Gezondheidszorg/maatschappelijke diensten en industrie grootste sectoren
In 2021 was 16,0% van de werkenden van 20 tot 64 jaar in het Vlaamse Gewest actief in de gezondheidszorg en maatschappelijke diensten en 13,2% in de industrie. Daarmee zijn dat de sectoren met het hoogste aandeel werkenden. Dat blijkt uit de sectorale verdeling van de werkenden in 21 , op basis van de internationale NACE 2008-classificatie.
De top 5 van sectoren met het hoogste aandeel werkenden van 20 tot 64 jaar werd in 2021 vervolledigd door de groot- en detailhandel en reparatie van voertuigen (12,8%), het onderwijs (9,8%) en de sector openbaar bestuur, defensie en sociale zekerheid (7,1%).
Tussen 2009 en 2021 steeg het aandeel van de sector gezondheidszorg en maatschappelijke diensten het sterkst (+2,6 procentpunten) waardoor deze sector in 2021 de grootste was. In 2009 was de industrie nog de grootste sector met een aandeel van 17,3%. De tweede sterkste stijging deed zich voor in de sector administratieve en ondersteunende diensten (+1,4 ppt.), direct gevolgd door de sector informatie en communicatie (+1,3 ppt.). De grootste dalingen waren er in de industrie (-4,1 ppt.) en in de sector openbaar bestuur, defensie en sociale zekerheid (-1,1 ppt.).
De categorie ‘overige sectoren’ omvat de 6 kleinste sectoren met een aandeel van minder dan 1% van de tewerkstelling: landbouw, bosbouw en visserij; water, afval- en afvalwaterbeheer en sanering; elektriciteit, gas, stoom en gekoelde lucht; extraterritoriale organisaties en lichamen; huishoudens en huishoudelijke productie; winning van delfstoffen.
Grote sectorale verschillen tussen mannen en vrouwen
De grote sectoren met een zeer groot aandeel mannen waren in de periode 2020-2021 de bouwnijverheid (88,6% mannen), de sector vervoer en opslag (76,4%) en de industrie (75,6%). Ook in de kleinere sector informatie en communicatie lag het aandeel mannen (75,6%) veel hoger dan het aandeel vrouwen.
De typisch vrouwelijke sectoren zijn de gezondheidszorg en maatschappelijke diensten (81,9% vrouwen), het onderwijs (70,5%) en de andere diensten (68,1%).
In de overige sectoren is het verschil tussen het aandeel van mannen en vrouwen klein tot zeer klein: van 55,6% mannen in de sector groot- en detailhandel en reparatie van voertuigen tot 46,6% mannen in de sector administratieve en ondersteunende diensten.
De 6 kleinste sectoren zijn niet opgenomen in de grafiek.
Grote sectorale verschillen naar onderwijsniveau
In een aantal sectoren lag het aandeel hooggeschoolden bij 25- tot 64-jarigen in de periode 2020-2021 veel hoger dan het aandeel laag- en middengeschoolden. Het gaat om het onderwijs (87,1% hooggeschoolden), de financiële activiteiten en verzekeringen (82,4%), de vrije beroepen, wetenschappelijke en technische activiteiten (81,8%) en de sector informatie en communicatie (77,3%).
Relatief meer middengeschoolden waren actief in de sectoren bouwnijverheid (55,9%), vervoer en opslag (54,7%), andere diensten (54,5%), accommodatie en maaltijden (53,8%), groot- en detailhandel, reparatie voertuigen (52,9%) en industrie (47,5%).
In de meeste sectoren lag het aandeel van de laaggeschoolden lager dan 20%. Uitzonderingen zijn de sectoren accommodatie en maaltijden (21,6%) en vervoer en opslag (20,5%). Ook in de bouwnijverheid (19,6%) en de sector administratieve en ondersteunende diensten (19,1%) was het aandeel laaggeschoolden vrij hoog.
In de grafiek zijn de 6 kleinste sectoren niet opgenomen.
In Vlaams Gewest meer werkenden in categorie ‘gezondheidszorg en welzijn’ dan EU-gemiddelde, minder in ‘industrie, bouw, energie en delfstoffen’
Voor de vergelijking van het Vlaamse Gewest met de andere gewesten in België en de EU-landen werden de 21 sectoren geaggregeerd tot 6 grote categorieën.
In 2021 was in het Vlaamse Gewest 21,9% van de werkenden actief in de categorie ‘industrie, bouw, energie en delfstoffen’. Dat is veel meer dan in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest (11,4%) en iets meer dan in het Waalse Gewest (20,0%), maar beduidend lager dan het gemiddelde in de Europese Unie (EU27) (28,8%). Er bestaan grote verschillen tussen de EU-landen: Roemenië (44,2%) kende het hoogste percentage in deze categorie, Luxemburg (10,4%) het laagste.
Het aandeel van de categorie ‘handel, vervoer, opslag en reparatie’ lag in het Vlaamse Gewest in 2021 op 19,0%, tegenover 14,2% in Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, 16,0% in het Waalse Gewest en 18,9% in de Europese Unie. De verschillen tussen de EU-landen blijven hier beperkt. Roemenië (24,9%) kende het hoogste percentage in deze categorie, Luxemburg (12,8%) het laagste.
De categorie ‘zakelijke en andere dienstverlening’ was in het Vlaamse Gewest goed voor 22,0% van de werkenden. Dat aandeel lag iets hoger dan in het Waalse Gewest (19,8%) maar veel lager dan in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest (32,2%). Het Vlaamse Gewest scoorde hoger dan het EU-gemiddelde (20,7%). Er zijn grote verschillen tussen de EU-landen: Luxemburg (33,9%) had het hoogste aandeel voor deze categorie, Roemenië (11,8%) het laagste.
In 2021 lag het aandeel van de categorie ‘gezondheidszorg en welzijn’ in het Vlaamse Gewest op 16,0%, iets hoger dan in het Waalse Gewest (15,5%) en beduidend hoger dan in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest (11,6%) en in de Europese Unie (11,2%). Frankrijk (19,4%) kende het hoogste aandeel voor deze categorie, Cyprus (5,2%) het laagste.
De categorie ‘onderwijs, kunst en recreatie’ vertegenwoordigde in het Vlaamse Gewest 13,6% van de werkenden. Dat is iets minder dan in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest (15,2%) en het Waalse Gewest (15,4%). De Vlaamse score lag iets hoger dan het EU-gemiddelde (13,0%). In Malta (20,5%) lag het aandeel van deze categorie het hoogst, in Roemenië (8,1%) het laagst.
In het Vlaamse Gewest was in 2021 7,5% van de werkende bevolking actief in de categorie ‘overheid en sociale zekerheid’, veel lager dan in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest (15,4%) en in het Waalse Gewest (13,3%), maar even hoog als het gemiddelde in de Europese Unie (7,5%). De verschillen tussen de EU-landen zijn niet zo groot. Luxemburg (18,5%) had veruit het hoogste aandeel voor deze categorie, gevolgd door België, Griekenland en Cyprus (telkens 10,0%). Finland (4,8%) had het laagste aandeel.