Gedaan met laden. U bevindt zich op: O&O-personeel Wetenschap en innovatie

O&O-personeel

Gepubliceerd op 1 juli 2025 • Volgende update: juni 2026
Inhoud is aan het laden
Inhoud is aan het laden
Inhoud is aan het laden

Circa 70.600 voltijds equivalenten tewerkgesteld in onderzoek en ontwikkeling

Het Vlaamse Gewest telde in 2023 70.635 voltijds equivalenten tewerkgesteld in onderzoek en ontwikkeling (). Dit is 1,8% hoger dan in 2022. Tussen 2013 en 2023 nam het aantal met 69% toe. Externe O&O-consultants worden hier buiten beschouwing gelaten.

Als ook externe consultants meegerekend worden, wordt het aantal voltijds equivalenten op 81.514 geschat.

Gros O&O-personeel aan de slag in bedrijven

Het grootste deel van het personeel werkzaam in onderzoek en ontwikkeling is tewerkgesteld in bedrijven. In 2023 waren zij goed voor 65% van de voltijds equivalenten in O&O. Op de 2de plaats stond het hoger onderwijs (25%). Het zijn cijfers zonder externe O&O-consultants.

Het aandeel van de bedrijven in het totaal aantal personen werkzaam in onderzoek en ontwikkeling groeide tot 2019, en bleef sindsdien vrijwel stabiel. De aandelen van de overheid en van de private non-profitinstellingen bleven nagenoeg constant tussen 2013 en 2023, al bleef de laatste categorie in absolute aantallen klein. Het aandeel van het hoger onderwijs nam af tot 2019, waarna het ongeveer constant bleef.

Vlaams Gewest bij de top van EU-landen met hoogste aandeel

Bij de internationale vergelijking worden externe O&O-consultants meegeteld in de cijfers. In 2021 bedroeg het aandeel O&O-personeel in voltijds equivalenten (inclusief externe consultants) in de totale tewerkstelling 2,6% in het Vlaamse Gewest. In het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest was dat aandeel hoger (3,7%), in het Waalse Gewest lager (1,8%).

Het gemiddelde voor de EU27-landen kwam op 1,7% in 2023. België haalt met 2,6% het hoogste aandeel, gevolgd door Denemarken (2,5%), Zweden (2,4%) en Finland (2,4%). De laagste aandelen O&O-personeel in de totale tewerkstelling zijn te vinden in een aantal Zuid- en Oost-EU-landen, met Cyprus en Roemenië als hekkensluiters (beide 0,5%).