Gedaan met laden. U bevindt zich op: Tewerkstelling in hoogtechnologische sector Macro-economie

Tewerkstelling in hoogtechnologische sector

Gepubliceerd op 19 september 2023 • Volgende update: september 2024
Inhoud is aan het laden
Inhoud is aan het laden
Inhoud is aan het laden

Iets minder dan 9% van werkenden aan de slag in hoogtechnologische sector

In 2022 was 8,8% van het totaal aantal werkenden van het Vlaamse Gewest aan de slag in de . Dat aandeel daalde tussen 2008 en 2015 van 9,7% tot 8,2%. Nadien nam het opnieuw toe, vooral in 2021. In 2022 zakte het aandeel opnieuw.

Het aandeel tewerkgestelden in de hoogtechnologische sector is hoger bij de mannen (12,5%) dan bij de vrouwen (4,7%). Bij de mannen deed zich een daling van het aandeel voor in 2022. Dat was niet zo bij de vrouwen.

Dienstencomponent even belangrijk als industriecomponent

De hoogtechnologische sector bestaat uit 2 hoofdsectoren: high-tech diensten en (medium) high-tech industrie. Het aandeel van de in de totale tewerkstelling steeg in de meest recente jaren. Het was in 2022 voor het eerst even hoog als dat van de (beide 4,4%).

Zowel het aandeel tewerkgesteld in de industrie als het aandeel tewerkgesteld in de diensten lag bij mannen (6,4% en 6,1%) op een hoger niveau dan bij vrouwen (2,2% en 2,4%). Zowel bij mannen als bij vrouwen nam tussen 2008 en 2022 het belang van de industriële component af en dat van de dienstencomponent toe.

Vlaamse hoogtechnologische tewerkstelling lager dan EU-gemiddelde

Het aandeel tewerkgestelden in de hoogtechnologische sector was in 2022 binnen België het hoogst in het Vlaamse Gewest (8,8%). Dat is iets hoger dan in het Waalse Gewest (8,7%) en in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest (8,4%). Het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest kende in 2022 het hoogste aandeel tewerkgestelden in de high-tech diensten (5,9%) in vergelijking met het Vlaamse (4,4%) en Waalse Gewest (4,3%).

In de EU27-landen lag het aandeel tewerkstelling in de hoogtechnologische sector in 2022 op 9,7%, wat hoger is dan in het Vlaamse Gewest. Het aandeel was hoog in een aantal Oost-Europese lidstaten, met name Slovakije (15,3%), Tsjechië (14,9%) en Slovenië (13,4%) en ook in Duitsland (13,4%). Die landen danken dat hoge aandeel aan een hoge industriële component. België (8,7%) en de buurlanden kennen een lager aandeel dan het EU27-gemiddelde. Cyprus en Griekenland situeren zich achteraan (5,2% en 4,2%).