Advies 47.062/1 van 18 augustus 2009
- Type
Wetten
- Thema
Delegatie voorbehouden aangelegenheden
Relevante passage uit advies
Bijzondere machten.Met het oog op het voorkomen van een griepepidemie of -pandemie kende een voorontwerp van wet de Koning de bevoegdheid toe in verscheidene aangelegenheden maatregelen te nemen teneinde “het België mogelijk te maken zich voor te bereiden en te reageren op een epidemie of pandemie met bijzondere en ernstige risico’s voor de volksgezondheid”. Die maatregelen konden ook de opheffing, aanvulling, wijziging of vervanging van bestaande wetsbepalingen inhouden. De afdeling wetgeving stelde vast dat de toegekende bevoegdheden veel ruimer zijn dan die welke de Koning bezit bij een normale wijze van uitoefening van de normatieve functie. Het toekennen aan de Koning van zulk een ruime verordeningsbevoegdheid, is als zodanig niet in strijd met de Grondwet, maar kan worden gesteund op artikel 105 van de Grondwet, naar luid waarvan de Koning geen andere macht heeft dan die welke de Grondwet hem toekent, maar dat eveneens bepaalt dat “bijzondere wetten, krachtens de Grondwet zelf uitgevaardigd” de aan de Koning toegekende bevoegdheden evenzeer kunnen uitbreiden. De toekenning van de omschreven machten aan de Koning is evenwel niet onbeperkt. Om bestaanbaar te blijven met het geheel van de grondwettelijke regels die de verhouding tussen de wetgevende en de uitvoerende macht regelen, moeten er uitzonderlijke omstandigheden aanwezig zijn, mogen zulke machten slechts voor een beperkte periode aan de Koning worden toegekend, en dienen de aan de Koning toegekende machten nauwkeurig te zijn omschreven, zowel wat betreft de doeleinden en de oogmerken, als wat betreft de aangelegenheden waarin maatregelen kunnen worden genomen, en moet de precieze strekking van de maatregelen die de Koning vermag uit te vaardigen, worden aangegeven.
De afdeling wetgeving toetste vervolgens het voorontwerp aan voormelde drie voorwaarden.
Met betrekking tot de eerste voorwaarde − het bestaan van uitzonderlijke omstandigheden− bleek uit het ontwerp dat de delegatie aan de Koning “het België mogelijk (moet) maken zich voor te bereiden en te reageren op een epidemie of pandemie met bijzondere en ernstige risico’s voor de volksgezondheid”. De afdeling wetgeving stelde dat het uiteindelijk aan de wetgever toekomt om uit te maken of deze omstandigheden als voldoende uitzonderlijk aangemerkt kunnen worden om de ontworpen verregaande bevoegdheidstoewijzing te billijken. De afdeling wetgeving benadrukte echter dat in de aangehaalde bepaling niet specifiek naar een griepepidemie of –pandemie werd verwezen, in tegenstelling tot het opschrift. De afdeling wetgeving raadde aan dit te preciseren.
Met betrekking tot de tweede voorwaarde − de beperkte duur van de machtiging − bleek dat de betrokken besluiten in werking diende te treden binnen zes maanden na de inwerkingtreding van de ontworpen wet en kon uit een bepaling worden opgemaakt dat de besluiten niet later konden worden uitgevaardigd dan zes maanden na de vaststelling van het bestaan van een griepepidemie of -pandemie en uiterlijk op 31 juli 2010. Dit beoordeelde de afdeling wetgeving als conform aan de voorwaarde van de beperkte duur.
Met betrekking tot de derde voorwaarde − de nauwkeurige omschrijving van de aan de Koning toegekende machten − zijn de machtigingen in voldoende mate precies geformuleerd, wanneer men ze combineert met de algemene voorwaarde dat de betrokken maatregelen in elk geval de voorbereiding of de reactie op een griepepidemie of -pandemie met bijzondere en ernstige risico’s voor de volksgezondheid moeten beogen.
De machtiging om elke situatie te voorkomen en te behandelen die een probleem stelt voor de volksgezondheid, achtte de afdeling wetgeving, weliswaar algemener, maar door te vereisen dat bij hoogdringendheid een ernstig gevaar met betrekking tot de volksgezondheid moet worden afgewend binnen het strikte kader van de vastgestelde griepepidemie of -pandemie, oordeelde hij dat ook deze machtiging voldeed aan de derde voorwaarde.
Volledigheidshalve meldde de afdeling wetgeving nog dat de vrij algemene formulering van de machtiging,gelet op de voorrang van de bevoegdheidsverdelenderegels, niet kan worden begrepen als een toelatingvoor de Koning om die gemeenschapsbevoegdheid te betreden.
Voor machtigingen in aangelegenheden die door de Grondwet uitdrukkelijk aan de wetgever zijn voorbehouden (zie hiervoor onder A), gaf de afdeling wetgeving aan dat in die artikelen duidelijk moet worden vermeld dat de toegestane bevoegdheidsdelegatie ook betrekking kan hebben op bepaalde van die aangelegenheden, die dan uitdrukkelijk dienen te worden opgesomd, zodat in de ontworpen machtigingsbepaling ondubbelzinnig het onderwerp van die machtiging wordt aangegeven.
Tevens beklemtoonde de afdeling wetgeving dat die bevoegdheidsdelegatie slechts toelaatbaar is indien de wetgever zich in de onmogelijkheid bevindt om zelf alle essentiële elementen van de regeling vast te stellen omdat de inachtneming van de parlementaire procedure hem niet ertoe in staat zou stellen met de vereiste spoed te handelen om een doelstelling van algemeen belang te verwezenlijken, en op voorwaarde dat de door de Koning genomen maatregelen door de wetgevende macht worden onderzocht binnen een relatief korte termijn, vastgesteld in de machtigingswet, en dat de aangenomen besluiten bij ontstentenis van bekrachtiging moeten worden geacht nooit uitwerking te hebben gehad.
De afdeling wetgeving stelde vast dat slechts voor één bepaling voldoende uitdrukkelijk en ondubbelzinnig melding werd gemaakt van een aan de wetgever voorbehouden aangelegenheid, met name voor wat betreft het recht op eerbiediging van het privéleven engezinsleven. Voor de overige bepalingen van het ontwerp lag geen uitdrukkelijke vermelding voor van aan de wetgever voorbehouden aangelegenheden, zodat er van moet worden uitgegaan dat voor wat betreft deze overige bepalingen geen essentiële aspecten van dergelijke aangelegenheden door de Koning kunnen worden geregeld, behalve dan voor de sancties die afzonderlijk worden vermeld. Voor de strafrechtelijke sancties gaf de afdeling wetgeving voorts ook aan dat deze bepaling elders in het ontwerp diende te worden geïntegreerd zodat ook de bekrachtigingsprocedure erop toepasselijk zou zijn.