Gedaan met laden. U bevindt zich op: Advies 61.155/1 van 13 april 2017 Adviezen Raad van State

Advies 61.155/1 van 13 april 2017

Advies
Type

Decreten

Thema

Terugwerkende kracht (algemeen)

Relevante passage uit advies

Aan artikel 3, 2° en 3°, artikel 15, 3°, en artikel 23 van het ontwerp werd terugwerkende kracht verleend tot en met 23 februari 2017. In de memorie van toelichting werd in dat verband het volgende vermeld: “De artikelen die wijzigingen inhouden omwille van het in werking treden van de regelgeving rond de omgevingsvergunning per 22 februari 2017, treden best ook op die datum in werking.

De niet-retroactiviteit van decreten is een waarborg om rechtsonzekerheid te voorkomen. Die waarborg vereist dat de inhoud van het recht voorzienbaar en toegankelijk is, zodat de rechtzoekende in redelijke mate de gevolgen van een bepaalde handeling kan voorzien op het tijdstip waarop die handeling wordt verricht. De terugwerkende kracht kan alleen worden verantwoord als ze onontbeerlijk is om een doelstelling van algemeen belang te verwezenlijken. (vaste rechtspraak van het Grondwettelijk Hof: zie onder meer GwH 13 juni 2013, nr. 87/2013; GwH 19 december 2013, nr. 172/2013; GwH 29 januari 2014, nr. 18/2014.)

De bepalingen van het ontwerp waaraan terugwerkende kracht werd verleend, kwamen neer op een actualisering van sommige verwijzingen die noodzakelijk was geworden als gevolg van de opheffing van VLAREM I. (VLAREM I is opgeheven bij artikel 783 van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, dat in werking is getreden op 23 februari 2017.)

Het was niet duidelijk waarom de retroactiviteit van artikel 3, 2° en 3°, artikel 15, 3°, en artikel 23 van het ontwerp onontbeerlijk zou zijn voor de verwezenlijking van een doelstelling van algemeen belang. De aangehaalde verduidelijking die in dat verband in de memorie van toelichting gegeven werd, kon de retroactiviteit van de voormelde bepalingen van het ontwerp niet verantwoorden. Als een dergelijke verantwoording zou kunnen worden gegeven, kon die nochtans het best in de memorie van toelichting opgenomen worden. De memorie van toelichting moest dan met het oog daarop worden aangevuld. Als een dergelijke verantwoording niet gegeven kon worden, moest van de retroactiviteit van de bepalingen in kwestie van het ontwerp worden afgezien. ( Advies 61.155/1 van 13 april 2017 over een ontwerpdecreet tot wijziging van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging, het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer en het decreet van 24 mei 2002 betreffende water bestemd voor menselijke aanwending en houdende delegatie tot coördinatie en codificatie van de waterregelgeving, p. 5-6, punt 6)