Advies 63.544/3 van 21 juni 2018
- Type
Decreten
- Thema
Impliciete bevoegdheden
Relevante passage uit advies
Het ontworpen artikel 4.1.11/6 van het Energiedecreet (artikel 31 van het voorontwerp) bevatte in vergelijking met het voorontwerp waarover het advies 62.977/3 was uitgebracht, een nieuw derde lid waarin de bevoegde rechtbank en de termijnen waarbinnen de erin bedoelde vordering tot schadevergoeding moest worden ingesteld, werden bepaald. Dat zijn aangelegenheden waarvoor de federale overheid in beginsel bevoegd is, en die de gewesten alleen zouden kunnen betreden door een beroep te doen op de impliciete bevoegdheden (artikel 10 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen). Op grond van die impliciete bevoegdheden kan de bevoegdheid van een andere overheid echter slechts worden betreden voor zover dat noodzakelijk kan worden geacht voor de uitoefening van de eigen bevoegdheid, de aangelegenheid zich tot een gedifferentieerde regeling leent en de weerslag van de betrokken bepalingen op die aangelegenheid slechts marginaal is. Dat is vaste rechtspraak van het Grondwettelijk Hof, zie bijvoorbeeld: GwH 12 maart 2015, nr. 29/2015, B.11; GwH 21 april 2016, nr. 53/2016, B.92.4.
In zoverre de algemene bevoegdheid van de rechtbank van eerste aanleg werd bevestigd, was dat onnodig, aangezien die rechtbank al bevoegd is op grond van het gemeen recht (artikel 568, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek). In zoverre de bevoegdheid van de vrederechter, die op grond van artikel 590 van het Gerechtelijk Wetboek bevoegd is als het bedrag van de vordering 2500 euro niet te boven gaat en op grond van artikel 592 van het Gerechtelijk Wetboek bevoegd zou kunnen zijn als de waarde van de vordering niet is bepaald, wordt uitgesloten, wordt niet aangetoond waarom het noodzakelijk geacht wordt af te wijken van het gemeen recht. Behalve als daarvoor een verantwoording kon worden gegeven, moest het ontworpen artikel 4.1.11/6, derde lid, van het Energiedecreet worden weggelaten.