Gedaan met laden. U bevindt zich op: Aandeel van de bevolking op beroepsleeftijd Macro-economie

Aandeel van de bevolking op beroepsleeftijd

Gepubliceerd op 23 mei 2023 • Volgende update op 28 mei 2024
Inhoud is aan het laden
Inhoud is aan het laden
Inhoud is aan het laden

Aandeel van bevolking op beroepsleeftijd gedaald tot iets meer dan 63%

Volgens het jaargemiddelde van 2021 lag het aandeel van de bevolking op beroepsleeftijd in de totale bevolking in het Vlaamse Gewest op 63,2%. In 1999 lag dat aandeel op 66,3%. Met de bevolking op beroepsleeftijd wordt de bevolking van 15 tot 64 jaar bedoeld. Dat aandeel daalt beperkt over de jaren.

Aandeel bevolking op beroepsleeftijd iets hoger bij mannen dan bij vrouwen

Bij mannen daalde het aandeel op beroepsleeftijd in de totale bevolking van 68,1% in 1999 tot 64,4% in 2021. Bij vrouwen was er een daling van 64,5% tot 61,9%.

Het aandeel op beroepsleeftijd bij mannen lag daarmee in 2021 2,5 procentpunten hoger dan bij vrouwen. In 1999 bedroeg het verschil nog 3,6 procentpunten.

Sterke stijging van scholingsgraad bij bevolking op beroepsleeftijd

Het aandeel van laaggeschoolden (maximaal diploma lager secundair onderwijs) in de bevolking op beroepsleeftijd nam sterk af: van 43,0% in 1999 tot 18,6% in 2022.

Het aandeel van middengeschoolden (maximaal diploma hoger secundair onderwijs) steeg van 34,6% in 1999 tot 39,8% in 2022. Vanaf 2011 tot 2019 bleef dat aandeel nagenoeg constant, nadien daalde het licht.

Het aandeel van hooggeschoolden (diploma hoger onderwijs) daarentegen steeg sterk: van 22,5% in 1999 tot 41,6% in 2022.

Aandeel bevolking op beroepsleeftijd iets lager dan EU-gemiddelde

In 2022 lag het aandeel van de bevolking op beroepsleeftijd in het Vlaamse Gewest (63,2%) iets lager dan in het Waalse Gewest (64,2%) en duidelijk lager dan in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest (67,8%).

Het aandeel van de bevolking op beroepsleeftijd bedroeg in 2022 in de EU27 63,6%. Dat is iets hoger dan in het Vlaamse Gewest. De verschillen tussen de EU-landen zijn relatief beperkt. Luxemburg (69,4%) kende het hoogste aandeel, gevolgd door Malta en Cyprus (ongeveer 68%). In Estland, Frankrijk, Finand en Zweden lag het percentage het laagst.