Advies 57.409/3 van 17 april 2015
- Type
Decreten
- Thema
Delegatie voorbehouden aangelegenheden
Relevante passage uit advies
ij deze regeling rezen de volgende vragen en problemen.
Er werd in het ontworpen artikel 2.8.4.3.1, §1, eerste lid, van de Vlaamse Codex Fiscaliteit niet duidelijk bepaald wat onder "renovatiewerken" moest worden verstaan. Volgens het opschrift van de onderafdeling in kwestie moest het om een "energetische renovatie" gaan. Een opschrift heeft echter in beginsel geen normatieve waarde. (Bovendien dekte dat opschrift de lading niet aangezien bij de verhuring de voorwaarde van een energetische renovatie niet werd gesteld. Het is immers mogelijk dat het goed op het ogenblik dat het werd geschonken, al aan alle voorwaarden voldeed die worden gesteld om een conformiteitsattest te verkrijgen.) De gemachtigde verklaarde echter dat bedoeld was "renovatiewerken die een verhoogde energie-efficiëntie beogen". Een en ander kon mogelijk worden afgeleid uit de in het ontworpen artikel 2.8.4.3.1, §1, eerste lid, 2°, opgenomen verwijzingen naar een aantal specifieke bepalingen van het Energiebesluit, die betrekking hebben op werken die de energie-efficiëntie verhogen, zoals dakisolatie of spouwmuurisolatie. Aan de Vlaamse Regering werd echter de bevoegdheid gegeven om "de lijst van werken die in aanmerking komen" aan te vullen. In de delegatiebepaling in kwestie werd aangegeven dat het om een mogelijkheid gaat ("kan") en werd niet gesteld dat het om werken ter verhoging van de energie-efficiëntie moet gaan. Bovendien werd niet duidelijk gemaakt dat ook in dat geval de verplichting geldt dat een attest van de aannemer moest worden voorgelegd. Ter wille van de rechtszekerheid moest de ontworpen regeling op al die punten duidelijker geformuleerd worden.
De onduidelijkheid van de ontworpen delegatiebepaling vormde ook een probleem op het vlak van het fiscale legaliteitsbeginsel, zoals opgenomen in artikel 170, §1, en artikel 172,tweede lid, van de Grondwet. Uit die bepalingen kan worden afgeleid dat geen enkele belasting kan worden geheven en dat geen enkele vrijstelling van belasting kan worden verleend zonder instemming van de belastingplichtigen, uitgedrukt door hun vertegenwoordigers. Daaruit volgt dat de fiscale aangelegenheid een bevoegdheid is die door de Grondwet aan de wet wordt voorbehouden. Elke delegatie die betrekking heeft op het bepalen van een van de essentiële elementen van de belasting, is dus in beginsel ongrondwettig. De voormelde grondwetsbepalingen gaan evenwel niet zover dat ze de wetgever ertoe verplichten elk aspect van een belasting of van een vrijstelling zelf te regelen. Een bevoegdheid die aan een andere overheid is verleend, is niet in strijd met het wettigheidsbeginsel als de machtiging voldoende nauwkeurig is omschreven en betrekking heeft op de uitvoering van maatregelen waarvan de wetgever de essentiële elementen voorafgaandelijk heeft vastgesteld. Tot de essentiële elementen van de belasting behoren de aanwijzing van de belastingplichtigen, de belastbare materie, de heffingsgrondslag, de aanslagvoet en de eventuele belastingvrijstellingen. (GwH 16 juni 2011, nr. 103/2011,8.5.1 tot 8.5.3.)
De beleidsruimte die in dit geval aan de Vlaamse Regering werd gelaten, moest strikt begrensd zijn. Het komt immers aan de decreetgever toe om de essentiële elementen van de belastingregeling te bepalen, zoals de gevallen waarin het gunsttarief geldt.
Om in overeenstemming te zijn met het fiscale legaliteitsbeginsel, moest aan de Vlaamse Regeringde opdrachtworden gegeven om de regeling ook van toepassing te maken op nieuwe soorten van renovatiewerken met het oog op verhoogde energie-efficiëntie. Het kon dus niet louter omeen mogelijkheid gaan( het woord "kan"). Dat kon door de Vlaamse Regering te machtigen om, in het kader van de regeling voor een verlaagd schenkingstarief, de renovatiewerken aan te wijzen die zouden worden opgenomen in het onderdeel in kwestie van het Energiebesluit. Op die manier werd de concordantie tussen het Energiebesluit en de regeling van de Vlaamse Codex Fiscaliteit die ermee verbonden is, verzekerd en kwam de voorbehouden bevoegdheid van de Vlaamse decreetgever inzake belastingen niet in het gedrang.
Als de decreetgever de mogelijkheid wou laten bestaan dat andere renovatiewerken met het oog op verhoogde energie-efficiëntie in aanmerking kwamen voor het verlaagde schenkingstarief, moest hij op voldoende duidelijke wijze bepalen welke werken de Vlaamse Regering kon aanwijzen. Hij moest ook aangeven hoe het bewijs van de renovatiewerken moest worden geleverd.