Een ontworpen wijziging van de artikelen 246 en 504bis van het Strafwetboek kwam er op neer dat bij de strafbaarstelling van omkoping ook het toekennen van een voordeel aan een ambtenaar uitdrukkelijk zou worden vermeld. Met die ingreep werd aangesloten op een aanbeveling van een OESO-werkgroep, maar in de memorie van toelichting stelde de Regering “dat hieruit niet afgeleid mag worden dat de toekenning van een voordeel tot op heden niet gedekt werd door de definitie”. In haar optiek is dit altijd zo geweest en wordt deze interpretatie van de oude wettekst nu wettelijk bevestigd”. De Raad van State merkte op dat daarmee duidelijk de bedoeling voorlag om de ontworpen wijziging als een interpretatieve bepaling in de zin van artikel 84 van de Grondwet te concipiëren, ook al werd dit niet met zoveel woorden in het ontwerp zelf vermeld. De Raad van State stelde zich niet echt streng op ( Zo werd niet nagegaan, overeenkomstig de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof, of aldus aan de wet een betekenis werd gegeven die de wetgever bij de aanneming ervan heeft willen geven en die zij redelijkerwijs kon krijgen ( zie bv. ) en billijkte het beroep op de techniek van een interpretatieve wet, al vroeg hij wel om dit meer uitdrukkelijk te verwoorden, op zijn minst in de memorie van toelichting