Gedaan met laden. U bevindt zich op: Aspecten van werktijd- en werkplaatsregeling Arbeid

Aspecten van werktijd- en werkplaatsregeling

Gepubliceerd op 11 mei 2023 • Volgende update op 15 mei 2024
Inhoud is aan het laden
Inhoud is aan het laden
Inhoud is aan het laden

Iets meer dan 13% van werkenden doet avondwerk, ruim 3% nachtwerk

In 2022 lag het aandeel werkenden in het Vlaamse Gewest dat minstens de helft van de werkdagen avondwerk verricht op 13,2%. Het aandeel schommelde rond 15% in de periode 1999-2010, gevolgd door een daling. Tussen 2013 en 2020 schommelde het aandeel rond 11%. In 2021 was er forse stijging (tot 15,6%), gevolgd door een daling in 2022.

Het aandeel werkenden met nachtwerk gedurende minstens de helft van de werkdagen lag in de periode 1999-2022 veel lager dan het aandeel met avondwerk. Bovendien daalde het geleidelijk van 5,3% in 1999 tot 3,0% in 2020. In 2021 lag het aandeel met 3,8% weer hoger, gevolgd door een daling tot 3,4% in 2022.

Meer mannen dan vrouwen met avondwerk en nachtwerk

In 2022 bedroeg het aandeel werkende mannen met avondwerk in het Vlaamse Gewest 15,7%, bij vrouwen 10,4%. Zowel bij mannen als bij vrouwen lag het aandeel in 2022 lager dan in 1999 (respectievelijk 17,7% en 11,7%). In de periode 2012-2020 lag het aandeel in beide gevallen wel een stuk lager: bij mannen rond 13% en bij vrouwen rond 8%. Bij zowel de mannen als de vrouwen was er sprake van een daling van 2021 op 2022, respectievelijk van 2,3 en 2,5 procentpunt.

Het aandeel werkende mannen met nachtwerk lag in 2022 op 4,6%, tegenover 6,8% in 1999. Bij vrouwen daalde het aandeel met nachtwerk van 3,4% in 1999 tot 2,1% in 2022.

Lager aandeel nachtwerk in Vlaams Gewest dan EU-gemiddelde, maar net iets meer avondwerk

In 2021 lag het aandeel werkenden met avondwerk in het Vlaamse Gewest (15,6%) hoger dan in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest (11,3%) en het Waalse Gewest (10,0%).

In de Europese Unie (EU27) bedroeg het aandeel werkenden met avondwerk in 2021 gemiddeld 12,6%. Het Vlaamse Gewest scoorde dus hoger dan het EU-gemiddelde.

Griekenland kende met 38,9% het hoogste aandeel werkenden met avondwerk, gevolgd door Finland (22,5%) en Estland (19,0%). Frankrijk (5,9%) had het laagste percentage, voorafgegaan door Polen (6,0%) en Letland (8,1%).

Het aandeel werkenden met nachtwerk lag in 2021 in het Vlaamse Gewest (3,8%) iets hoger dan in het Waalse Gewest (3,5%) en in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest (2,7%).

In de Europese Unie (EU27) bedroeg het aandeel werkenden met nachtwerk in 2021 gemiddeld 4,3%. Dat is hoger dan in het Vlaamse Gewest.
Slovakije (11,1%) had het hoogste aandeel met nachtwerk, gevolgd door Malta (9,0%) en Finland (6,8%). Polen en Cyprus (beide 2,0%) hadden het laagste percentage, voorafgegaan door Litouwen (2,1%).

Cijfers voor 2022 zijn enkel beschikbaar voor gewesten en België. De flexibele arbeidsvormen (zaterdagwerk, zondagwerk, avondwerk, nachtwerk en ploegenarbeid) worden sinds de LFS-hervorming van 2021 in de overige EU-landen enkel nog in oneven jaren bevraagd.

Bijna 22% werkenden met zaterdagwerk, bijna 12% met zondagwerk

Het aandeel werkenden in het Vlaamse Gewest dat minstens op 2 zaterdagen per maand werkt, bedroeg 21,8% in 2022, tegenover 19,1% in 1999 en 22,2% in 2021.

Het aandeel werkenden dat minstens op 2 zondagen per maand werkt, lag veel lager dan het aandeel met zaterdagwerk. Tussen 1999 en 2022 nam het aandeel toe van 9,7% tot 11,9%. Sinds 2020 is het aandeel constant.

Kleine verschillen tussen mannen en vrouwen voor zaterdagwerk en zondagwerk

Bij werkende mannen lag het aandeel met zaterdagwerk in 2022 op 22,3%, bij vrouwen op 21,3%. Bij mannen steeg dat aandeel sinds 1999 veel sterker dan bij vrouwen (respectievelijk +4,5 procentpunt en +0,4 procentpunt). Ten opzichte van 2021 werkten iets meer mannen op zaterdag (+0,3 procentpunt), tegenover iets minder vrouwen (-1,2 procentpunt).

Het aandeel werkenden met zondagwerk lag in 2022 bij mannen op 12,0%, bij vrouwen op 11,8%. Bij mannen steeg dat aandeel tussen 1999 en 2022 met 2,6 procentpunt, bij vrouwen met 1,7 procentpunt. Zoals bij zaterdagwerk steeg het aandeel zondagwerk bij mannen van 2021 op 2022 met 0,4 procentpunten, terwijl het bij vrouwen daalde met 0,5 procentpunten.

Aandeel werkenden met zaterdag- en zondagwerk in Vlaams Gewest iets hoger dan EU-gemiddelde

In 2021 lag het aandeel werkenden met zaterdagwerk in het Vlaamse Gewest (22,2%) iets hoger dan in het Waalse Gewest (20,8%) en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest (19,7%).

In de Europese Unie (EU27) bedroeg het aandeel werkenden met zaterdagwerk in 2021 21,5%. Het Vlaamse Gewest bevond zich in de middengroep, iets boven het EU-gemiddelde.

Er zijn zeer grote verschillen tussen de EU-landen. Griekenland (40,0%) kende het hoogste aandeel, gevolgd door Italië (34,1%) en Spanje (28,8%). Hongarije en Litouwen hadden het laagste percentage (beide 7,4%), voorafgegaan door Polen (9,5%).

In 2021 lag het aandeel werkenden met zondagwerk in het Vlaamse Gewest (11,9%) iets hoger dan in het Waalse Gewest (10,6%) en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest (10,0%).

In de Europese Unie (EU27) lag het aandeel werkenden met zondagwerk in 2021 gemiddeld op 11,4%. Het Vlaamse Gewest bevindt zich hier net iets boven het EU-gemiddelde.

Ierland (17,3%) kende het hoogste aandeel, gevolgd door Malta (17,0%) en Spanje (16,4%). Polen (4,8%) had het laagste percentage, voorafgegaan door Litouwen (5,0%) en Hongarije (5,2%).

Cijfers voor 2022 zijn enkel beschikbaar voor gewesten en België. De flexibele arbeidsvormen (zaterdagwerk, zondagwerk, avondwerk, nachtwerk en ploegenarbeid) worden sinds de LFS-hervorming van 2021 in de overige EU-landen enkel nog in oneven jaren bevraagd.

Ploegenarbeid bij 14% werknemers, thuiswerk bij 41% werkenden

Het aandeel werknemers met ploegenarbeid lag in het Vlaamse Gewest in 2022 op 14,4%, tegenover 10,0% in 1999. Met 14,9% lag het aandeel in 2021 lag het aandeel het hoogst in de periode vanaf 1999. Door de hervorming van de vragenlijst van de enquête naar de arbeidskrachten, valt een methodologisch effect hier echter niet uit te sluiten. Tussen 2012 en 2020 schommelde het aandeel rond 8%.

In 1999 lag het aandeel werkenden dat in mindere of meerdere mate thuiswerkt op 13,0%. Sindsdien kende het een gestage stijging tot 26,3% in 2019. Daarna steeg dat aandeel sterk onder invloed van de Covid-19-pandemie tot 42,5% in 2021, gevolgd door een lichte daling tot 40,7% in 2022.

Meer mannen dan vrouwen met ploegenarbeid, iets meer vrouwen met thuiswerk

Het aandeel werknemers met ploegenarbeid lag bij mannen in 2022 op 17,3%, tegenover 11,9% in 1999 en 17,4% in 2021. Bij vrouwen bedroeg het aandeel ploegenarbeid 11,5% in 2022, 1,0 procentpunt lager dan een jaar eerder. Tussen 1999 en 2020 schommelde dat aandeel bij mannen rond 11% en bij vrouwen rond 7%.

Tussen 1999 en 2022 steeg het aandeel werkende mannen en vrouwen met thuiswerk sterk, vooral sinds 2020. Bij mannen steeg het aandeel van 13,7% in 1999 tot 39,3% in 2022 en bij vrouwen van 11,9% tot 42,3%. Na de explosieve groei tussen 2019 en 2021, was er van 2021 op 2022 een beperkte terugval in thuiswerk bij beide geslachten.

Aandeel werknemers met ploegenarbeid in Vlaams Gewest onder EU-gemiddelde

In 2021 lag het aandeel werknemers met ploegenarbeid in het Vlaamse Gewest (14,9%) hoger dan in het Waalse Gewest (12,3%) en veel hoger dan in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest (6,6%).

In de Europese Unie (EU27) lag het aandeel werknemers dat in ploegen werkt in 2021 gemiddeld op 18,1%. Het Vlaamse Gewest bevindt zich onder het EU-gemiddelde. Kroatië (33,6%) had het hoogste aandeel, gevolgd door Griekenland (32,6%) en Roemenië (31,7%). Frankrijk (6,8%) kende het laagste percentage, voorafgegaan door Denemarken (7,5%) en Litouwen (12,1%).

Cijfers voor 2022 zijn enkel beschikbaar voor gewesten en België. De flexibele arbeidsvormen (zaterdagwerk, zondagwerk, avondwerk, nachtwerk en ploegenarbeid) worden sinds de LFS-hervorming van 2021 in de overige EU-landen enkel nog in oneven jaren bevraagd.

Hoger aandeel werkenden met thuiswerk in Vlaams Gewest dan EU-gemiddelde

In 2022 lag het aandeel werkenden dat in mindere of meerdere mate thuis werkt in het Vlaamse Gewest (40,7%) hoger dan in het Waalse Gewest (32,5%), maar lager dan in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest (44,2%).

In de Europese Unie (EU27) lag het aandeel werkenden met thuiswerk in 2022 gemiddeld op 22,7%, veel lager dan in het Vlaamse Gewest.
De verschillen tussen de EU-landen zijn zeer groot. Nederland (56,8%) kende het hoogste aandeel, gevolgd door Zweden (46,1%) en Finland (41,3%). Roemenië (4,3%) had het laagste percentage, voorafgegaan door Bulgarije (4,4%) en Griekenland (9,9%).