimte, en die bovendien hun zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging binnen de Europese Economische Ruimte hebben.
- Artikel 3.17.0.0.2 VCF dat luidt als volgt:
Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.
Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.
Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.
De te beoordelen verrichting
51. Volgende verrichting wordt voorgelegd, die verwezenlijkt wordt via een wijziging van de huwelijksovereenkomst:
De echtgenoten zijn oorspronkelijk gehuwd onder het stelsel van uitsluiting van elke gemeenschap van goederen, blijkens huwelijkscontract van xx.xx.1976 verleden voor […].
Ze hebben hun stelsel een eerste maal gewijzigd bij akte van xx.xx.2006 verleden voor notaris […], met rechtskeuze voor het Nederlands recht, zodat zij vanaf dan gehuwd waren onder het stelsel van uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen naar Nederlands recht.
Hun stelsel werd een tweede maal gewijzigd bij akte van xx.xx.2017 verleden voor notaris […], waarbij rechtskeuze gedaan werd voor het Belgische huwelijksvermogensrecht, met instandhouding van de geldende huwelijkse voorwaarden voor zover deze verenigbaar zijn met de rechtskeuze voor het Belgische recht.
De echtgenoten hebben hun stelsel een derde maal gewijzigd bij akte van xx.xx.2017 verleden voor notaris […], waarbij hun stelsel van uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen gewijzigd werd in een Belgisch stelsel van scheiding van goederen en er onder meer een verplicht finaal verrekenbeding aan het stelsel werd toegevoegd.
Het stelsel werd voor de vierde en laatste maal gewijzigd bij akte van xx.xx.2020 verleden voor notaris […], zonder af te wijken van het stelsel, maar waarbij het verplicht finaal verrekenbeding werd geschrapt en er een facultatief verblijvingsbeding van de onverdeeldheden tussen de echtgenoten werd toegevoegd.
De echtgenoten wensen thans hun huwelijksstelsel opnieuw aan te passen, met behoud van het stelsel van scheiding van goederen. De echtgenoten wensen enerzijds een verblijvingsbeding toe te voegen voor alle onverdeelde goederen en anderzijds een toekenningsbeding toe te voegen voor bepaalde eigen niet-onverdeelde goederen. Hiertoe zullen het hierboven aangehaalde artikel 19 en artikel 22 worden toegevoegd aan de huwelijksovereenkomst
De echtgenoten bezitten op vandaag verschillende roerende en onroerende goederen in onverdeeldheid, elk voor een gelijk deel. Het betreft een woning en een perceel grond te […] evenals een effectenportefeuille.
Bij de voorgenomen wijzigingsakte worden ook een aantal roerende goederen die de echtgenoten persoonlijk bezitten, opgenomen in het onverdeeld vermogen bestaande tussen de echtgenoten (artikel 21 van de ontwerpakte). Volgens de aanvrager geschiedt dit onverdeeld maken ten titel van huwelijksvoordeel (cf. randnummer 10 van de aanvraag).
Mogelijk zullen de echtgenoten in de toekomst ook andere roerende of onroerende goederen in onverdeeldheid verwerven.
Daarnaast bezit elk van de echtgenoten ook eigen (niet onverdeelde) roerende goederen, zoals vermeld in artikel 22 van de ontwerpakte. Het betreft concreet aandelen in verschillende vennootschappen.
Ingevolge het voorgenomen verblijvingsbeding en toekenningsbeding zullen de onverdeelde goederen en bepaalde niet-onverdeelde goederen bij overlijden van één van hen, indien en in de mate waarin de langstlevende echtgenoot zich op de voorgenomen bedingen beroept, in volle en exclusieve eigendom toebehoren aan de langstlevende echtgenoot.
De bedingen worden optioneel geformuleerd. Partijen voorzien tevens in een passiefregeling en in zaakvervanging.
Beoordeling
1. Onderzoek van de artikelen 2.7.1.0.2 VCF, 2.7.1.0.3, 3° VCF, 2.7.1.0.4 VCF, 2.7.1.0.5 VCF, 2.8.1.0.1 VCF en 2.8.4.1.1 VCF
52. Algemeen wordt aanvaard dat een huwelijksvoordeel een overeenkomst ten bezwarende titel is.
53. Het besluitvormingsorgaan merkt op dat het begrip ‘huwelijksvoordeel’ niet wettelijk gedefinieerd is, doch slechts omschreven in het kader van stelsels van gemeenschap van goederen. In de rechtsleer bestaan verschillende stromingen voor de invulling van het begrip huwelijksvoordeel in stelsels van scheiding van goederen.
Het besluitvormingsorgaan spreekt zich niet uit over de burgerrechtelijke kwalificatie van de in casu voorgenomen bedingen als geldige huwelijksvoordelen, die bovendien voor wat betreft het (optioneel) verblijvingsbeding en het (optioneel) toekenningsbeding zakenrechtelijke werking zouden hebben.
In de mate bijgevolg dat het (optioneel) verblijvingsbeding en het (optioneel) toekenningsbeding burgerrechtelijk kwalificeren als huwelijksvoordelen met zakenrechtelijke werking, zal deze kwalificatie doorwerken in het fiscaal recht.
Fiscaal betekent dit dat de verblijving en/of toekenning aan de langstlevende echtgenoot ingevolge een huwelijksvoordeel niet behandeld wordt als een erfrechtelijke verkrijging, doch wel als een verkrijging op grond van een overeenkomst onder de levenden, meer bepaald een overeenkomst onder bezwarende titel.
54. In de mate dat het (optioneel) verblijvingsbeding en het (optioneel) toekenningsbeding in casu effectief geldige huwelijksvoordelen zijn, volgt het besluitvormingsorgaan dezelfde redenering voor de fiscale behandeling van deze verrichting.
1.1. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.2 VCF?
55. Overeenkomstig artikel 2.7.1.0.2 VCF worden met erfbelasting belast, de goederen die verkregen worden uit de nalatenschap, via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling.
De verkrijging door een langstlevende echtgenoot van een huwelijksvoordeel is een huwelijksvermogensrechtelijke verkrijging.
56. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.2 VCF.
1.2. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF?
57. De schenkingen van roerende goederen onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker, worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.
De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.
58. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.3, 3° VCF.
1.3. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.4 VCF?
59. De toebedeling van meer dan de helft van een gemeenschap bij overlijden wordt fiscaal, zowel voor onroerende als voor roerende goederen onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.4 VCF.
Volgens de gegevens in de aanvraag bestaat tussen de aanvragers geen gemeenschap. De optionele toebedeling van de onverdeelde goederen en de optionele toekenning van de eigen niet-onverdeelde goederen, hebben volgens de aanvrager geen betrekking op gemeenschapsgoederen.
60. Er zal voor deze bedingen geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.4 VCF.
1.4. Mogelijke toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF?
61. Kosteloze beschikkingen die dagtekenen vanaf 1 januari 2025, gedaan door een erflater gedurende de vijf jaar voorafgaand aan het overlijden, welke niet onderworpen zijn geweest aan schenkbelasting of aan registratierechten op schenkingen worden onder de erfbelasting geplaatst op grond van artikel 2.7.1.0.5 VCF.
De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.
62. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.7.1.0.5 VCF.
1.5. Mogelijke toepassing van artikel 2.8.1.0.1 VCF en artikel 2.8.4.1.1 VCF?
63. Op grond van artikel 2.8.1.0.1 VCF wordt de schenkbelasting geheven op akten en geschriften die gelden als titel van een schenking onder de levenden.
Artikel 2.8.4.1.1 VCF bepaalt de tarieven voor de schenkbelasting.
De burgerrechtelijke kwalificatie van het optioneel verblijvingsbeding en het optioneel toekenningsbeding als huwelijksvoordeel heeft als gevolg dat deze bedingen ten bezwarende titel zijn.
64. Er zal geen toepassing gemaakt worden van artikel 2.8.1.0.1 en artikel 2.8.4.1.1 VCF.
2. Onderzoek van fiscaal misbruik (artikel 3.17.0.0.2 VCF)
a) Algemeen
65. Elk contract dat is gesloten vanaf 1 juni 2012 kan afgetoetst worden aan de algemene antimisbruikbepaling, thans vervat in art. 3.17.0.0.2 VCF. Het contract maakt geen fiscaal misbruik uit indien er ook niet-fiscale motieven aan ten grondslag liggen.
66. De artikelen van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting) van de VCF vormen de rechtsgrond voor de heffing van de erfbelasting. Bij deze bepalingen wordt er geen onderscheid gemaakt tussen specifieke en algemene bepalingen. Evenwel is het zo dat de bepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF voorkomt dat men zich door gebruik van bepaalde rechtshandelingen buiten het toepassingsgebied van een heffingsbepaling stelt enkel en alleen vanwege fiscale motieven.
67. De fictiebepalingen ingevoegd in de VCF zijn terug te vinden in de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF en betreffen regelingen waarbij de wetgever/decreetgever het noodzakelijk vond een bepaalde verkrijging gelijk te stellen met een legaat. De fictiebepalingen zijn geen specifieke misbruikbepalingen. Elke fictiebepaling heeft een specifiek doel. In de voorbereidende werken van elk van deze bepalingen kan de doelstelling worden nagelezen aan de hand waarvan een concrete techniek kan worden geëvalueerd. De fictiebepaling kan enkel worden toegepast als er voldaan is aan de voorwaarden die door het overeenkomstig artikel uit de VCF worden gesteld.
Uit de structuur van de VCF kan worden afgeleid dat de decreetgever met de artikelen 2.7.1.0.3 tot en met 2.7.1.0.9 VCF geen specifieke misbruikbepalingen voor ogen had: de algemene misbruikbepaling is opgenomen in titel 3 (Inning en Invordering), die algemeen de procedurebepalingen bevat terwijl de fictiebepalingen opgenomen zijn in titel 2 (Belastingheffing), die de inhoudelijke bepalingen bevat. Meer bepaald werden de fictiebepalingen opgenomen onder hoofdstuk 7 (Erfbelasting), afdeling 1 (belastbaar voorwerp).
68. De antimisbruikbepaling, zoals opgenomen in art. 3.17.0.0.2 VCF, is een algemene bepaling. Het gegeven dat een artikel van titel 2, hoofdstuk 7 (erfbelasting), van de VCF niet kan worden toegepast omdat de voorwaarden niet zijn voldaan sluit de inroeping door de Vlaamse Belastingdienst van art. 3.17.0.0.2 VCF niet uit. Dit laatste artikel werd immers in het leven geroepen om te voorkomen dat de overledene voor zijn overlijden via bepaalde (legale) technieken zijn nalatenschap zou laten vererven met ontwijking van de erfbelasting.
b) In casu
69. Uit de gegevens opgenomen in de aanvraag blijkt dat de echtgenoten thans gehuwd zijn onder het Belgische stelsel van scheiding van goederen met een verdelingsbeding met betrekking tot de tussen hen bestaande onverdeeldheden, ingevolge de laatste wijziging van hun huwelijksstelsel blijkens akte verleden voor notaris […] op xx.xx.2020.
De echtgenoten hebben samen twee meerderjarige kinderen; er zijn geen niet-gemeenschappelijke kinderen.
De echtgenoten wensen hun huwelijksovereenkomst aan te passen, met behoud van het stelsel van scheiding van goederen. Ze wensen de langstlevende echtgenoot verzorgd achter te laten en een niet-eenzijdig herroepbare solidaire regeling te voorzien voor het geval het huwelijk wordt ontbonden door overlijden van één van hen. De echtgenoten wensen bovendien de continuïteit van de vennootschappen waarvan ze aandeelhouder zijn, te garanderen als het huwelijk wordt ontbonden door hun overlijden.
Met de voorgenomen wijzigingsakte wensen de echtgenoten alle onverdeelde goederen te onderwerpen aan een verdelingsbeding, zoals opgenomen in artikel 19 van de ontwerpakte en daarnaast bepaalde niet-onverdeelde goederen te onderwerpen aan een toekenningsbeding, zoals opgenomen in artikel 22 van de ontwerpakte.
De aanvragers hebben verschillende roerende en onroerende goederen in onverdeeldheid. Bij de voorgenomen wijzigingsakte worden ook een aantal niet-onverdeelde roerende goederen in onverdeeldheid gebracht.
Daarnaast hebben beide echtgenoten ook eigen, niet-onverdeelde roerende goederen.
70. Gelet op de concrete feitenconstellatie en de voorgelegde niet-fiscale motieven is het besluitvormingsorgaan van oordeel dat de voorgelegde verrichting in casu geen fiscaal misbruik uitmaakt in de zin van artikel 3.17.0.0.2 VCF.
71. Deze beslissing heeft alleen betrekking op de erf- en registratiebelasting en doet geen uitspraak over andere belastingen.
Voetnoten
[1] Voorafgaande beslissing nr. 22018 van 9 mei 2022, publ. 9 juni 2022, met uw referte […].
[2] Het ontwerp van wijzigingsakte werd als bijlage bij de aanvraag gevoegd.
[3] Voorafgaande beslissing nr. 22018 van 9 mei 2022, publ. 9 juni 2022, met uw referte […].
[4] Het beding van verdeling van de onverdeelde goederen, zoals opgenomen in artikel 19 van het ontwerp van de akte houdende wijziging van de huwelijksovereenkomst, luidt als volgt: […]
[5] Het beding van toekenning van de eigen niet-onverdeelde goederen, zoals opgenomen in artikel 22 van het ontwerp van de akte houdende wijziging van de huwelijksovereenkomst, luidt als volgt: […]
[6] Voorafgaande beslissing nr. 19053 dd. 21.10.2019, publ. 17.12.2019.
[7] Opmerking van het besluitvormingsorgaan: Artikel 2.7.1.0.5 VCF is gewijzigd met ingang van 1 januari 2025 waardoor de goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de vijf jaar vóór zijn overlijden, geacht worden deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden.
[8] Voorafgaande beslissing nr. 22018 van 9 mei 2022, publ. 9 juni 2022, met uw referte […].