Correctie gepubliceerd op 27 oktober 2025
Op 9 oktober werd een update van deze statistiek gepubliceerd. Er bleek echter een fout gebeurd te zijn bij de berekening van de cijfers. In de vorige versie werd het aantal slaapkamers dat momenteel gebruikt wordt meegenomen in de berekeningen. Voor een juiste weergave van het gebrek aan woonruimte moet echter het totaal aantal slaapkamers in de woning worden meegenomen. Op 27 oktober om 16u.00 werd daarom een nieuwe versie van deze statistiek gepubliceerd, op basis van de correcte berekening.
Meer gebrek aan woonruimte bij niet-Belgen
In 2023 was het gebrek aan woonruimte het grootst bij huishoudens met een niet-Belgische referentiepersoon. 18% van deze huishoudens beschikte niet over een minimum aantal kamers aangepast aan de omvang en samenstelling van het huishouden. Bij Belgische huishoudens was dit 3%.
Ook naar activiteitstatus en inkomenskwintiel zijn er opvallende verschillen. Bij de huishoudens waar de referentiepersoon werkloos is, kampt 10% met een gebrek aan woonruimte. Dit aandeel ligt een stuk lager bij de tewerkgestelden, arbeidsongeschikten en gepensioneerden. Naar inkomen zijn het vooral de huishoudens met een lager inkomen die kampen met een tekort aan ruimte. 10% van de huishoudens in inkomenswintiel 1 kampt met een gebrek aan woonruimte, voor inkomenskwintiel 2 bedraagt dit aandeel 4%. In de overige inkomenskwintielen ligt dit aandeel lager dan 2%.
Verder zijn er ook verschillen naargelang het huishoudtype, eigendomstatuut, leeftijd en het opleidingsniveau, al zijn die iets minder uitgesproken. Het aandeel huishoudens dat kampt met een gebrek aan woonruimte is het grootst bij koppels met kinderen en eenoudergezinnen. Private huurders kampen vaker met een tekort aan woonruimte dan sociale huurders en eigenaars. Ouderen hebben minder vaak ruimtetekort dan jongeren. Het gebrek aan woonruimte neemt, ten slotte, af naarmate het opleidingsniveau stijgt.