Gedaan met laden. U bevindt zich op: Deeltijdarbeid Arbeid

Deeltijdarbeid

Gepubliceerd op 4 mei 2023 • Volgende update op 3 mei 2024
Inhoud is aan het laden
Inhoud is aan het laden
Inhoud is aan het laden

Bijna 1 op 4 werkenden deeltijds aan de slag

Het aandeel van 20 tot 64 jaar lag in het Vlaamse Gewest in 2022 op 24,0%, iets lager dan in 2021 (24,3%). In 2005 bedroeg dat aandeel 22,2%.

Veel meer deeltijds werkende vrouwen dan mannen

In de hele periode 2005-2022 lag het aandeel deeltijds werkenden bij vrouwen veel hoger dan bij mannen. Het aandeel deeltijds werkende vrouwen steeg van 41,9% in 2005 tot 45,0% in 2012, maar daalde daarna weer tot 39,4% in 2022. Bij werkende mannen nam het aandeel met een deeltijdbaan toe van 6,6% in 2005 tot 10,0% in 2021 en 2022. Het verschil tussen vrouwen en mannen verminderde van 35,3 procentpunt in 2005 tot 29,4 procentpunt in 2022.

Aandeel deeltijds werkenden hoogst bij 55-plussers

Het aandeel deeltijds werkenden lag in de periode 2005-2022 hoger bij de 55- tot 64-jarigen dan bij de andere leeftijdsgroepen. Bovendien kenden de 55-plussers de sterkste stijging, van 26,7% in 2005 naar 34,1% in 2021. In 2022 was er een lichte daling tegenover 2021 (35,0%).
Bij de 20- tot 34-jarigen steeg het aandeel met een deeltijdbaan van 16,4% in 2005 tot 19,6% in 2022, iets hoger dan in 2021 (19,0%).
Bij de groep van 35 tot 44 jaar bedroeg dat aandeel in 2022 22,6%, bijna 1 procentpunt lager dan in 2021 (23,5%). In de periode 2005-2022 schommelde het aandeel continu rond 24%.
Het aandeel deeltijds werkenden steeg bij de 45- tot 54-jarigen van 25,5% in 2005 tot 28,9% in 2012, maar het daalde daarna tot 23,2% in 2022, eveneens iets lager dan in 2021 (23,8%).

Meer deeltijdarbeid bij laaggeschoolden

In 2022 lag het aandeel deeltijds werkenden bij laaggeschoolden op 29,4%, tegenover 25,3% in 2005 en 28,4% in 2021. Bij middengeschoolde personen lag het aandeel met deeltijdarbeid in 2022 op 23,9%, iets hoger dan in 2005, maar iets lager dan in 2021 (24,2%). Bij hooggeschoolden was er een stijging van 20,3% in 2005 tot 22,6% in 2022. Tegenover 2021 is er een lichte daling van 0,4 procentpunt.
Het verschil tussen het aandeel laaggeschoolden en hooggeschoolden in deeltijdarbeid steeg van 5,0 procentpunt in 2005 tot 10,4 procentpunt in 2015. Daarna daalde het verschil weer tot 6,9 procentpunt in 2022. Het verschil tussen middengeschoolden en hooggeschoolden daalde van 3,0 procentpunt in 2005 tot 1,3 procentpunt in 2022.

Hoogste aandeel deeltijds werkenden bij alleenstaanden met kinderen

In 2022 lag het aandeel deeltijds werkenden bij alleenstaanden zonder kinderen ten laste op 17,7%. In 2012 was dat 19,3% en in 2021 18,7%.
Bij alleenstaanden met kinderen lag dat aandeel in 2022 op 29,9%, iets hoger dan in 2012 (29,5%) en 2 procentpunt hoger dan in 2021.
Bij de koppels zonder kinderen werkte in 2022 26,2% deeltijds, nagenoeg evenveel als in 2012 (26,3%), maar hoger dan in 2021 (24,8%).
Het aandeel met deeltijdarbeid lag bij koppels met kinderen in 2022 op 23,5%. Dat is lager dan in de voorgaande jaren.

Veel hoger aandeel deeltijdarbeid bij werkenden met hinder door handicap of langdurig gezondheidsprobleem

In 2022 lag het aandeel deeltijds werkenden bij personen met hinder tijdens hun dagelijkse activiteiten wegens een handicap of langdurig gezondheidsprobleem op 41,4%, tegenover 40,1% in 2009. Ten opzichte van 2021 (35,8%) was er een forse stijging. Bij personen zonder hinder lag dat aandeel in 2022 op 21,9% en bleef het nagenoeg constant in de periode 2009-2022.
Het verschil tussen de 2 groepen steeg van 17,6 procentpunt in 2009 tot 19,5 procentpunt in 2022.

Kleine verschillen in aandeel deeltijdarbeid naar geboorteland

In 2022 lag het aandeel deeltijdarbeid bij personen geboren in België op 23,9%, tegenover 22,5% in 2007 en 24,3% in 2021. Bij personen geboren in een ander land van de Europese Unie (EU27) steeg dat aandeel van 22,0% in 2007 tot 24,2% in 2022, iets lager dan in 2021 (24,7%). Het aandeel deeltijdarbeid bij personen geboren buiten de Europese Unie lag in 2022 op 25,3%, tegenover 21,2% in 2007 en 24,5% in 2021. De verschillen tussen de 3 groepen zijn klein tijdens de hele periode, zeker vanaf 2019.

Aandeel deeltijds werkenden in Vlaams Gewest hoger dan EU-gemiddelde

In 2022 lag het aandeel deeltijds werkende personen in het Vlaamse Gewest (24,0%) hoger dan in het Waalse Gewest (22,2%) en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest (19,6%).

In de Europese Unie (EU27) bedroeg het aandeel deeltijds werkenden in 2022 gemiddeld 17,0%. In het Vlaamse Gewest lag het aandeel dus beduidend hoger.
De verschillen tussen de EU-landen zijn zeer groot. Nederland (38,7%) kende veruit het hoogste aandeel deeltijds werkenden, gevolgd door Oostenrijk (30,1%) en Duitsland (27,9%). Bulgarije (1,5%) had het laagste aandeel deeltijds werkenden, voorafgegaan door Slovakije (3,1%) en Roemenië (3,3%).